ECLI:NL:TGZRAMS:2021:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/256

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:38
Datum uitspraak: 09-04-2021
Datum publicatie: 09-04-2021
Zaaknummer(s): 2020/256
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verweerster, Wlz-verpleegkundige, wordt onder andere verweten dat zij zorg heeft geweigerd door geen Volledig Pakket Thuis te regelen voor betrokkene. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 27 november 2020 binnengekomen klacht van:

1. A ,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

en

2. C,

wonende te D,

k l a g e r,

gezamenlijk te noemen: k l a g e r s,

gemachtigde namens klaagster: klager,

tegen

E ,

verpleegkundige,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r.

1. De procedure

1.1. Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift met de bijlage;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- de repliek;

- de dupliek met de bijlage.

1.2. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3. De klacht is in raadkamer behandeld.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Op 22 september 2020 is voor klaagster, geboren in 1920 en nog zelfstandig thuis wonend, een Wet Langdurige Zorg (Wlz)-indicatie aangevraagd. Klaagster kreeg al thuiszorg via F, maar had meer zorg nodig. De Wlz-indicatie is door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) verleend per 1 oktober 2020 met zorgindicatie VV5 (verpleeghuisindicatie), wegens dementie met geheugenklachten en verlies van overzicht, slecht ziendheid en wankelheid ter been, waardoor het valrisico als hoog werd ingeschat. In de indicatie staat dat het zorgprofiel dat het beste past bij haar zorgbehoefte “Beschermd wonen met intensieve dementiezorg” is.

2.2. Op 2 oktober 2020 is klager, zijnde de zoon van klaagster, gebeld en gemaild door het Zorgkantoor (de Wlz-uitvoerder), met het verzoek een zorgaanbieder aan te wijzen. Klager heeft enige weken uitstel voor beraad gevraagd en documentatie van het Zorgkantoor ontangen.

2.3. Op 26 oktober 2020 heeft klager aan het Zorgkantoor doorgegeven te kiezen voor G als zorgaanbieder, aangezien F onderaannemer van G is. Klager is hierna gebeld door een medewerker van G en hem is gevraagd naar welk verpleeghuis de voorkeur van zijn moeder uitging. Klager heeft dit doorgegeven, maar daarbij tevens aangegeven dat de voorkeur van zijn moeder uitging naar een Volledig Pakket Thuis (VPT).

2.4. Hierover is klager diezelfde dag teruggebeld door verweerster, werkzaam als Wlz Verpleegkundige Zorgeloos Thuis bij G. Zij heeft klager telefonisch medegedeeld dat bij G het VPT wordt aangeboden door het Zorgeloos Thuis Team (ZTT), maar dat in de buurt waar klaagster woont nog geen ZTT tot stand is gebracht. In de ter bevestiging van het telefoongesprek gestuurde e-mail van verweerster van 26 oktober 2020 heeft zij geschreven:

Ik heb u uitgelegd dat een Volledig Pakket Thuis (VPT) alleen geboden kan worden door het Zorgeloos Thuis Team (ZTT) welke momenteel in B opgezet worden. Helaas is er nog niet zo’n ZTT in H. Hierdoor ontvangt uw moeder middels een Modulair Pakket Thuis (MPT) zorg van een onderaannemer F. U vertelde mij dat het F te zwaar wordt en dat u het liefst 24/7 zorg voor uw moeder zou willen, zodat zij thuis kan blijven.

Thuisblijven kan alleen op voorwaarde dat iemand alleen kan zijn voor enkele uren. Zowel het reguliere team (Persoonlijke zorg en verpleegkundige zorg) als het Zorgeloos Thuis Team (Persoonlijke zorg, verpleegkundige zorg, huishoudelijke zorg en begeleiding) zullen geen 24/7 bij uw moeder kunnen zijn. We hebben gesproken over een eventuele opname in een verpleeghuis. Iets wat uw moeder niet wil, maar waarvan ik denk dat het misschien toch een fijne plek kan zijn voor uw moeder. Ik heb u om die reden weer terugverwezen naar zorgbemiddeling die u, als u dat zou willen, verder kan helpen met het vinden van een geschikt huis.

U wilt graag dat er een zorgplan gemaakt gaat worden. Ik heb deze vraag neergelegd bij de teammanager van het reguliere team X en hij laat mij vandaag of morgen weten hoe verder. Het maken van een zorgplan hoort namelijk niet bij mijn taken.

