ECLI:NL:TGZRAMS:2021:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/249

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:40
Datum uitspraak: 01-04-2021
Datum publicatie: 01-04-2021
Zaaknummer(s): 2020/249
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerster is werkzaam als verpleegkundige aan huis bij de zes-jarige zoon van klager en zijn moeder. Klager en de moeder zijn gescheiden. Klager verwijt verweerster dat zij (ter zake van gerechtelijke procedures) uitspraken doet die in strijd zijn met haar beroepsethiek. Verweerster voert verweer. Gegrond. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 13 november 2020 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

verpleegkundige,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. P.H.N. Keuning, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         De procedure

1.1.      Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      de repliek met de bijlagen;

-                      de dupliek met de bijlagen;

-                      diverse brieven en e-mailberichten van klager, verweerster en het college over het eventueel oproepen van getuigen. 

1.2.      Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3.      De klacht is op een openbare zitting behandeld en partijen waren daarbij aanwezig.

Verweerster werd bijgestaan door mr. Keuning voornoemd. Klager werd vergezeld door zijn vader.  Tijdens deze zitting is mevrouw E, kinderverpleegkundige als getuige gehoord.

2.         De feiten

2.1.      Klager (40 jaar oud) is vader van een zoon (genaamd F) die intensieve zorg behoeft. Verweerster levert als verpleegkundige sinds april 2019 zorg aan F. Deze verpleegkundige zorg is door de ouders van F ingekocht vanuit een persoonsgebonden budget (pgb). Verweerster doet dat in een team van drie verpleegkundigen en verweerster levert zorg gedurende 2 dagen overdag en 1 nachtdienst per week. F heeft een ernstige ontwikkelingsachterstand en lijdt aan zware epilepsie-aanvallen, waardoor hij gedurende 24/7-zorg behoeft. Klager is in 2018 gescheiden van de moeder van zijn zoon en in dat kader zijn zij in verschillende gerechtelijke procedures verwikkeld. Klager woont in B en F woont bij zijn moeder in G.

2.2.      Bij het sollicitatiegesprek van verweerster met de moeder van F over de zorg aan F op 5 april 2019 was klager niet aanwezig. Pas 7 maanden later hebben klager en verweerster kennis met elkaar gemaakt. Klager heeft verweerster in de periode van april 2019 tot aan de zitting bij het college in totaal 5 maal gezien. Dit was op de volgende momenten:

- 11 november 2019: kennismaking tussen verweerster en klager;

- 25 juni 2020: groot overleg in het H, met onder meer de gezinsvoogd en artsen;

- 31 juli 2020: overleg met de plaatsvervangend voogd erbij;

- 9 september 2020: overleg met de behandelend artsen erbij;

- 17 september 2020: begeleide omgang.

2.3.      Na onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank een ondertoezichtstelling (OTS) opgelegd voor de duur van een jaar (april 2020-april 2021), waarbij een gezinsvoogd is aangesteld. Voorts heeft de rechtbank in het kader van de omgangsregeling “begeleide omgang plus” (BOP) en “ouderschapsbemiddeling” (OBM) opgelegd. I begeleidt de BOP- en de OBM-procedure.

2.4.      Tussen klager en zijn ex-echtgenote bestaat diepgaande onenigheid over de vereiste zorg voor hun zoon. Ook tussen klager en verweerster bestaat een groot verschil van opvatting over de wijze waarop de zorg aan F moet worden verleend. Er is de afgelopen jaren sprake geweest van verschillende incidenten en geschillen tussen enerzijds klager en anderzijds verweerster, haar collega-verpleegkundigen en de moeder van F.

Verweerster heeft meermalen aan de bij F betrokken hulpverleners te kennen gegeven dat zij zich zorgen maakt over de opstelling en handelwijze van klager jegens zijn zoon.

