ECLI:NL:TGZRAMS:2021:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/223
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2021:34 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-01-2021 |
Datum publicatie: | 20-01-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020/223 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | De inspectie verwijt verweerder (verpleegkundige) dat hij ten opzichte van een patiënte de professionele grenzen heeft overschreden. Verweerder is na de behandelrelatie tijdens de 1e opname een persoonlijke relatie aangegaan met deze patiënte en heeft dit na de behandelrelatie tijdens de 2e opname gecontinueerd. Hij heeft geen noodzakelijke afkoelingsperiode in acht genomen. De persoonlijke relatie mondde uit in een intieme relatie. Verder wordt verweerder verweten dat hij ten tijde van deze langdurige, persoonlijke relatie met regelmaat ongeoorloofd in haar patiëntendossier heeft gekeken. Verweerder erkent dat hij gedurende jaren een vriendschap is aangegaan met deze patiënte en dat hij de grenzen, ter bescherming van de patiënt, in acht had moeten nemen. Dit heeft verweerder naar eigen zeggen nagelaten en daar heeft hij veel spijt van. Gegrond schorsing |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 7 oktober 2020 binnengekomen klacht van:
INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD ,
gevestigd te Utrecht,
klaagster, nader te noemen de Inspectie,
vertegenwoordigd door A, coördinerend senior inspecteur,
en mr. H.D.K. Fleddérus, senior adviseur juridische zaken,
tegen
B,
verpleegkundige,
destijds werkzaam te C,
verweerder.
1. De procedure
1.1. Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.
1.2. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
1.3. De klacht is op 15 december 2020 op een openbare zitting behandeld.
Partijen waren aanwezig. Verweerder werd vergezeld door zijn echtgenote. Mr. Fleddérus heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota.
2. De feiten
2.1. Verweerder heeft tot 1 mei 2020 gewerkt als verpleegkundige bij GGz Centraal.
2.2. Mevrouw D (hierna: patiënte) is in 2012 opgenomen geweest op de afdeling waar verweerder werkte. Na deze opname heeft patiënte een poliklinisch traject gevolgd. Tijdens dit traject zijn verweerder en patiënte elkaar een aantal keer tegengekomen.
2.3. In 2013 hebben verweerder en patiënte contact gekregen via Facebook en via Whatsapp.
2.4. Van april 2018 tot en met mei 2018 verbleef patiënte voor de tweede keer op de afdeling waar verweerder werkte. Verweerder heeft het (eerdere) privécontact tussen patiënte en hem niet gemeld binnen de afdeling.
2.5. Tussen mei 2018 en oktober 2018 werd het contact tussen patiënte en verweerder intensiever. In deze periode hebben er zes persoonlijke ontmoetingen plaatsgevonden tussen patiënte en verweerder. Bij twee van deze ontmoetingen was sprake van lichamelijk contact. Tijdens het Whatsappcontact werd over intieme en seksuele onderwerpen gesproken.
2.6. Op 2 april 2019 werd verweerder op non-actief gesteld en heeft GGz Centraal een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Dit verzoek is afgewezen.
2.7. Op 27 mei 2019 heeft GGz Centraal een melding gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: Inspectie) over verweerder betreffende geweld in de zorgrelatie.
2.8. In de periode mei 2019 tot maart 2020 heeft de Inspectie de melding onderzocht. De Inspectie concludeert in haar rapport, zover van belang, dat:
“ (…) de zorgverlener ernstig grensoverschrijdend heeft gehandeld door vanaf 2013 tot eind 2018 een langdurende persoonlijke relatie met een kwetsbare patiënte te onderhouden. (…)
De zorgverlener was door zijn ruime ervaring in de geestelijke gezondheidszorg en zijn hulpverleningsgeschiedenis en privécontact met patiënte op de hoogte van de (psychische) kwetsbaarheid van patiënte. Ook was de zorgverlener zich ervan bewust dat hij handelde in strijd met de professionele normen. (…)”.