Ik heb u toegezegd u op de hoogte gehouen en zodra ik meer weet zal ik u mailen. (…)”

In een latere e-mail van diezelfde dag schrijf verweerster verder:

“(…) Uw moeder heeft een Wlz indicatie VV5. Dat is een verpleeghuisindicatie. In de thuissituatie zijn er een aantal mogelijkheden. Dat is een VPT of een MPT. VPT kan alleen bij een ZTT en een MPT als er nog geen ZTT is. Dan is er ook nog een mogelijkheid om een pgb aan te vragen of een combinatie pgb en ZIN.

Zorg thuis ontvangen met een Wlz indicatie hoort tot de mogelijkheden, maar in eerste instantie alleen middels een MPT. Zorg ontvangen is wel een recht. Er wordt alleen met een Wlz indicatie gekeken per client of verpleeghuis zorg thuis tot de mogelijkheden hoort en tevens zal er gekeken worden of er een Zorgeloos Thuis Team is. Dit laatste is dus geen recht, maar een optie om voor te kiezen van twee kanten. De client kan hiervoor kiezen, de organisatie zal de client hierop screenen. Niet alle clienten kunnen in aanmerking komen voor een VPT.

De ZTT is er (nog) niet in de regio waar uw moeder woont en daarmee is het niet mogelijk om een VPT af te geven, wel een MPT, zodat uw moeder zorg blijft krijgen in de thuissituatie.

(…)”

En vervolgens in een e-mail van 27 oktober 2020:

“(…) U kunt zich misschien voorstellen dat het opzetten van dit team niet heel snel kan gaan, gezien de personeelskrapte en corona. Er zijn er inmiddels 4 gestart. Het is nog allemaal erg nieuw. (…) De zorg thuis kunnen bieden is afhankelijk van de situatie van de client en om die reden wordt de client gescreend of deze in aanmerking kan komen voor deze vorm van zorg in de thuissituatie. (…) mits zij dit willen, er plek is en er een ZTT is in die regio (…)”

2.5. Op 2 november 2020 was het zorgplan gereed. Verweerster heeft klager per e-mail van 5 november 2020 laten weten dat haar bemoeienis met de zorg voor klaagster daarmee is afgerond.

2.6. Met de e-mail van 10 november 2020 heeft klager aan verweerster bericht dat de vestigingsmanager van F behoefte heeft aan meer (hulp bij de) zorg, aangezien onderdelen van de in het zorgplan beschreven zorg nog niet geleverd worden. Klager heeft verweerster verzocht de ontbrekende zorg met spoed volgens het VPT te organiseren, mede omdat met de Wlz-indicatie de schoonmaakhulp volgens de WMO is komen te vervallen.

2.7. In een e-mail van 11 november 2020 van verweerster aan klager heeft zij – kort gezegd - geschreven dat zij in verband met zijn e-mail contact heeft gehad met het Zorgkantoor en F. Verweerster heeft herhaald dat een VPT door G niet geleverd kan worden in het deel van B waar klaagster woont en dat klaagster ter overbrugging een MPT ontvangt. Verweerster heeft daarbij tevens uitgelegd dat er naast de (gemiddeld) 20 uur persoonlijke verzorging die klaagster ontvangt van F geen budget over is voor extra zorg. Verweerster heeft voorgesteld de extra benodigde huishoudelijke zorg voorlopig particulier te betalen en laat weten dat het bemiddelingsbureau iemand heeft gevonden van I die de week erop zou kunnen starten. Tevens heeft zij laten weten hen graag te ondersteunen as zij (alsnog) opname overwegen.

2.8. Klager heeft hierna contact gezocht met het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor heeft klager in contact gebracht met een andere zorgaanbieder “J”. De contactpersoon van deze zorgaanbieder heeft klager op 12 november 2020 bericht samen met F te gaan onderzoeken of samen meer zorg kan worden verleend.

2.9. In de nacht van 16 op 17 november 2020 heeft klaagster een tia gekregen me afasie als gevolg. Zij kon hierdoor niet meer alleen thuisblijven. De huisarts heeft klaagster die dag bezocht en een terminaalverklaring afgegeven voor aanvraag van palliatieve thuiszorg. Tevens heeft de huisarts een spoedbed in een verpleeghuis geregeld. Daarvan is geen gebruik gemaakt. Klager heeft contact opgenomen met J. J is begonnen met het leveren van nachtzorg per 18 november 2020.