2.5.      Onder meer heeft verweerster omstreeks 10 juli 2020 een melding gedaan bij Veilig Thuis. Aan de bij F betrokken personen schrijft zij hierover in een e-mailbericht van 10 juli 2020, voor zover hier van belang, het volgende:

‘(…) Ik heb een zorgmelding gemaakt bij Veilig Thuis. Ik heb bezwaar tegen de OTS en bezwaar tegen de omgangsregeling met vader. Nog afgezien van de zorgen omtrent vader zijn agressie en houding in het verleden maak ik mij ernstig zorgen over de status waarin vader verkeerd mbt de gezondheidstoestand van F. Wanneer wij tijdens een ronde tafel gesprek vertellen hoe het met F gaat blijft vader beweren dat dit bij hem nooit het geval was. Ik heb mij laten informeren door de Kinderombudsman. Ik zal dit met het verpleegkundig team bespreken. Ik ga normaal nooit zover maar in dit geval vind ik de situatie heel erg schrijnend en onacceptabel. Wat hier gebeurt is oneerlijk. Ik zal mijn zorgen en bezwaren toelichten.

De RvdK heeft géén uitgebreid onderzoek gedaan. Daarvoor hadden zij geen opdracht. Zij hebben gesprekken gevoerd met ouders en belanghebbenden. Zij hebben F slechts 1 keer 3 uur gezien toen er een kennismaking was met moeder thuis. F had een zwaar insult gehad. F heeft het gehele bezoek geslapen en had zuurstof nodig. Zij hebben F dus nooit wakker gezien! Er wordt vervolgens aan de rechter gemeld dat F zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd wanneer hij vervreemd raakt van zijn vader en geen omgang heeft. Maar ook door de strijd tussen ouders welke voelbaar is voor F. De rechter neemt dit vervolgens 1 op 1 over. Al deze mensen kennen F niet, maar oordelen wel op grond van wat normaal gesproken het geval is bij een gezond kind.

F kent zijn vader al lang niet meer. Ik heb vader 1 maal een dag begeleid en moeder moest F kalmeren omdat F heel onrustig werd van vader en totaal geen connectie had. Wat mij zeer ernstig zorgen baart is dat veilig thuis en de RvdK er voor de kinderen zou moeten zijn. In geen enkel opzicht wordt rekening gehouden met de belangen van F. Als dit wel het geval zou zijn dan zou er in F zijn geval gekozen zijn voor rust en regelmaat. (…)

De rust is juist terug gekomen toen vader niet meer thuis mocht komen. Deze stress van moeder en van ons verpleegkundigen is voelbaar voor F. Afgezien daarvan komen er meerdere personen thuis over de vloer. Deze personen nemen ook weer allemaal mogelijke virussen mee. Dit is anders wanneer je buiten loopt. F kan in geval van regen niet in de auto naar een locatie als I. Autorijden is wanneer het niet noodzakelijk is gewoon niet wenselijk. Wanneer F een zware dag heeft en alleen maar wilt slapen is ook de omgang buiten niet gewenst. F moet dan wakker gemaakt worden terwijl hij ligt bij te komen van insulten. Ook op zo’n moment is het niet wenselijk dat er meerdere mensen op bezoek komen terwijl hij slaapt. Ik vind deze hele omgang niet in het belang van F.

F moet zich altijd aanpassen naar vader omdat vader heeft besloten te verhuizen naar B. Als vader dichtbij zou wonen waren wij in de gelegenheid naar vader thuis te gaan. In een rustige huiselijke omgeving waarin alles voor F aanwezig is. Wanneer F een goede dag heeft wil ik best meewerken aan een uur omgang buiten met vader. Maar feit is dat F helaas niet vaak deze goede momenten heeft.

Wanneer ik mijn mening niet laat spreken en puur kijk vanuit mijn professie naar wat medisch gezien goed en haalbaar is voor F dan moet ik concluderen dat deze omgang niet in het belang is van F. Wanneer ik mijn mening wel laat spreken dan huilt mijn hart. Ik zie een kind wat ernstig ziek is en aftakelt. Die niet lang te leven heeft door welke afwijking dan ook. (…)

Ik zie enerzijds een moeder die werkelijk alles heeft opgegeven en als doel heeft om F een zo goed mogelijk en liefdevol leven te geven. Een moeder die zelf geen leven meer heeft. Haar leven is F. Ik zie anderzijds een vader die schrijft naar I dat hij met de OTS als doel heeft om F één weekend in de twee weken mee naar B te nemen. “Niks meer, niks minder”. Aldus vader. Ik zie een vader die stelselmatig liegt. Om de haverklap valse meldingen doet bij Veilig Thuis. Hiervan ben ik zelf slachtoffer geweest. Ik zie een vader die nog nooit is gekomen in noodsituaties. Deze zijn er wekelijks. Moeder en oma van F knappen al het zware werk op. Vader is er nooit geweest en wenst ook in de toekomst enkel een weekend in de twee weken en verder niets. (…)