Daarnaast concludeert de Inspectie dat “ de zorgverlener bij herhaling zijn leidinggevende en/of team niet informeerde over de persoonlijke relatie met de patiënte, ondanks dat het bewaken van grenzen/afstand/nabijheid een thema was in zijn functioneren ”.
Tenslotte concludeert de Inspectie dat “ de zorgverlener zevenenveertigmaal ongeoorloofd het dossier van de patiënte heeft ingezien en niet zoals hijzelf beweerde driemaal .”
2.9. Op 1 mei 2020 is verweerder na 35 jaar via een vaststellingsovereenkomst uit dienst gegaan bij GGz Centraal.
2.10. Op 1 augustus 2020 is verweerder in dienst getreden bij F, bij behandelcentrum de G in H. Verweerder heeft tijdens de sollicitatieprocedure zijn nieuwe werkgever geïnformeerd over de melding van geweld in de zorgrelatie en het lopende onderzoek van de Inspectie.
3. De klacht en het standpunt van klaagster:
De Inspectie verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - dat hij in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij als verpleegkundige had moeten betrachten ten aanzien van patiënte door:
1) een vriendschappelijke relatie met haar aan te gaan na de eerste opname, die na de tweede opname uitmondde in een intieme relatie;
2) tijdens de relatie met regelmaat ongeoorloofd in haar elektronisch patiëntendossier (hierna: EPD) te kijken.
4. Het standpunt van verweerder:
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter terechtzitting erkend dat de klacht van de Inspectie volledig gegrond is, dat hij zich schaamt en spijt heeft van wat er is gebeurd. Vooral de schade die hij met zijn gedrag heeft toegebracht aan patiënte bezorgt verweerder een groot gevoel van schaamte. De schade die hij heeft veroorzaakt is een grote drijfveer voor verweerder om ervoor te zorgen, en er alles aan te doen, om te voorkomen dat dit nog een keer gebeurt mocht hij zijn werkzaamheden mogen voortzetten in de zorg.
5. De beoordeling
5.1. Het 1e onderdeel van de klacht betreft het grensoverschrijdende gedrag van verweerder ten opzichte van patiënte. Het college stelt vast dat verweerder het aan hem verweten (intieme) grensoverschrijdend gedrag jegens patiënte heeft erkend. Vast staat dat verweerder en patiënte tussen 2013 en 2018 contact met elkaar hebben gehad via social media, elkaar hebben ontmoet buiten de instelling en elkaar intieme berichten hebben gestuurd via de Whatsapp. Bij de tweede opname van patiënte in 2018 heeft verweerder niet zijn leidinggevende of collega’s op de hoogte gesteld van het persoonlijke contact dat verweerder en patiënte voorafgaand aan die opname hebben gehad. Na deze tweede opname werd het contact tussen verweerder en patiënte intensiever en intiemer. Er is eenmaal gezoend. Verweerder heeft voorafgaand aan de intieme relatie geen afkoelingsperiode in acht genomen. Op verschillende momenten is verweerder door zijn echtgenote en collega’s gewaarschuwd voor het respectievelijk hebben van privécontact en het vervagen van de professionele grenzen in het contact met patiënte. Verweerder heeft die momenten niet aangegrepen om de intieme relatie met patiënte te beëindigen. Door het aangaan van een intieme relatie met patiënte heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 2.4 Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden en de voor hem geldende professionele normen en de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Verweerder was op hoogte van de psychische kwetsbaarheid van patiënte en haar misbruikverleden. De (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid voor het bewaken van de grenzen ligt expliciet bij de zorgverlener. Dit geldt in het bijzonder voor een psychiatrisch verpleegkundige vanwege de extra kwetsbaarheid van de aan zijn zorg toevertrouwde patiënten, juist ook op het thema afstand- nabijheid. Het klachtonderdeel is gegrond.