2.10. Na twee dagen heeft G de terminaalverklaring ontvangen via de medewerker van J. In verband met vakantie van haar collega, heeft verweerster dit dossier waargenomen. Zij heeft in het kader van de zorgcoördinatie contact opgenomen met F en de huisarts over de nieuwe situatie. Door F en J is het zorgplan geactualiseerd en verweerster heeft op basis van de nieuwe situatie meer budget aangevraagd. In een e-mail van 26 november 2020 schrijft verweerster aan de medewerker van J dat hij de indicatie op zijn eigen AGB-code toegewezen heeft gekregen (4,17%) en Cordaan 95% en dat J rechtstreeks bij het Zorgkantoor kan declareren.

2.11. In een e-mail van 26 november 2020 van verweerster aan klager en G staat:

“(…) Wat naar te vernemen dat uw moeder gevallen is en een TIA gehad heet 17-11. A.(medewerkster G) is op vakantie en ik neem het even van haar over.

Er is nachtzorg ingezet begreep ik en om die reden heb ik mijn schouders er weer even onder gezet om dit financieel rond te krijgen.

Ik heb de huisarts, C. (medewerker J), S. (medewerker F) en de heer P. (medewerker Zorgkantoor) en het ciz gesproken en het resultaat daarvan is dat ik een nieuwe rekenmodule heb gemaakt en deze heeft het zorgkantoor toegekend voor de komende 3 maanden, waardoor de nachtzorg en de zorg overdag kan blijven zoals deze nu is.

Ik ben hier erg blij om, omdat de wens van uw moeder en u hiermee ingewilligd kan worden.

(…)

3. De klacht en het standpunt van klagers

3.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

a) jegens klaagster zorg in de vorm van een VPT heeft geweigerd te verlenen dan wel te organiseren; Namens klaagster is aangevoerd dat zij ter overbrugging (ten minste) alternatieve zorg als noodhulp had dienen te verlenen. Namens klaagster is daarbij benadrukt dat dit klachtonderdeel gaat over de periode voor de tia;

b) klager zijn eer, goede naam en integriteit heeft aangetast, door tegen de medewerker van Zorg en Opvang te verklaren dat klaagster niet terminaal zou zijn en tegenover de medewerker van het Zorgkantoor te suggereren dat klager de huisarts onder druk heeft gezet om een terminaalverklaring los te krijgen.

3.2. Klager stelt zich op het standpunt dat klaagster recht heeft op een VPT. Verweerster heeft deze wens niet opgepakt, maar gezegd dat klaagster beter voor een verpleeghuis zou kunnen kiezen omdat G geen zorg thuis kon leveren die gelijk stond aan de zorg in een verpleeghuis, wegens het ontbreken van een ZTT bij G in de wijk van klaagster. Verweerster – als zorgaanbieder daartoe verplicht - heeft ook niet voorgesteld om klaagster te screenen voor de zorg die in de thuissituatie benodigd is. Verweerster heeft het opstellen van een zorgplan afgeschoven naar F. De onderdelen van zorg die nog ontbraken voor klaagster (zoals beschreven in het zorgplan) passen evenwel precies in het VPT zoals omschreven in art.3.3.2. lid 1 sub a van de Wlz. Toch heeft verweerster geweigerd die te leveren. Verweerster heeft haar bemoeienis beëindigd na het gereedkomen van het zorgplan, zonder klager hulp te bieden bij het realiseren van de gewenste zorg thuis. Zij heeft hem slechts medegedeeld dat deze er niet komt. Na de mail van 11 november 2020 van verweerster heeft klager contact gezocht met het Zorgkantoor, die een andere zorgaanbieder voor klager heeft gezocht. Deze zorgaanbieder heeft al vanaf 18 november 2020 de benodigde extra zorg ’s nachts geleverd, terwijl het budget daarvoor nog niet was afgegeven. Ten onrechte heeft verweerster het daarna doen voorkomen alsof zij het budget voor de nachtzorg heeft geregeld.

3.3. Daarbovenop heeft verweerster zich volgens klager ook jegens hem onbehoorlijk gedragen door de terminaalverklaring van de huisarts openlijk in twijfel te trekkken en te suggeren dat klager de huisarts onder druk heeft gezet deze af te geven.

4. Het standpunt van verweerster

4.1. Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Volgens verweerster zijn de geuite klachten noch onder de eerste, nog onder de tweede tuchtnorm te brengen. Daarnaast vinden de klachten volgens haar geen grond in de feiten.