Ik vind dat moeder lijdt onder de OTS. Zij moet zich weer verweren tegen alle verhalen welke vader weer verteld. Zij moet naar ouderschapsbemiddeling. Zij moet veel en krijgt er niks voor terug. Dit gaat ten koste van haar energie en tijd voor F. Terwijl de RvdK ons verpleegkundig team had verteld dat de OTS moeder zou helpen om rust te krijgen. Dit staat ook in de beschikking. Wij zien enkel een hoop stress extra. Moeder kan overdag niet eens rustig slapen nadat zij de nachten voor haar rekening neemt vanwege mail verkeer, telefoontjes, afspraken en verweer voeren op alles wat vader zegt. Daarbij zal vader blijven zeggen dat vader bij hem nooit iets mankeert en dat reizen makkelijk kan. Kijk maar naar de laatste ronde tafel met de artsen.

F is verslechterd in de periode dat ik voor hem werk. Nu ruim 1,5 jaar. F kan niet meer reizen. F kan soms zelfs niet de gesprekken aan welke ik met moeder voer wanneer wij voor hem zorgen. Wij moeten vaak fluisteren omdat F de prikkels niet goed aan kan vanwege de geluiden. Ik gun deze moeder tijd met haar kind. Deze moeder (en F) is eindelijk toe aan rust want zij vecht al 3 jaar. Ik kan dit zeggen omdat ik daar getuige van ben en niet omdat ik partijdig ben. (…)

Het lijkt mij niet meer dan logisch dat als vader meer omgang wil dan het ene uur, dat vader naar G komt verhuizen. Ik vind het erg harteloos om zo ver te gaan wonen terwijl je kind zo ernstig ziek is. (….)

Ik gun niemand het leven wat moeder heeft. Ze moet al accepteren dat haar kind misschien niet oud wordt. F kan zich geen beter huis wensen. Ik hoop dat wij als betrokken professionals vader kunnen laten inzien dat deze omgang het hoogst haalbare is vanwege F zijn gezondheid. Wanneer vader dat accepteert en niet meer strijdt zal moeder ook eindelijk rust krijgen. En dát is wat F nodig heeft. Dat zijn hoofdopvoerder, zijn alles, eindelijk haar verdiende rust krijgt om ongestoord de beste zorg en liefde kan geven aan haar kind. (…) ’

2.6.      Klager en zijn ex-echtgenote hebben veelvuldig mailwisselingen met elkaar gevoerd over de medische situatie van hun zoon en over welke informatie klager mag ontvangen en van wie. De ex-echtgenote van klager heeft klager op 10 juli 2020 gevraagd de verpleegkundigen die voor F zorgen met rust te laten en online in het medisch dossier van F te kijken als er vragen leven over medicatie of anderszins.

2.7.      Verweerster heeft, soms op eigen titel, soms in gezamenlijk verband met haar collega-verpleegkundigen, beslist om op bepaalde dagen de omgang tussen F en klager niet door te laten gaan omdat de gezondheid van F dit niet zou toelaten. Op 24 september 2020 heeft de gezinsvoogd, werkzaam bij J, aan verweerster (en aan haar collega-verpleegkundigen) verzocht geen uitlatingen meer te doen naar J en I over klager en over de omgangsregeling en zich te richten op de zorg voor F.

