ECLI:NL:TGZRAMS:2021:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/192

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:35
Datum uitspraak: 16-03-2021
Datum publicatie: 16-03-2021
Zaaknummer(s): 2020/192
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in tegen een psychiater die op verzoek van een officier van justitie een rapportage over klager heeft uitgebracht. Klager verwijt de psychiater onder meer dat zij onaangekondigd langskwam om met hem te spreken, dat zij een concept rapport over klager in de penitentiaire inrichting heeft achtergelaten, zodat het personeel die kon inzien, dat zij zonder toestemming contact met een slachtoffer heeft opgenomen etc. Verweerster voert verweer.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 28 augustus 2020 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

psychiater,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r.

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het aanvullende klaagschrift met de bijlage;

- het verweerschrift;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 17 november 2020 gehouden vooronderzoek;

- de op 6 februari 2021 binnengekomen e-mail van verweerster;

- de ter zitting door verweerster overlegde twee brieven van 29 oktober 2019 en 21 november 2019 van de Dienst Justitiële inrichtingen.

De klacht is op 19 februari 2021 op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig.

Klager werd bijgestaan door mevrouw D.

2. De feiten

2.1 Verweerster, in opleiding tot gerechtelijke deskundige, heeft in opdracht van de Officier van Justitie klager onderzocht in het kader van een psychiatrisch onderzoek.

2.2. Verweerster heeft klager, die ten tijde van het onderzoek in een penitentiaire inrichting verbleef, bezocht op 10 en 17 december 2019. Tijdens het tweede bezoek aan klager op 17 december 2019 werd verweerster vergezeld door haar supervisor.

2.3. Op 22 januari 2020 heeft verweerster haar (concept-)rapport met klager besproken. Na enige tijd is het gesprek tussen hen beiden afgebroken, waarna verweerster het rapport in een gesloten envelop heeft achtergelaten bij het personeel van de PI met het verzoek die aan klager te overhandigen.

2.4. Op 24 januari 2020 heeft verweerster een rapportage over klager uitgebracht.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. geen vooroverleg heeft gehad met klager (of zijn advocaat) omtrent het door verweerster te verrichten psychiatrisch onderzoek;

2. drie keer onaangekondigd bij klager langs kwam, ook nadat klager tegen haar had gezegd dat zij niet meer hoefde te komen;

3. klager in een gevaarlijke situatie heeft gebracht door twee keer alleen met hem in een kamer te gaan zitten en hem een advies mede te delen dat voor klager ‘insloeg als een bom’;

4. het door haar opgestelde concept-rapport over klager voor het personeel in de PI heeft achtergelaten;

5. zonder toestemming van klager een slachtoffer heeft gebeld;

6. ernstige schade aan klager heeft toegebracht in zijn privésfeer door een slachtoffer te vertellen dat klager er andere vriendinnen op nahield;

7. in haar rapportage heeft gesteld dat klager een probleem heeft met cannabis, maar hem daar niet op heeft onderzocht;

8. heeft geadviseerd klager in detentie onder dwang in te stellen op medicatie;

9. niet onpartijdig is geweest.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerster ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Kort gezegd; of zij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld. Het college heeft hierbij als uitgangspunt genomen de Gedragscode die door het College gerechtelijk deskundigen in januari 2016 is vastgesteld en de criteria die het CTG heeft geformuleerd waaraan een rapportage van een deskundige moet voldoen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:TGZCTG:2021:19).

5.2. Het college zal het eerste en het tweede klachtonderdeel, die beide in de kern betrekking hebben op het verrichte psychiatrisch onderzoek en de gang van zaken daaromheen, gezamenlijk behandelen. Volgens klager heeft hij niet willen meewerken aan het Pro Justitia onderzoek en heeft hij alleen informeel met verweerster gesproken. Verweerster stelt dat zij in opdracht van de Officier van Justitie onderzoek naar de persoon van klager heeft verricht en dat het niet haar taak is klager of zijn advocaat vooraf te raadplegen hoe zij aankijken tegen een psychiatrisch onderzoek. Verder heeft zij bezoeken aan de gevangenis steeds minimaal 24 uur van tevoren aangevraagd, hetgeen noodzakelijk was om toegang te kunnen krijgen tot de PI.