4.2. Wat betreft het eerste klachtonderdeel, voert zij aan dat klaagster een CIZ-indicatie 24-uurs zorg heeft gekregen, hetgeen 24-uurs zorg in een verpleeghuis betekent. Vanwege de feitelijke omstandigheden heeft zij ook een verpleeghuis geadviseerd als meest adequate en geïndiceerde vorm van zorg, maaar klaagster wilde een VPT. Dit kan door G alleen worden geleverd als er een ZTT in de wijk aanwezig is, maar dat is in de wijk van klaagster nog niet het geval. Daarmee was levering van een VPT door G uitgesloten, nog los van de vraag of klaagter hier gezien haar situatie wel voor in aanmerking kon komen. G heeft het reeds bestaande zorgplan bij F opgevraagd en is ter overbrugging (klager ging nadenken over eventuele opname) zorg via een MPT gaan leveren. Klager zelf heeft contact opgenomen met het Zorgkantoor over het VPT. Het Zorgkantoor had zich aanvankelijk niet gerealiseerd dat er geen ZTT was in de wijk van klaagster en is later gaan zoeken naar een aanbieder die wel een VPT kon leveren. Zo is het Zorgkantoor terecht gekomen bij J. J heeft echter aangegeven evenmin een VPT te kunnen leveren en wilde ook de indicatie van klaagster niet overnemen van G, gelet op de onzekere financiële situatie.

In de nacht van 16 op 17 november 2020 heeft klaagster een tia gekregen, wat de situatie geheel veranderde. De huisarts heeft op basis daarvan en de fysieke situatie van klaagster een terminaalverklaring afgegeven, alsmede een spoedbed geregeld in een verpleeghuis. Dit laatste is door klager afgewezen. Klager heeft de terminaalverklaring niet aan G (als budgethouder) afgegeven. G heeft dit pas twee dagen later via J ontvangen. J is die nacht al nachtzorg gaan leveren, zonder G hierover te informeren. Verweerster had in het kader van haar zorgcoördinatietaak (waarnemend voor haar collega) vragen over de ontstane situatie en heeft in dat kader met F en de huisarts gesproken. Op basis van de na de tia door J en F gemaakte nieuwe zorgplan, heeft verweerster een nieuwe rekenmodule gemaakt, inclusief nachtzorg. Het Zorgkantoor is hiermee akkoord gegaan. Hiermee kan klaagster de gewenste 24-uurs zorg thuis ontvangen. Verweerster stelt zich al met al op het standpunt dat zij zich steeds heeft ingespannen om de regelgeving en vormen van zorg aan klager uit te leggen en om adequate overbruggingszorg te leveren. In dit geval kon G de gewenste zorg fysiek niet leveren, nog los van de budgettaire problemen daarvan. Er is geen sprake geweest van zorgweigering. Aan haar kan geen verwijt worden gemaakt van de inrichting van de zorg in Nederland of in B door G. Als onderdeel van haar functie heeft zij wel sturende en adviserende taken, maar zij is niet de eindbeslisser.

4.3. Wat het tweede klachtonderdeel betreft, benadrukt verweerster dat het verwijt van klager enkel gebaseerd is op ‘horen zeggen’. Verweerster betwist de (primaire) bron van deze uitlatingen te zijn geweest. Er was sprake van een chaotische situatie, waarbij geen, althans onvoldoende terugkoppelig is gegeven aan G.

Voor zover nodig wordt hierna nader op het verweer ingegaan.

5. De beoordeling

Ontvankelijkheid

5.1. Verweerster heeft primair aangevoerd dat de klachten niet onder een van de tuchtnormen van artikel 47 lid 1 van de wet BIG vallen. Op grond van artikel 47 lid 1 sub a wet BIG is een BIG-geregistreerd zorgverlener evenwel onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van (onder meer) degene, met betrekking tot weins gezondheidstoestand hij bijstand verleent of zijn bijstand is ingeroepen alsmede naaste betrekkingen van deze persoon. Het college overweegt dat verweerster in haar hoedanigheid van verpleegkundige als zorgcoördinator betrokken is (geweest) bij het coördineren van de juiste zorg voor klaagster op basis van de Wlz, het regelen van budgetaire zaken en het informeren van klaagster en klager (als haar naaste betrekking) over uitvoeringsmogelijkheden. Ook al is de functie met name organisatorisch van aard, dit kan naar het oordeel van het college wel worden gekwalificeerd als het verlenen van bijstand in de individuele gezondheidszorg van klaagster, zodat zij op basis van deze eerste tuchtnorm onderworpen is aan tuchtrechtspaak ter zake van enig handelen of nalaten jegens klaaster en klager. De klachten zijn derhalve ontvankelijk.

