ECLI:NL:TGZRAMS:2021:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/149 + 2020/235

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:28
Datum uitspraak: 19-02-2021
Datum publicatie: 19-02-2021
Zaaknummer(s): 2019/149 + 2020/235
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: De Inspectie dient een klacht in jegens een gz-psycholoog wegens grensoerschrijdend gedrag. De Inspectie heeft drie meldingen over de gz-psycholoog ontvangen en naar aanleiding daarvan onderzoek ingesteld, hetgeen heeft geleid tot onderhavige tuchtklacht, waarin de gz-psycholoog (onder andere) wordt verweten (seksueel getinte) ongepaste opmerkingen te maken en door onprofessionele aspecten bij de behandeling te betrekken, zoals spiritualiteit en buitenlandse goeroes. Ter zitting wordt de klacht gezamenlijk behandeld met de klacht, geregistreerd onder 2019/149, ingediend door één van de patiënten van de gz-psyscholoog.   Gegrond, schorsing inschriving register

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 1 april 2019 en op 14 oktober 2020 binnengekomen klachten van respectievelijk:

A ,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: mr. E.M. Diesfeldt, advocaat te Alkmaar,

en

de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ),

gevestigd te Utrecht,

k l a g e r,

gemachtigden: mr. L. Schleeper en C, respectievelijk senior adviseur juridische zaken en coördinerend senior-inspecteur bij de IGJ,

tegen

D,

GZ-psycholoog,

werkzaam te E,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         De procedure

Het college verwijst voor het verloop van de procedure in de zaak tussen klaagster en verweerder naar de tussenbeslissing van 18 september 2019. De zaak is toen aangehouden in verband met een onderzoek door de IGJ naar (andere) meldingen over verweerder. Na afronding van dit onderzoek heeft verweerder nog ingediend een:

-                  aanvullend verweerschrift met bijlage.

In de zaak tussen de IGJ en verweerder heeft het college kennisgenomen van:

-                  het klaagschrift met bijlagen;

-                  het verweerschrift met bijlagen.

De klachten zijn op 8 januari 2021 gezamenlijk en gevoegd behandeld op een openbare zitting.

Partijen waren aanwezig.

Klaagster werd bijgestaan door mr. Diesfeldt en verweerder door mr. Leemans. De IGJ werd vertegenwoordigd door mr. Schleeper en C. De IGJ heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2.         De klacht in de zaak tussen klaagster en verweerder

Klaagster is in behandeling geweest bij verweerder wegens onder meer angstklachten. Bij de één na laatste sessie op 11 januari 2019 (klaagster is gestopt met het traject) is EMDR toegepast door verweerder door middel van voetaanrakingen. Ook heeft verweerder vragen gesteld. Volgens klaagster waren die vragen seksueel getint en waren ook de voetaanrakingen grensoverschrijdend.

3.         De klacht in de zaak tussen de IGJ en verweerder

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

-grensoverschrijdend heeft gehandeld jegens cliënten door (seksueel getinte) ongepaste opmerkingen te maken en door onprofessionele aspecten bij de behandeling te betrekken, zoals spiritualiteit en buitenlandse goeroes (klachtonderdeel 1);

-tekort is geschoten in de zorgverlening aan cliënten door –in afwijking van de professionele standaard- cliënten zonder een degelijk informed consent te behandelen met de zelfontwikkelde behandelmethode genaamd “BEST” (klachtonderdeel 2);

-onvoldoende aantekening hield van de gegevens omtrent zijn patiënten en de door hem uitgevoerde verrichtingen (klachtonderdeel 3).

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten in beide zaken en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen (deels) bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