5.3. Het college onderschrijft het standpunt van verweerster dat voor het verrichten van een psychiatrisch onderzoek in opdracht van de Officier van Justitie geen toestemming van klager nodig is en zij niet vooraf met hem had moeten bespreken hoe hij aankeek tegen een psychiatrisch onderzoek. Evenmin is het de verantwoordelijkheid van verweerster klager persoonlijk te informeren dat zij voornemens is hem te bezoeken. Het eerste en het tweede klachtonderdeel zijn ongegrond.

5.4. Het derde klachtonderdeel behelst het verwijt dat verweerster klager in een gevaarlijke situatie heeft gebracht door twee keer alleen met hem in een kamer te gaan zitten en hem een advies mede te delen dat voor klager ‘insloeg als een bom’. Volgens klager is het door zijn handelen dat de situatie niet escaleerde. Het college is van oordeel dat verweerster door alleen met hem in een kamer plaats te nemen heeft gehandeld zoals gebruikelijk is in situaties waarin over gevoelige (medische) informatie wordt gesproken. Dat verweerster klager daardoor in een gevaarlijke situatie heeft gebracht, kan het college niet volgen. Het is overigens ook aan klager om dergelijke situaties niet te laten escaleren.

5.5. In het vierde klachtonderdeel maakt klager verweerster het verwijt dat zij het door haar opgestelde concept-rapport over klager voor het personeel in de PI heeft achtergelaten.

Volgens klager heeft het personeel van de PI inzage gehad in het rapport en hem vanaf dat moment vrijwel constant apart van de groep gehouden. Verweerster daarentegen stelt dat zij het (concept-) rapport aan klager wilde doen toekomen nadat het gesprek tussen hen beide door klager werd afgebroken en het rapport in een gesloten envelop met het verzoek aan het personeel van de PI deze aan klager te overhandigen, heeft achtergelaten.

5.6. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat het personeel van de PI (onrechtmatig) inzage heeft gehad in het (concept-)rapport van verweerster over klager. Verweerster heeft een gesloten enveloppe afgegeven aan het personeel van de PI met het verzoek die te overhandigen aan klager. Naar het oordeel van het college is dat feitelijk niet anders dan het versturen van een rapport per post, hetgeen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Ook het vierde klachtonderdeel is ongegrond.

5.7. Het college zal het vijfde en het zesde klachtonderdeel, die zien op het zonder toestemming contact opnemen met een slachtoffer van klager en haar te vertellen dat klager er andere vriendinnen op nahield, gezamenlijk behandelen. Volgens klager had verweerster geen toestemming contact op te nemen met een slachtoffer en heeft zij hem ernstige schade toegebracht door het slachtoffer, klagers ex-vrouw, te vertellen dat klager er andere vriendinnen op nahield. Daardoor zijn alle sociale contacten met zijn kinderen verbroken, is hij niet meer welkom bij zijn gezin en heeft hij één van zijn kleinkinderen nog nooit ontmoet, zo verklaarde klager ter zitting. Verweerster stelt dat klager in het tweede gesprek, in aanwezigheid van haar supervisor, zelf de gegevens van zijn ex-vrouw en dochter heeft verstrekt en hen als contactpersoon heeft aangedragen. Overigens behoeft een rapporteur geen toestemming van betrokkenen om informatie op te vragen bij derden. Zij betwist bovendien dat zij zich tijdens het gesprek met de ex-vrouw van klager heeft uitgelaten over de relaties van klager. Zij ging ervan uit dat de drie betrokken vrouwen elkaar kenden omdat klager haar dit zelf heeft verteld. Dit wilde zij verifiëren zodat zij kon bevestigen of sprake was van samenspanning zoals klager zelf beweerde, en hoe ernstig de complottheorieën van klager waren, zo stelt verweerster.