2.8.      Op 24 september 2020 heeft de omgangsbegeleider, ouderschapsbemiddelaar en kindercoach van I, afdeling Complexe Scheidingen, aan klager en zijn ex-echtgenote geschreven dat de omgang tussen F en zijn vader in principe altijd moet doorgaan, ook als F “een slechte week heeft”. Alleen als F zo uitgeput is dat hij alleen maar kan slapen, kan de omgang worden afgezegd. De omgangsbegeleider heeft in ditzelfde bericht te kennen gegeven dat de verpleegkundigen die voor F werken hun zorgen over keuzes ten aanzien van F niet meer bij haar kenbaar mogen maken, maar dit in het vervolg alleen nog rechtstreeks aan de moeder van F mogen uiten:

‘Ik heb vandaag telefonisch met moeder afgesproken dat als een verpleegkundige die in dienst is van moeder voor de zorg van F zorgen hebben, dat zij dit kunnen uiten bij moeder. Niet meer bij mij. Ouders hebben beiden gezag en mogen beslissingen nemen, niet de verpleegkundige. Als zij problemen hebben met de keuzes die er gemaakt worden, mogen zij dit bij moeder uiten.’

2.9.      Diverse medisch behandelaars van F, zoals zijn hoofdbehandelaar (kinderneuroloog) schrijven in de medische stukken expliciet dat zij geen partij willen kiezen voor de vader of moeder van F en dat een vechtscheiding gaande is:

‘Ouders zijn verwikkeld in een echtscheidingsstrijd. [hoofdbehandelaar] geeft aan uit deze strijd te willen blijven. Beide ouders hebben hun eigen visie op de gezondheid van F en dragen deze actief uit.’

3.         De klacht en het standpunt van klager

Het college heeft ervoor gekozen de drie klachtonderdelen die klager naar voren heeft gebracht, gezien de onderlinge verwevenheid hiervan, onder te brengen in één klachtonderdeel. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster uitspraken doet en handelingen verricht die in strijd zijn met de beroepsethiek behorend bij haar professie, onder meer door zich negatief uit te laten over klager, ondanks het geringe aantal ontmoetingen dat zij met hem heeft gehad en door zich te mengen in een ouderconflict en daarin partij te kiezen.

4.            Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat beroepsmatig handelen gaat het derhalve niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen die grenzen is gebleven. In het licht van dat toetsingskader zal het college de klacht beoordelen

5.2.      Verweerster werkt als kinderverpleegkundige 3x8 uur per week in het gezin van klagers ex-echtgenoot en hun zoontje. Zij werkt in een team van 3 verpleegkundigen die ieder werken in dit gezin en daarnaast is er nog een verpleegkundige die af en toe overdag of ’s nachts werkt. De zorg die F behoeft is zeer intensief en zijn medische problemen zijn geregeld zo ernstig, veelal levensbedreigend, dat acuut medisch ingrijpen noodzakelijk is. In totaal zijn aan F 54 uren per week voor verpleging toegekend, exclusief uren voor verzorging. Verweerster verricht zowel ADL-taken (vanwege de verstandelijke beperking) als verpleegkundige taken, zoals wondverzorging en het handelen op de epileptische insulten. De moeder van F is 24 uur per dag, 7 dagen per week, in huis aanwezig om te helpen met de verzorging en neemt ook bijna alle “nachtdiensten” op zich.  

5.3.      Klager en zijn ex-echtgenoot zijn sinds 2 jaar verwikkeld in een echtscheiding, die wordt gekenmerkt door gerechtelijke procedures, conflict, stress, wantrouwen en diepgaande verschillen van inzicht over de aard en ernst van de medische situatie van hun zoon en hoe hiermee om te gaan. Verweerster heeft veelvuldig contact met de moeder van F met wie zij een groot deel van de zorgtaken coördineert en uitvoert, en maar zeer sporadisch met klager.

5.4.      Het college stelt dan ook vast dat verweerster werkt in een uiterst complexe situatie. Verweerster moet gedurende vele uren per week zware en hoogcomplexe zorg leveren aan een ernstig ziek en kwetsbaar kind in een gespannen familiaire situatie, waarin zij gehouden is het belang van F voorop te stellen, terwijl diens vader en moeder omtrent bepaalde cruciale onderwerpen lijnrecht tegenover elkaar staan.