5.2. In het 2e klachtonderdeel wordt verweerder verweten dat hij meerdere malen ongeoorloofd in het medisch dossier van patiënte heeft gekeken. Verweerder heeft dit ook erkend. Uit de uitdraai van het EPD blijkt dat verweerder in de periode 2014 tot en met 2019, 47 keer, veelal ’s avonds en ’s nachts, in het EPD van patiënte heeft gekeken, terwijl hij niet betrokken was bij haar behandeling. Dit klachtonderdeel is ook gegrond.
5.3. De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt als uitgangspunt een zware maatregel, waarbij ten minste een voorwaardelijke schorsing voor de hand ligt. Bij het opleggen van een passende maatregel weegt naar het oordeel van het college mee in hoeverre verweerder inzicht heeft getoond in zijn handelen en hoe groot het risico op herhaling is. Het college overweegt daarover als volgt.
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting erkend dat hij fout gehandeld heeft en daarmee patiënte schade heeft berokkend. Hij heeft een aantal stappen gezet, om herhaling te voorkomen. Verweerder heeft openheid gegeven over het inspectieonderzoek en de tuchtklacht bij zijn huidige werkgever en een aantal collega’s uit zijn team. Ook heeft hij zich onder behandeling laten stellen van een psychotherapeut voor problemen uit het verleden en hij heeft een collega gevraagd om werkinhoudelijke coach te zijn op de afdeling. Ter terechtzitting heeft verweerder daarnaast blijk gegeven van spijt en de wil om zich verder te blijven ontwikkelen en er alles aan te doen om herhaling te voorkomen. Daarmee heeft verweerder stappen gezet naar zelfinzicht. Het college is overtuigd van het inzicht bij verweerder ten aanzien van de ernst van de hem verweten gedraging. Het college is echter onvoldoende overtuigd van het inzicht van verweerder ten aanzien van het herkennen en bewaken van de professionele grenzen in de patiënt- zorgverlener relatie. Het college acht het om die reden van belang dat verweerder professionele hulp krijgt ten aanzien van het onderwerp afstand-nabijheid om herhaling van grensoverschrijdend gedrag te voorkomen.
Alles overwegende, is het college van oordeel dat er geen redenen zijn om af te wijken van de eerder genoemde maatregel. Anderzijds zijn er ook geen redenen om aan verweerder een zwaardere maatregel op te leggen. Aan verweerder zal een voorwaardelijke schorsing van een half jaar met een proeftijd van twee jaren worden opgelegd. Het college ziet in onderhavig geval ook redenen om daaraan een bijzondere voorwaarde te verbinden, zoals deze hierna in de beslissing is geformuleerd.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart beide klachtonderdelen gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van een half jaar (6 maanden) met bepaling dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het bevoegde regionale of centrale tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat verweerder voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als verpleegkundige behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg, dan wel zich niet heeft gehouden aan de navolgende bijzondere voorwaarden:
· verweerder volgt na het onherroepelijk worden van dit oordeel, binnen twee maanden een supervisietraject bij een BIG-geregistreerde psychotherapeut, GZ-psycholoog of geregistreerd supervisor waarbij de supervisie is gericht op bewustwording van het thema afstand en nabijheid en het overschrijden van de persoonlijke en professionele grenzen binnen of vlak na een behandelrelatie en het herkennen van signalen die mogelijk leiden tot overschrijding van de professionele grenzen, met een frequentie en duur die de therapeut/ supervisor noodzakelijk acht;
· verweerder niet alleen nachtdiensten draait;
- bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften TVZ, Nursing en V&VN Magazine.
Aldus beslist op 20 januari 2021 door:
G.M. Boekhoudt, voorzitter,
D.M. van Etten, E.M. Vink-de Goeij, I.M. Bonte, leden-beroepsgenoten,
R.E. van Hellemondt, lid-jurist,
bijgestaan door J.M. Sodderland-Elzas, secretaris.
WG WG
secretaris voorzitter