Onderzoek door de IGJ

5.1. In de periode van 29 maart 2019 tot en met 24 april 2019 ontving de IGJ drie meldingen over verweerder. De meldingen betroffen grensoverschrijdend gedrag richting cliënten en collega’s en het ontbinden van een samenwerkingsovereenkomst wegens disfunctioneren van verweerder bij F . De IGJ heeft vervolgens één onderzoek ingesteld naar de meldingen. De melding van 29 maart 2019 was afkomstig van klaagster. De tweede melding die de IGJ ontving op 2 april 2019 was van de heer G namens F. Deze melding betrof het ontbinden van een samenwerkingsbijeenkomst, zoals hierboven beschreven. Daarna volgde op 24 april 2019 een derde melding van mevrouw H, psychologe met een eigen praktijk, over een vreemde werkwijze van verweerder (hierna “melder 3”). Uit de meldingen kwam ook naar voren dat verweerder gebruik zou maken van een niet - reguliere behandelmethode, genaamd “BEST”. De IGJ heeft in haar onderzoek gesproken met vijf cliënten, waaronder klaagster, en melder 3. De IGJ heeft daarnaast van de desbetreffende cliënten de medische dossiers ingezien, die verweerder heeft bijgehouden van de door hem gegeven behandelingen. Ook zijn schriftelijke vragen gesteld aan de behandelaar en aan de supervisor van verweerder. Verder zijn er vragen gesteld aan de EMDR-vereniging.

De IGJ heeft haar bevindingen vastgelegd in een conceptrapport, welk rapport voor controle op feitelijke onjuistheden aan de betrokkenen is voorgelegd. Na de vaststelling van de bevindingen is het rapport met concept-conclusie voorgelegd aan verweerder voor het geven van een zienswijze. Na het ontvangen van de zienswijze is het rapport definitief vastgesteld.

De personen die door de IGJ zijn gehoord zoals weergegeven in het klaagschrift

5.2. Over klaagster (aangeduid als “cliënte I”) vermeldt het klaagschrift onder meer het volgende:

“Cliënte I is vanaf 2018 tweemaal in behandeling geweest bij de gz-psycholoog (verweerder, toevoeging college) in verband met paniek- en angstklachten. Zij werd behandeld met cognitieve gedragstherapie en EMDR. De gz-psycholoog gaf voorafgaand aan de behandeling weinig toelichting op de door hem gebruikte behandelmethoden waardoor cliënte niet precies wist wat er ging gebeuren. Zij kan zich niet herinneren een behandelplan te hebben getekend of toestemming te hebben gegeven voor een behandeling. Cliënte I was niet bekend met de door de gz-psycholoog hanteerde BEST-behandelmethode.

Tijdens eerdere andere behandelsessies droeg de gz-psycholoog visualisaties aan waarbij zij bijvoorbeeld naakt op het strand moest gaan staan met spiegels om haar heen of waarbij zij borstvoeding moest geven aan zichzelf als baby. De focus lag daarbij op de borst.

Op 11 januari 2019 kwam cliënte I bij de gz-psycholoog voor hulp bij traumaverwerking in verband met een stressreactie op pijn na een ongeluk waarbij haar lies ernstig beschadigd is geraakt. Tijdens deze sessie stelde de gz-psycholoog diverse seksueel getinte vragen zoals “Voel je je wel eens seksueel aangetrokken tot andere mannen?”, “Kan je vriend je goed bevredigen?”, “Masturbeer je wel eens?”, “Hoe vaak doe je dat en waar doe je dit dan?”, “Masturbeer je wel eens als je naast je vriend in bed ligt?”, “Wat vindt hij daarvan?’’ en “Wat doet je lichaam dan als je een orgasme krijgt?”. Cliënte I vond deze vragen ongepast en voelde zich onveilig.

Tijdens de EMDR-behandeling op 11 januari 2019 moest zij op de behandeltafel liggen en wreef de gz-psycholoog over haar voeten. Hij vroeg waar zij de spanning voelde. Toen zij aangaf dat dit in haar buik was, kwam hij naast haar staan en vroeg of hij zijn handen op haar buik mocht leggen. De gz- psycholoog vroeg nogmaals en nu dwingender of hij aan haar buik mocht zitten. Terwijl hij over haar buik wreef vroeg hij of zij dit prettig vond. Cliënte I gaf aan dat zij spanning en pijn in de lies voelde en zich erg gespannen voelde. Daarop vroeg hij haar, haar hand op het schaambot en de lies te leggen en een opengaande bloemknop te visualiseren bij haar geslachtsdeel. (…)”

5.3. Over cliënte 1 vermeldt het klaagschrift onder meer het volgende:

“Mevrouw J (hierna cliënte 1) heeft op 27 februari 2018 een intakegesprek gehad met de gz-psycholoog wegens een incident op haar werk. In de zomer van 2017 werd cliënte 1 als leerkracht door haar werkgever (directrice) valselijk beschuldigd van het slaan van een kind. De gz-psycholoog vroeg haar tijdens het intakegesprek op wat voor mannen zij viel, wat haar sterrenbeeld was en merkte op dat vrouwen met het sterrenbeeld leeuw altijd dominante vrouwen waren. Deze vragen vond cliënte 1 apart en na afloop van de intake voelde cliënte 1 zich onveilig.