5.5.      Het bovenstaande neemt niet weg dat verweerster als kinderverpleegkundige gehouden is te streven naar een goede relatie met de naasten van de patiënt die aan haar zorg is toevertrouwd, zeker als die naaste een van de wettelijke vertegenwoordigers van de patiënt is, zoals klager is, en daarnaast op een zakelijke, feitelijke manier te communiceren met de samenwerkingspartners, zoals de gezinsvoogd, de Raad voor de Kinderbescherming en J. Dit is onder meer vastgelegd in de artikelen 1.1, 1.7, 2.2., 2.8, 2.9, 3.5 en 3.6 van de Beroepscode voor Verplegenden en Verzorgenden. De artikelen 1.1 en 2.2 luiden als volgt:

Beroepscode V&VN, art. 1.1

Als verpleegkundige/verzorgende oefen ik het beroep uit met het oog op het welzijn en de gezondheid van de zorgvrager. Dat betekent onder andere dat ik:

• handel als professional vanuit de beroepswaarden en –normen

• mij bewust ben van een mogelijk verschil tussen de beroepswaarden en -normen, mijn eigen waarden en normen en de waarden en normen van de zorgvrager en zijn of haar omgeving en de waarden en normen van andere professionals en dat ik mij hierin professioneel - dat wil zeggen verantwoordelijk, accuraat en doelgericht en gebruik makend van mijn vakkennis en mijn gezonde verstand – opstel

• bij verschillende opvattingen zoek naar een oplossing en mij hierin professioneel opstel

Beroepscode V&VN, art. 2.2

Als verpleegkundige/verzorgende streef ik naar een goede zorgrelatie met de zorgvrager (en/of zijn vertegenwoordiger). Dat betekent onder andere dat ik:

• mij ervan bewust ben dat een goede zorgrelatie een voorwaarde is om zicht te krijgen op de zorgbehoeften van de zorgvrager

• mij inzet voor een relatie met de zorgvrager die op wederzijds vertrouwen gebaseerd is

• weet dat de zorgvrager het recht heeft om de zorgrelatie niet aan te gaan of te beëindigen en dat ik die beslissing respecteer, voor zover dit verantwoord is.

5.6.      Het college onderkent dat het binnen de taak van verweerster past haar zorgen te uiten jegens medebehandelaars en naasten over de aan haar toevertrouwde kwetsbare patiënt indien zij van oordeel is dat dit nodig is. De manier waarop verweerster dit heeft gedaan is naar het oordeel van het college evenwel niet altijd professioneel, maar te weinig feitelijk en te weinig neutraal. Verweerster heeft zich een aantal malen geuit op een wijze waaruit blijkt dat zij zeer emotioneel betrokken is (ook bij het welzijn van de moeder) waardoor zij zich te weinig professioneel/zakelijk heeft uitgelaten. Het college verwijst hierbij naar het e-mailbericht dat zij op 10 juli 2020 aan de betrokkenen van F heeft gestuurd (zie 2.5.) en waarin zij onder meer schrijft:   

F moet zich altijd aanpassen naar vader omdat vader heeft besloten te verhuizen naar B. Als vader dichtbij zou wonen waren wij in de gelegenheid naar vader thuis te gaan. In een rustige huiselijke omgeving waarin alles voor F aanwezig is

Wat mij zeer ernstig zorgen baart is dat veilig thuis en de RvdK er voor de kinderen zou moeten

zijn. In geen enkel opzicht wordt rekening gehouden met de belangen van F.

Wanneer ik mijn mening niet laat spreken en puur kijk vanuit mijn professie naar wat medisch gezien goed en haalbaar is voor F dan moet ik concluderen dat deze omgang niet in het belang is van F. Wanneer ik mijn mening wel laat spreken dan huilt mijn hart.

Ik zie een vader die stelselmatig liegt. Om de haverklap valse meldingen doet bij Veilig Thuis.

Ik vind het harteloos om zo ver weg te gaan wonen terwijl je kind zo ernstig ziek is.