5.8. Het college stelt voorop dat het spijtig is dat klager geen contact meer heeft met zijn kinderen of kleinkinderen. Desondanks kan verweerster ook voor wat betreft deze klachten van klager geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.9. Met verweerster deelt het college het standpunt dat verweerster geen toestemming van klager nodig had voor onderzoek waarvoor zij zijn medewerking niet nodig had. Met andere woorden; verweerster mocht dus zonder toestemming van klager contact opnemen met derden, dus ook een slachtoffer. Klager had het verweerster slechts wat moeilijker kunnen maken door geen contactgegevens te verstrekken, maar daar heeft hij kennelijk van afgezien.

5.10. Uit het rapport van verweerster is op pagina 9 en 10 de heteroanamnese met de ex-partner van klager beschreven. Het college kan uit die informatie niet afleiden dat verweerster informatie met de ex-partner van klager heeft gedeeld, zoals klager haar dat verwijt.

5.11. Het vijfde klachtonderdeel en zesde klachtonderdeel zijn dan ook ongegrond.

5.12. In het zevende klachtonderdeel maakt klager verweerster het verwijt dat zij in haar rapportage heeft gesteld dat klager een probleem heeft met cannabis, maar hem daar niet op heeft onderzocht. Desgevraagd heeft verweerster ter zitting verklaard dat aan klager meerdere malen te kennen is gegeven dat hij moest stoppen met blowen omdat dat het risico van psychose verhoogt en ook zijn relatie met zijn familie, maar dat hij kennelijk niet in staat is daarmee te stoppen. Volgens verweerster is het cannabisgebruik van klager om die reden als een stoornis vast te stellen.

5.13. Het college deelt niet het standpunt van klager dat verweerster hem niet onderzocht heeft op cannabis. Verweerster heeft tijdens de bezoeken aan klager een weliswaar summiere maar voldoende anamnese verricht, alsook een heteroanamnese, en zij heeft achtergrondinformatie verzameld zodat haar overwegingen haar conclusie dat bij klager sprake van een verslavingsstoornis kunnen dragen. Ook dit zevende klachtonderdeel is ongegrond.

5.14. In het achtste klachtonderdeel maakt klager verweerster het verwijt dat zij heeft geadviseerd klager in detentie onder dwang in te stellen op medicatie. Tijdens het uitreiken van het concept-rapport heeft verweerster klager verteld dat zij adviseerde om hem te blijven vasthouden totdat hij medicatie wilde gebruiken, zo stelt klager. Verweerster betwist dat in het rapport zou staan dat klager in detentie onder dwang op medicatie ingesteld moest worden of dat zij dit mondeling zou hebben geadviseerd.

5.15. Dit achtste klachtonderdeel mist feitelijke grondslag en is dan ook ongegrond. Weliswaar heeft verweerster in haar rapport geadviseerd dat een zorgmachtiging passend zou zijn, maar het college kan nergens uit opmaken dat verweerster heeft geadviseerd om klager onder dwang op medicatie in te stellen.

5.16. Het negende klachtonderdeel behelst tot slot het verwijt dat verweerster niet onpartijdig is geweest. Verweerster gaat er gemakshalve vanuit dat alle aantijgingen waar zijn; verweerster stigmatiseert klager daarmee en zij kiest daarmee partij, zo stelt klager.

5.17. Deze klacht is naar het oordeel van het college onvoldoende onderbouwd, er blijkt nergens uit dat verweerster niet onpartijdig is geweest. Ook het negende klachtonderdeel is ongegrond.

5.18. Ook overigens heeft het college niet kunnen vaststellen (en dit is door klager ook niet gesteld) dat verweerster niet heeft gehandeld volgens de Gedragscode die door het College gerechtelijk deskundigen in januari 2016 is vastgesteld of dat de rapportage van verweerster niet voldoet aan de door het CTG geformuleerde criteria waaraan een rapportage van een deskundige moet voldoen.

5.19. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door:

G.M. Boekhoudt, voorzitter,

J.M.C. van Dam, A.C.M. Kleinsman en A.M. van Hemert, leden-psychiater,

S. Colsen, lid-jurist,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG WG

secretaris voorzitter