De week na het intakegesprek heeft cliënte 1 contact gezocht met de gz-psycholoog om hem mede te delen dat zij niet terug wilde komen omdat het voor haar niet goed voelde. Na dit gesprek heeft de gz-psycholoog nog drie keer telefonisch contact met haar gezocht, omdat hij nog informatie nodig had, ook in de avond. In het derde telefoongesprek heeft zij, op advies van haar nieuwe behandelaar, aangegeven dat zij hiervan niet gediend was. (…)”

5.4. Over cliënte 2 wordt onder meer het volgende opgemerkt in het klaagschrift:

“Mevrouw K (hierna: cliënte 2) is in het voorjaar van 2017 gestart met haar behandeling bij de gz-psycholoog. Zij heeft in totaal 10 á 12 behandelsessies gehad in verband met klachten vanuit PTSS en een burnout. Aan het begin van de behandeling gaf cliënte 2 aan dat zij zich niet op haar gemak voelde bij de gz-psycholoog. In reactie daarop zei de gz-psycholoog: “misschien ben ik wel zo’n man waar jij niet van houdt”.

De EMDR-behandeling onderging cliënte 2 liggend waarbij er door de gz-psycholoog op haar voeten werd getikt. Tijdens een EMDR-behandeling kwam een eerdere aanranding door een haptonoom ter sprake. De gz-psycholoog vroeg of cliënte de aanranding lekker vond. Ook vroeg de gz-psycholoog naar de seksuele belevingen met een ex-partner. Het was volgens de gz-psycholoog relevant om te weten van wat voor seks cliënte 2 hield.

De gz-psycholoog deed ook visualisaties met haar. Tijdens een visualisatie gaf cliënte 2 aan dat zij een ongemakkelijke sensatie voelde op haar huid. De gz-psycholoog vroeg haar daarop: “Heeft er ooit iemand bij jou ergens een prettige huidsensatie gegeven?”. Cliënte 2 moest voorts een keer haar buikenergie openzetten en de gz-psycholoog gaf meerdere malen aan dat “het een nieuwe tijd was”. Tijdens de laatste sessie zei de gz-psycholoog: “Volgens mij lig jij als een plank in bed. Ik krijg van boven door dat jij als een plank in bed ligt.” De gz-psycholoog drong daarna aan op een visualisatie, hetgeen cliënte 2 niet wilde. Als cliënte 2 iets van feedback gaf, reageerde hij altijd dat “het een nieuwe tijd was. (…)”

5.5. Over cliënte 3 wordt in het klaagschrift onder meer het volgende opgemerkt:

“Mevrouw L (hierna: cliënte 3) heeft zich in april 2016 bij de gz-psycholoog aangemeld in verband met klachten naar aanleiding van een seksueel trauma in het verleden en een ernstig ongeluk. Zij werd door de gz-psycholoog gediagnosticeerd met ADD en ADHD en heeft van hem in totaal vier behandelsessie gehad. De behandeling bestond uit een intake, één keer EMDR en twee keer hypnose. Het onderwerp van de EMDR-behandeling betrof de negatieve seksuele ervaring op haar vijftiende. Cliënte 3 moest gaan liggen en de gz-psycholoog ging voor haar ogen heen en weer met een vinger. Tijdens de sessie moest cliënte 3 hard huilen waarop de gz-psycholoog aangaf: “is het nodig om zoveel te huilen, kan je de volgende keer een theedoek meenemen?”. Cliënte 3 schrok hiervan en ging na de sessie hysterisch alleen op de fiets naar huis. Cliënte 3 kreeg tijdens de sessie weinig instructies en was niet voorbereid op een eventuele na-reactie. (…)”