5.7.      Onder meer uit deze uitlatingen komt naar het oordeel van het college naar voren dat verweerster zich onvoldoende bewust is geweest van het verschil tussen haar eigen waarden en normen en die van de omgeving van de zorgvrager, met name van klager (in zijn hoedanigheid van één van de wettelijke vertegenwoordigers van haar patiënt) en dat zij zich hierin onvoldoende professioneel - dat wil zeggen verantwoordelijk, accuraat en doelgericht en gebruik makend van haar vakkennis – heeft opgesteld. Van verweerster mag als verpleegkundige worden verwacht dat zij, bij verschillende opvattingen op zoek gaat naar een oplossing en geen partij kiest voor één van de twee wettelijke vertegenwoordigers. Ook in een geval als het onderhavige, waarin de twee wettelijke vertegenwoordigers van een wilsonbekwame en hulpbehoevende patiënt in een strijd zijn verwikkeld over de omgang en de zorg voor hun zoon, wordt van een verpleegkundige verwacht dat zij - weliswaar het belang van de zorgvrager centraal stelt, maar dat zij daarnaast - het belang van zowel de vader als de moeder in het oog houdt. Het is haar taak als verpleegkundige om te streven naar een goede zorgrelatie met de zorgvrager en zijn vertegenwoordigers, onder meer omdat een goede zorgrelatie een voorwaarde is om zicht te krijgen op de zorgbehoeften van de zorgvrager. Uit het dossier en met name uit de hiervoor aangehaalde teksten blijkt evenwel dat verweerster dat onvoldoende in het oog heeft gehouden, dat zij zich onvoldoende onpartijdig heeft opgesteld en onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van de vader.

5.8.      Verweerster bracht ter zitting naar voren dat zij zich klem voelde zitten en dat zij zich te weinig gehoord voelde door de instanties die belangrijke beslissingen nemen over F, zoals de Raad voor de Kinderbescherming, J en de kinderrechter. Zij noemde sommige van haar uitingen “een noodkreet”. Het college heeft er begrip voor dat verweerster haar situatie kan ervaren als “klem zitten”, als – met name sinds de ondertoezichtstelling van F – diverse instanties haar oordeel vragen over de situatie van F en als verweerster over bepaalde aspecten van de omgang met F ingrijpend van mening verschilt met klager. Maar juist ook onder deze omstandigheden is verweerster gehouden hier op een professionele wijze mee om te gaan en haar oordelen op een zakelijke wijze te verwoorden, gekoppeld aan de relevante feiten en aan haar observaties, kennis en kunde als verpleegkundige. Deze door verweerster naar voren gebrachte omstandigheden kunnen dan ook niet afdoen aan het oordeel van het college als verwoord in de laatste zin van de vorige alinea.

5.9.      Klager heeft verder gesteld dat verweerster niet alleen in haar uitlatingen, maar ook in haar handelen onjuist heeft gehandeld. Volgens klager heeft verweerster op persoonlijke titel aanvullende voorwaarden gesteld bij de omgangsregeling zoals die is uitgesproken door de rechter. Ook zou verweerster bezwaar hebben gemaakt tegen de ondertoezichtstelling en hiervan een melding hebben gedaan bij Veilig Thuis. Voorts zou verweerster uitspraken doen over de diagnose, levensverwachting en ontwikkeling van F die haaks zouden staan op de visie van de behandelend kinderneuroloog alsmede een heel ander (negatiever) beeld schetsen van de eerste begeleide omgang van klager met zijn zoon dan de hulpverlener die namens I hierbij aanwezig was.

5.10.    Het college stelt vast dat een door de rechter vastgestelde omgangsregeling in beginsel doorgang moet vinden tenzij dit niet verantwoord is voor F omdat zijn medische situatie dit niet zou toelaten. Die medische inschatting moet integer en objectief worden gemaakt. Afzeggen van een omgangsmoment dient met terughoudendheid te geschieden nu de omgang tussen ouder en kind een zwaarwegend belang vormt voor zowel de ouder als het kind. Aan verweerster is daarbij blijkens de stukken (mede) de taak toebedeeld om te beoordelen of de medische situatie van F het toelaat het omgangsmoment te laten plaatsvinden. Verweerster heeft door haar handelen en uitlatingen in dat verband de schijn gewekt in het algemeen tegen de omgang van F met klager te zijn, onder meer door als voorwaarde voor die omgang te stellen dat klager geen manipulatief of agressief gedrag mag vertonen, terwijl het (mede) haar taak is die omgang mogelijk te maken en alleen wanneer zij het op medische gronden op dat moment niet verantwoord acht voor F de omgang die keer niet (of korter of op andere wijze) te doen plaatsvinden. Het college is dan ook van oordeel dat verweerster ook op dit onderdeel onvoldoende oog heeft gehad voor haar positie en haar verantwoordelijkheden.