Klachtonderdeel 1

5.2. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.3. De Wlz bepaalt in artikel 3.3.1. dat de verzekerde ervoor kan kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met zorg in natura - zoals onder andere een VPT of een MPT – of het zelf inkopen van zorg via een Persoonsgebonden budget (PGB). De keuzevrijheid die de wet heeft geregeld ziet op de keuze tussen zorg in natura en zorg via een PGB. Is gekozen voor zorg in natura, dan spreekt de cliënt (of zijn vertegenwoordiger) met het Zorgkantoor - o p basis van de tot het geïndiceerde zorgprofiel behorende vormen van zorg - af welke zorg hij in welke omvang in natura thuis wil ontvangen. In de wet staat dat de Wlz-uitvoerder (het Zorgkantoor) indien daarvoor gekozen is een volledig pakket thuis levert, tenzij de zorg volgens de Wlz-uitvoerder niet op een verantwoorde of doelmatige wijze ten huize van de verzekerde kan worden verleend. In artikel 4.2.1 Wlz is verder bepaald dat de Wlz-uitvoerder de zorgplicht heeft om de verzekerde informatie te verschaffen over de verschillende leveringsvormen en dat indien de verzekerde in aanmerking komt voor meerdere leveringsvormen, hij in de gelegenheid wordt gesteld om te kiezen. Ter uitvoering van die zorgplicht sluit de Wlz-uitvoerder overeenkomsten met zorgaanbieders (zoals in dit geval G).

5.4. Het Zorgkantoor is dus verantwoordelijk voor het binnen een redelijke termijn ter beschikking stellen van (kwalitatief goede) zorg waarop de verzekerde aangewezen is. Indien hiervoor is gekozen en dit op verantwoorde en doelmatige wijze mogelijk is, kan dit in de vorm van een VPT zijn. Het zorgkantoor dient dit in te kopen bij een zorgaanbieder die dit kan realiseren. Verweerster kan aldus als werknemer van G (de zorgaanbieder) niet persoonlijk tuchtrechtelijk worden aangesproken op de omstandigheid dat G deze zorg (nog) niet kon leveren in de wijk van klaagster. Voor zover het eerste klachtonderdeel dit aan verweerster verwijt, faalt het.

5.5. Naar het oordeel van het college heeft verweerster verder haar rol als zorgcoördinator gezien die feitelijke omstandigheden voldoende zorgvuldig en bekwaam uitgevoerd. Verweerster heeft tijdig de wensen geinventariseerd en klager voorlichting gegeven over de mogelijkheden. Toen duidelijk werd dat klagers het liefste een VPT wilden, heeft zij klagers geïnformeerd over de reden waarom dit via G niet mogelijk was ter overbrugging geregeld dat klaagster toch zoveel als binnen het budget mogelijk zorg thuis kon ontvangen via een MPT. Toen dit op basis van de het toegekende budget onvoldoende bleek, heeft verweerster klager geadviseerd over de mogelijkheid de rekenmodule aan te passen en met deels particuliere zorginkoop de ontbrekende zorg te realiseren. Naar het oordeel van het college kan aldus niet gezegd worden dat ze zich onvoldoende heeft ingespannen om zoveel mogelijk zorg thuis te realiseren binnen het budget in de periode van voor de afgifte van de terminaalverklaring van klaagster.

Klachtonderdeel 2

5.6. Klager verwijt verweerster dat zij zijn eer, goede naam en integriteit heeft aangetast door tegen de medewerker van J te verklaren dat klaagster niet terminaal zou zijn en tegenover de medewerker van het Zorgkantoor te suggereren dat klager de huisarts onder druk heeft gezet om een terminaalverklaring los te krijgen. Verweerster heeft dit betwist. Het college overweegt dat verweerder zijn stellingen op dit punt in het geheel niet heeft onderbouwd. Dat vast staat dat verweerster met de huisarts heeft gesproken over de terminaalverklaring, is daartoe onvoldoende. Dit past binnen haar functie. Daarmee faalt deze klacht wegens het ontbreken van een feitelijke onderbouwing. Klager biedt weliswaar bewijs aan van zijn stelling door middel van het horen van getuigen, maar het had in dat kader op de weg gelegen van klager om zijn stellingen eerder nader (met stukken) te onderbouwen.

5.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 9 april 2021 door:

A. van Maanen, voorzitter,

D.M. van Etten en P.A. Arnold, leden-verpleegkundigen,

bijgestaan door C. Neve, secretaris.

WG WG

secretaris voorzitter