5.6. Over cliënt 4 zegt het klaagschrift onder meer het volgende:

“Dhr. M (hierna: cliënt 4) is op 22 januari 2018 gestart met een behandeling bij de gz-psycholoog in verband met een mogelijke burn-out en/of depressie. Cliënt 4 heeft in totaal vier behandelingen gehad en werd door de gz- psycholoog gediagnosticeerd met een depressie en PTSS. Cliënt 4 werd behandeld met EMDR-therapie en gaf daar ook toestemming voor. Tijdens de EMDR lag cliënt 4 op de bank, klopte de gz-psycholoog op zijn voeten en werden er visualisaties voorgelegd door de gz-psycholoog. Zo moest cliënt 4 zich voorstellen dat hij op het strand lag en de vraag beantwoorden, wie komt er bij je langs. Cliënt 4 antwoordde dat er helemaal niemand bij hem langs kwam. Gedurende de behandeling gaf de gz-psycholoog aan spiritueel en hoog sensitief te zijn. Tijdens de derde behandeling liet de gz-psycholoog een bandje van een Balinese goeroe horen in een, voor cliënt 4, onverstaanbare taal. De behandeling werd na vier sessies abrupt afgebroken, omdat de gz-psycholoog niets meer voor cliënt 4 kon doen. (…)”

5.7. Over melder 3 wordt in het klaagschrift het volgende opgemerkt:

“Melder 3 is psycholoog en heeft een eigen praktijk. Verschillende cliënten van haar, waren voorheen in behandeling bij de gz-psycholoog. Van een aantal cliënten vernam zij dat de gz-psycholoog er een vreemde werkwijze op nahield. Melder 3 zat daarnaast in een intervisiegroep met de gz-psycholoog. Tijdens de intervisiebijeenkomsten gaf de gz-psycholoog aan dat hij ‘dieper’, ‘spiritueler’ keek. Zo trok hij persoonlijkheidsconclusies op basis van sterrenbeelden van mensen of op basis van ‘energetisch gevoelde aspecten’ van cliënten. Tijdens een intervisiebijeenkomst vertelde hij voorts over een behandeling die hij aan een verkrachtingsslachtoffer had gegeven. Hij was erg trots op deze behandeling, welke op de psycholoog als zeer grensoverschrijdend overkwam. De gz-psycholoog was zeer moeizaam ontvankelijk voor feedback en nam dan een tamelijk arrogante houding aan op een beetje meewarige manier, alsof hij dingen begreep die ‘gewone’ psychologen nooit zouden kunnen begrijpen of kunnen.

Nadat melder 3 de gz-psycholoog liet weten dat zij niet meer met hem wilde samenwerken ontving zij op 2 mei 2018 een email. In deze email stond onder andere het volgende opgenomen: ‘… Daarbij voel ik bij jou eigenlijk iets heel moois op komen. De nacht na ons gesprek in een oefening een beeld van jou waarin het licht achter de benen vandaan naar voren doorbreekt en waardoor je transformeert…’ “

Is het college niet transparant geweest en is het onderzoek door de IGJ onzorgvuldig?

5.8. In de eerste plaats heeft verweerder een zogenaamd preliminair verweer gevoerd. Dit verweer zou volgens hem tot niet-ontvankelijkverklaring van beide klachten moeten leiden, voor zover de klachten zien op het gestelde grensoverschrijdende gedrag van verweerder.

Verweerder stelt dat hij er tot op de zitting van 27 augustus 2019 in de zaak tussen klaagster en hem niet van op de hoogte was dat er naast de tuchtklacht van klaagster, ook meldingen over hem bij de IGJ waren gedaan. Ter zitting bleek dat behalve verweerder, iedereen, ook dit college, daarvan op de hoogte was. Eén van de melders, de heer N, praktijkhouder van de praktijk waar verweerder werkzaam was, bleek ter zitting als toehoorder en steun van klaagster aanwezig en werd op zeker moment door de voorzitter aan het woord gelaten, hoewel hij niet als gemachtigde, getuige of anderszins door klaagster was aangemeld. Verweerder voelde zich door deze gang van zaken overvallen. Ook blijkt uit het klaagschrift van de IGJ dat er meerdere malen contact is geweest met betrekking tot een eventuele aanhouding van de zaak in verband met het reeds gestarte inspectieonderzoek.

