ECLI:NL:TGZRAMS:2021:39 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/242
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2021:39 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-03-2021 |
Datum publicatie: | 26-03-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020/242 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de huisarts dat zij 1) nalatig is geweest, 2) de verkeerde diagnose heeft gesteld, 3) (de klachten van) klaagster niet serieus heeft genomen en 4) te laat actie heeft ondernomen. De huisarts betwist dat zij klaagster niet serieus heeft genomen. Het is juist dat de huisarts de diagnose heeft gemist, maar de huisarts betwist dat zij hierdoor tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten. De huisarts betreurt het dat zij klaagster niet eerder heeft doorverwezen. In retrospectie, met de wetenschap van nu, had zij dat liever eerder gedaan. De huisarts begrijpt dat klaagster van mening is dat zij (te) laat actie heeft ondernomen. De huisarts voelt zich schuldig maar meent te hebben gehandeld zoals van een redelijk bekwaam handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. De huisarts verzoekt het college de klachten af te wijzen als (kennelijk) ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 4 november 2020 binnengekomen klacht van:
A ,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C ,
huisarts,
werkzaam te D,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. De procedure
1.1. Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.
1.2. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
1.3. De klacht is op een openbare zitting behandeld. Partijen waren aanwezig.
Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde mr. J.S.M. Brouwer.
2. De feiten
2.1. Het college gaat voor de beoordeling van de klacht uit van het volgende.
2.2. Klaagster is patiënt bij huisartsenpraktijk E te D. Verweerster is sinds 1 januari 2016 als huisarts aan deze praktijk verbonden. In oktober 2016 hebben klaagster en verweerster voor het eerst kennis gemaakt. Verweerster trof in het dossier van klaagster meldingen aan van terugkerende klachten zoals vermoeidheid, slaapproblemen en hoofdpijn. In 2014 had klaagster zich ook met klachten als vergeetachtigheid en concentratieproblemen gemeld. Klaagster heeft in 2014 een MMSE test ondergaan waarop zij goed scoorde. Later, in september 2014, bleek haar vitamine B12 gehalte extreem laag, waarna zij suppleties vitamine B12 kreeg voorgeschreven.
2.3 In de periode na de eerste kennismaking heeft klaagster verweerster regelmatig bezocht met uiteenlopende klachten. Terugkerende klachten waren onder meer duizeligheid, hoofdpijn, vergeetachtigheid en vermoeidheid. Verweerster heeft hierop telkens gereageerd met verschillende interventies zoals medicatie, gesprekken en onderzoeken.
2.4 Toen klaagster op 18 februari 2019 bij verweerster weer klaagde over vergeetachtigheid, concentratie- en woordvindingsproblemen, heeft verweerster haar voor onderzoek naar de neuroloog verwezen. Uit nader MRI-onderzoek bleek dat klaagster een meningeoom, een goedaardige hersentumor, had. Klaagster en verweerster hebben deze diagnose op 1 mei 2019 besproken, waarbij verweerster aangaf dat de symptomen van klaagster in retrospectief en met de wijsheid van dat moment inderdaad op een cerebrale oorzaak hadden kunnen wijzen.
2.5 Verweerster heeft klaagster als huisarts begeleid bij het traject dat na deze diagnose volgde.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat klaagster verweerster verwijt dat zij een verkeerde diagnose heeft gesteld. Volgens klaagster is verweerster nalatig geweest en heeft zij te laat actie ondernomen.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Voor de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen moet door het college worden beoordeeld of verweerster binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. De kern van klaagsters klacht is dat verweerster de diagnose ‘meningeoom’ heeft gemist. Het missen van de juiste diagnose betekent op zichzelf nog niet dat de klacht gegrond is. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerster tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Daar komt bij dat de toetsing van het handelen van verweerster moet plaatsvinden in het licht van wat haar op het moment van haar handelen bekend was en bekend kon zijn.
5.2. De klachten waarmee klaagster bij verweerster kwam waren divers en wezen ook in onderlinge samenhang bezien niet in één duidelijke richting. Verweerster heeft blijkens het patiëntendossier telkens getracht de klachten met interventies te verhelpen. Zo schreef verweerster vitamine B12 voor in verband met de vermoeidheidsklachten, wat eerder een positief effect had gehad. In verband met klachten over oorsuizen verwees verweerster klager naar de KNO-arts. Ook heeft een verwijzing voor EMDR plaatsgevonden. Met betrekking tot de concentratie- en slaapproblemen en de woordvindstoornis waar klaagster last van had dacht verweerster, mede naar aanleiding van de uitkomsten van diverse onderzoeken door derden en de door haar geconstateerde psychische lijdensdruk, aan een oorzaak op psychosociaal vlak, waarvoor zij medicatie en therapieën voorschreef. De door verweerster ingezette interventies pasten bij de door klaagster geuite klachten.
5.3. Hetgeen is overwogen in 5.2 neemt niet weg dat de diagnose meningeoom niet eerder dan eind april 2019 is gesteld. Hoe spijtig dit ook is, is dit verweerster naar het oordeel van het college niet te verwijten. De reactie van neuroloog op de vraag van verweerster of zij klaagster gelet op de door haar geuite klachten eerder had moeten verwijzen, plaatst een en ander in het juiste kader. Hij meldt dat in retrospectief de klachten (concentratie- en woordvindstoornissen en vergeetachtigheid) wel verklaard kunnen worden door het ontdekte meningeoom, maar dat andersom dergelijke klachten veel voorkomen zonder dat sprake is van een meningeoom.
5.4. Het college is van oordeel dat verweerster bij de behandeling van de verschillende klachten van klaagster de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Zij heeft blijkens het patiëntendossier voldoende aandacht gehad voor de klachten van klaagster en zij heeft telkens bij de klachten passende interventies toegepast. Dat verweerster de juiste diagnose heeft gemist, acht het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, mede gezien het feit dat klaagster klachten had die veel voorkomen zonder dat sprake is van een meningeoom.
5.5. Het college merkt ten overvloede nog op dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerster naar aanleiding van hetgeen is geschied op juiste wijze met haar collegae heeft onderzocht hoe een en ander is gelopen en of er ruimte is voor verbeteringen. Dit heeft echter niets opgeleverd. Hierbij past de opvatting neergelegd in een zogenoemd haalbaarheidsonderzoek in het kader van een medische aansprakelijkheidsstelling dat een medische fout niet aantoonbaar is.
5.6. Het college zal de klacht dan ook ongegrond verklaren. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist op 26 maart 2021 door:
J. Brand, voorzitter,
I. Boekhout, A. Wewerinke, A. Medema, leden-arts,
C.C.B.M. van Kimmenade, lid-jurist,
bijgestaan door C. Neve, secretaris,
WG WG
secretaris voorzitter