5.11.    Ten aanzien van de melding die verweerster heeft gedaan bij Veilig Thuis is het college van oordeel dat verweerster hierbij weliswaar niet de door de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling voorgeschreven werkwijze heeft gevolgd, maar dat dit te begrijpen is als er, zoals zij stelt, al een ondertoezichtstelling was, de gezinsvoogd de melding niet serieus nam en de gezinsvoogd verweerster indirect aanspoorde zich rechtstreeks tot Veilig Thuis te wenden. Daarbij wordt ook betrokken dat art. 7.3.11 lid 4 Jeugdwet verweerster onder omstandigheden de ruimte geeft uit eigen beweging een melding te doen aan de gezinsvoogd, zo nodig zonder overleg met de ouders. Het college kan niet vaststellen wat de inhoud en precieze bewoordingen van de melding zijn nu de melding zelf niet is overgelegd. Het college kan dan ook niet vaststellen of verweerster in dit verband in strijd met de voor haar geldende tuchtnormen heeft gehandeld.

5.12.    De uitlatingen die verweerster heeft gedaan over de diagnose, levensverwachting en ontwikkeling van F staan naar het oordeel van het college niet haaks op de visie van de behandelend kinderneuroloog. Op hoofdlijnen wijkt de visie van verweerster op de medische situatie van F niet wezenlijk af van die van de hoofdbehandelaar van F noch van die van de andere betrokken artsen. Daarbij komt dat er ook nog een aanzienlijke factor van onzekerheid is ten aanzien van de prognose.

5.13.    De omstandigheid tenslotte dat verweerster een heel ander (negatiever) beeld schetst van de eerste begeleide omgang van klager met zijn zoon dan de hulpverlener die namens I hierbij aanwezig was is naar het oordeel van het college niet een uiting van partijdigheid. Het kan zo zijn dat twee professionals een situatie verschillend ervaren, hetgeen onder meer kan worden verklaard door de omstandigheid dat verweerster mogelijk al rekening hield met de negatieve gevolgen voor F, die zich bij hem veelal pas openbaren de dag na een prikkelrijke gebeurtenis.

Conclusie

5.14.    Al met al is het college van oordeel dat verweerster, hoezeer het college ook begrijpt dat voor verweerster steeds het belang van F voorop heeft gestaan, jegens en over klager niet op alle punten heeft gehandeld met de vereiste professionele zakelijkheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam verpleegkundige onder soortgelijke omstandigheden mag worden verwacht.

5.15.    De conclusie van het voorgaande is dan ook dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

5.16.    Bij de vraag welke maatregel passend is aan verweerster op te leggen, overweegt het college het volgende.

5.17.    Verweerster werkt onder uiterst moeilijke en emotioneel belastende omstandigheden als verpleegkundige voor een ernstig ziek kind in een huiselijke situatie die wordt gecompliceerd door een ingewikkelde echtscheiding. Hoewel het college er, overigens evenals klager, van overtuigd is dat verweerster op zich optimale zorg verleent aan F en zich ten volle inzet voor zijn welbevinden, is het college ook van oordeel dat zij zich daarbij niet steeds voldoende professioneel en zakelijk jegens en over klager heeft opgesteld. Iets waartoe zij wel is gehouden, aangezien hij de wettelijke vertegenwoordiger van de zorgvrager is en dit ook in het belang is van de zorg die zij aan haar patiënt verleent.

5.18.    Alles afwegende is het college van oordeel dat het passend en geboden is verweerster de maatregel van een waarschuwing op te leggen. Het college neemt daarbij in ogenschouw dat verweerster ter zitting heeft verklaard bereid te zijn de omgang tussen klager en zijn zoon te bevorderen.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van waarschuwing.

Aldus beslist op 5 maart 2021 door:

A. van Maanen, voorzitter,

D.M. van Etten, P.A. Arnold en E.M. Vink-de Goeij, leden-verpleegkundigen,

E. Pans, lid-jurist,

bijgestaan door C. Neve secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 1 april 2021 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

    WG                                                                                                      WG

secretaris                                                                                           voorzitter