5.9. Ook de procedure bij de IGJ ontbeert volgens verweerder transparantie. De IGJ heeft hem niet in het bezit gesteld van de drie initiële meldingen. Was dat wel gebeurd dan zou verweerder mogelijk meer inzicht hebben kunnen krijgen in de mate waarin daarbij onderlinge beïnvloeding en afstemming heeft plaatsgevonden. In de tweede plaats heeft de IGJ niet duidelijk gemaakt hoe de selectie van de cliënten 1 tot en met 4 tot stand is gekomen. Hierdoor kan geenszins worden uitgesloten dat afstemming heeft plaatsgevonden die van invloed is op de afgelegde verklaringen. Ook stelt verweerder dat in aanmerking moet worden genomen dat de werkrelatie tussen hem en N in de loop van de jaren is verslechterd en dat dat mogelijk van invloed kan zijn geweest op de meldingen.

5.10. Anders dan verweerder meent , was het college er voor de zitting van 27 augustus 2019 niet van op de hoogte dat er meldingen waren gedaan over verweerder bij de IGJ. Dit is pas ter zitting gebleken zoals ook verwoord in de tussenbeslissing van 18 september 2019. Contact tussen de IGJ en het college met betrekking tot een eventuele aanhouding van de zaak is er geweest zoals staat beschreven in de tussenbeslissing van 18 september 2019:

“Ter zitting is door klaagster gesteld dat er naar aanleiding van haar melding over verweerder onderzoek wordt gedaan door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en dat zij had begrepen dat er ook andere meldingen zijn. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting is op verzoek van het college navraag gedaan door de administratie van het college bij de Inspectie. Er blijken inderdaad meerdere meldingen over verweerder te zijn en er loopt een onderzoek. Voor de beoordeling van deze zaak vindt het college het van belang de uitkomsten van het onderzoek af te wachten. De verwachting van de Inspectie is dat met het onderzoek zes maanden zijn gemoeid. (…)”

Hierna is nog contact geweest tussen de IGJ en de administratie van het college over de voortgang van het onderzoek, in verband met het plannen van een zitting. Niet valt in te zien hoe de contacten tussen de administratie van het college en de IGJ de positie van verweerder benadeeld kunnen hebben.

Evenmin is gebleken dat er afstemming heeft plaatsgevonden tussen de melders en N. Daarmee verliest het punt van verweerder, dat uit het rapport niet (expliciet) blijkt hoe de selectie plaatsvond van de cliënten die zijn gehoord, zijn gewicht. Overigens is door de IGJ ter zitting verklaard dat de cliënten waren aangedragen door N. Los daarvan is er op zichzelf niets mis mee - en ook gebruikelijk in dit soort onderzoeken - dat eerst betrokkenen worden gehoord en dat degene tegen wie de klachten zich richten in een later stadium de gelegenheid krijgt daarop te reageren, zoals ook het geval is geweest in het onderzoek door de IGJ. Het college deelt daarom niet de opvatting van verweerder dat het onderzoek van de IGJ onvoldoende zorgvuldig is geweest. Van niet-ontvankelijkverklaring zoals door verweerder bepleit, kan dus geen sprake zijn.

De inhoudelijke beoordeling van de klachten

5. 11 . Nu komt de inhoudelijke beoordeling van de klachten aan de orde. Het klachtonderdeel (zowel in de zaak van klaagster als van de IGJ) dat ziet op het maken van (seksueel getinte) ongepaste opmerkingen (en bij klaagster nog de grensoverschrijdende voetaanrakingen) en daarmee het vertonen van grensoverschrijdend gedrag acht verweerder niet bewezen en evenmin aannemelijk gemaakt. Wat klaagster betreft ontkent verweerder een deel van de vragen die hij haar zou hebben gesteld pertinent en ten aanzien van enkele andere vragen heeft hij aangegeven dat ze uit de context zijn gehaald en zijn verdraaid. De wijze waarop de voetaanrakingen hebben plaatsgevonden wordt door verweerder ook ontkend. Ook het verwijt dat verweerder op de structurele wijze spiritualiteit en “goeroes” bij zijn behandeling betrokken heeft, weerspreekt hij. Verweerder is geïnteresseerd in spiritualiteit, deelt deze interesse soms met cliënten als dat toevallig ter sprake komt, maar betrekt deze interesse niet in zijn behandelingen. Eénmaal heeft hij in een gesprek met een cliënt een bandje van een goeroe afgespeeld, waarvan hij spijt heeft.

5. 12 . Anders dan verweerder acht het college het voldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van (deels seksueel) grensoverschrijdend gedrag jegens klaagster en andere cliënten. Wat klaagster betreft is opmerkelijk dat zij zeer gedetailleerd heeft verklaard over het gedrag van verweerder waartegenover hij - ter zitting- heeft gezegd dat zij liegt terwijl aan de andere kant niet wordt ontkend dat er wel vragen zijn gesteld met betrekking tot seksualiteit. Als mogelijkheid waarom klaagster verklaart zoals zij heeft verklaard , heeft verweerder geopperd dat zij uit is op een financiële vergoeding (zoals die staat genoemd op de website van de klachtenfunctionaris) of dat haar verklaring voortkomt uit haar psychische problematiek. Het college ziet hiervoor echter geen enkel aanknopingspunt, noch in de stukken noch ui t hetgeen ter zitting naar voren is gebracht . Hier komt bij, dat ook aan de verklaringen van de overige cliënten en aan die van N en M méér gewicht toekomt tegenover de ontkennende en andersluidende verklaringen van verweerder. Uit de hoeveelheid verklaringen die spreken over grensoverschrijdend gedrag volgt namelijk een duidelijk patroon, en het is niet waarschijnlijk geworden dat sprake is geweest van afstemming of samenspanning tussen cliënten en N en M, zoals door verweerder is gesteld. De onderbouwing van verweerder dat er een slechte werkverhouding tussen hem en N bestond en dat hij het  vermoeden had dat diens vrouw en ook M mogelijk verliefd op hem waren, heeft het college niet overtuigd.

5. 13 . Verder vindt het college het voldoende aannemelijk dat verweerder wel meer dan eens op inadequate wijze spiritualiteit in zijn behandeling heeft gebruikt. Hij heeft erkend een bandje van een goeroe te hebben afgespeeld tijdens een behandeling. Dit getuigt van onprofessioneel handelen nu hij niet heeft uitgelegd waarom hij hiertoe is gekomen. Verder verwijst het college naar de verklaring van verweerder zelf op pagina 25 van het onderzoeksrapport van de IGJ:

“De zorgverlener vertelde dat hij van jongs af aan al meer ziet en voelt dan anderen. Hij noemt zichzelf hoogsensitief. Hij zegt dat niet tegen alle cliënten, maar alleen als het een functionele meerwaarde heeft, bijvoorbeeld bij cliënten die zelf aangeven hoogsensitief te zijn. Hij kan die eigenschap wel gebruiken; zo noemde hij dat hij kan zien waar problemen zitten (…)”.

Het voorgaande voert tot de slotsom dat de klacht in de zaak van klaagster en het eerste klachtonderdeel in de zaak van de IGJ gegrond zijn.

5. 14 . De overige klachtonderdelen in de zaak van de IGJ zijn eveneens gegrond omdat verweerder heeft erkend op deze punten onjuist te hebben gehandeld, zij het dat hij bij klachtonderdeel b “nuances” heeft aangebracht. Die nuances houden onder meer in dat hij de “BEST” (Bilaterale Experiëntiële Stimulatie Therapie ) - methode met medeweten en expliciete toestemming van N verder heeft ontwikkeld en dat veel cliënten erg tevreden zijn over de behandeling met BEST. Verweerder zegt met deze methode te zijn gestopt.

Over de methode merkt het college op dat het een toepassing betreft van EMDR, is ontwikkeld door verweerder en niet is erkend als officiële evidence-based behandelmethode. De cliënt ondergaat de behandeling liggend, waarbij verweerder afwisselend links en rechts tikjes geeft op de voeten en visualisaties aandraagt. Deze visualisaties kunnen inhouden dat cliënten naakt zijn, zoals uit verklaringen van cliënten volgt. De behandelmethode bevat volgens de EMDR-vereniging, zoals volgt uit het rapport van de IGJ, een aantal hoogst ongebruikelijke kenmerken zoals: de liggende positie van de cliënte, het aandragen van visualisaties door de behandelaar zelf en het tikken op de voeten. Visualisaties zoals “naakt op een luchtbed op het water liggen” of “naakt op het strand met spiegels om je heen” komen als bedreigend en niet veilig over.

5. 15 . Over de klacht die ziet op de gebrekkige dossiervorming heeft verweerder gezegd dat dossiervoering een verbeterpunt c.q. een valkuil voor hem is, waaraan hij sindsdien werkt. Dossiers dienen, zoals de IGJ volgens verweerder terecht stelt, zodanig te zijn bijgehouden en ingericht, dat zij een eventuele opvolger of collega in staat stellen een behandeling over te nemen, nog los van de functie dat een volgens professionele normen bijgehouden dossier een zorgverlener in staat stelt achteraf verantwoording over het gevoerde behandelbeleid af te leggen, aldus nog steeds verweerder.

Welke maatregel is passend en geboden?

5. 16 . De conclusie van het voorgaande is dat de klachten in beide zaken in al hun onderdelen gegrond zijn. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster en andere cliënten had behoren te betrachten.

Volgens verweerder is een berisping zonder openbaarmaking in de gegeven omstandigheden een passende maatregel waar hij zich bij zal neerleggen. Wat het college betreft volstaat een berisping niet. Voorop moet worden gesteld dat verweerder op verschillende punten niet conform de professionele standaard heeft gehandeld. Hij heeft meermaals (seksueel) grensoverschrijdend gehandeld, heeft daarnaast cliënten zonder informed consent met een zelfontwikkelde niet-reguliere behandelmethode behandeld en hij heeft niet voldaan aan zijn dossierplicht. De IGJ stelt dat verweerder weinig zelfinzicht en lerend vermogen heeft laten zien. Verweerder is het daarmee niet eens. Hij wijst er in dit verband op dat hij een deel van de klachten heeft erkend. Dit laat volgens het college echter onverlet dat hij het grensoverschrijdende gedrag stellig heeft ontkend (klaagster liegt, zo verklaarde verweerder ter zitting) en dat hij nimmer bewust ongepaste opmerkingen tegen cliënten heeft gemaakt. Dat hij dat kennelijk onbewust wel heeft gedaan vindt het college zorgwekkend en getuigen van onvoldoende inzicht in eigen handelen. Door verweerder is ook gezegd dat hij is gestopt met de BEST-behandeling, maar tegelijkertijd wijst hij met enige nadruk op de uitzonderlijk hoge scores die hij heeft ontvangen bij cli ëntbeoordelingen en heeft hij ter zitting verklaard dat hij al meer dan 1000 cliënten succesvol heeft behandeld. Hij geeft zich geen rekenschap van de schade die hij heeft veroorzaakt bij de cliënten in het onderzoek van de IGJ. Het college wijst er verder nog op dat verweerder heeft gesteld bij sollicitaties niet uit eigen beweging te zullen vertellen over de tuchtzaak en het inspectieonderzoek, maar alleen wanneer er naar wordt gevraagd. Tot slot is tot op de zitting onduidelijk gebleven of , en zo ja wat , verweerder -na naar zijn zeggen wel diverse korte trajecten aan supervisie en coaching gevolgd te hebben- aan intervisie doet of van plan is te gaan doen.

5. 17 . Het voorgaande brengt het college tot het opleggen van de maatregel van schorsing van de inschrijving van verweerder in het BIG-register voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Als bijzondere voorwaarde zal worden bepaald dat verweerder gedurende de proeftijd een supervisietraject zal volgen onder de door de IGJ te stellen condities.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klachten gegrond;

-         legt op de maatregel van schorsing van zijn inschrijving in het BIG-register voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;

-         bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd dan nadat het bevoegd tuchtcollege zulks heeft gelast op grond van het feit dat hij binnen de proeftijd

-         a) zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als gz-psycholoog behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg;

-         b) dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:

-         het volgen van een intervisietraject onder door de IGJ te stellen condities;

-         bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat verweerder wederom in het BIG-register is ingeschreven;

-         bepaalt dat de proeftijd uitsluitend geldt gedurende de periode dat verweerder in het BIG-register is ingeschreven;

-         bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG in geanonimiseerde vorm zal worden bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

Aldus beslist door:

E.A. Messer, voorzitter,

E.S.J. Roorda-de Man, G.F.E.C. van Linden van den Heuvell en L.J.J.M. Geertjens, leden-beroepsgenoot,

E. Pans, lid-jurist,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2021 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

   WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                            voorzitter