ECLI:NL:TGZRAMS:2021:22 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/218

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:22
Datum uitspraak: 15-02-2021
Datum publicatie: 17-02-2021
Zaaknummer(s): 2020/218
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster is niet tevreden over de handelwijze van de bedrijfsarts en verwijt deze onder meer dat hij geen gedegen advies heeft gegeven, zich onvoldoende heeft vergewist of er inmiddels ook medische arbeidsongeschiktheid was ontstaan, weigerde om externe deskundigen te consulteren, geen probleemanalyse heeft opgesteld, bewust heeft gedraald met het plannen van een 2e consult en zich incorrect heeft uitgelaten. Verder verwijt klaagster de bedrijfsarts dat hij de STECR Werkwijzer arbeidsconflicten niet heeft gehanteerd en heeft gehandeld in strijd met de richtlijn van de NVAB. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 4 september 2020 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B

k l a a g s t e r,

gemachtigde: mr. M. Jansen (verbonden aan C),

tegen

D

bedrijfsarts,

(deels) werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga (verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht).

1.         De procedure

1.1       Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met bijlagen (met een aanvulling bij brief van 8 november 2020);

-                      het verweerschrift met bijlagen;

-                      de e-mails van 26 oktober 2020 en 6 november 2020 van de gemachtigde van klaagster, met verzoeken betreffende de planning van de behandeling door het college;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 16 december 2020 gehouden vooronderzoek.

1.2       De klacht is op 22 januari 2021 op een openbare zitting behandeld, gelijktijdig maar niet gevoegd (naar analogie van art 57 lid 1 van de wet BIG) met de klacht van klaagster tegen de opvolgend bedrijfsarts (bekend onder zaaknummer 2020/219). Met instemming van partijen worden (vanwege de samenhang van beide klachten) stukken die bij een van de klachten zijn ingebracht, tevens geacht te zijn ingebracht in de andere klacht.

Partijen waren bij de zitting aanwezig. De gemachtigde van klaagster heeft een toelichting gegeven aan de hand van pleitaantekeningen, die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

2.         De feiten

2.1.      Klaagster is een 49 jarige vrouw, als secretaresse werkzaam bij een vastgoedonderneming in B. Na een aantal jaren naar tevredenheid te hebben gewerkt werd december 2018 een reorganisatie aangekondigd waarbij klaagster een andere functie zou worden aangeboden. Eind maart 2019 kreeg klaagster te horen dat zij naar een andere afdeling zou worden overgeplaatst, en eind oktober werd zij naar weer een andere afdeling overgeplaatst. Klaagster meldt zich op 29 november 2019 ziek, gaat daarna weer aan het werk, maar wordt op 6 januari 2020 opnieuw overgeplaatst naar een nieuwe afdeling. Zij meldt zich op 6 maart 2020 ziek en komt op 9 maart 2020 naar het spreekuur van verweerder.

2.2.      Op basis van het consult van 9 maart 2020 concludeert verweerder in een e-mail aan klaagster, de verzuimconsulent en haar leidinggevende: “ Hoewel de werkneemster klachten heeft, het is geen ziekte welke de werkneemster belemmert. Er is sprake van een conflict, dit conflict werkt belemmerend op de hervatting” . Hij adviseert het (arbeids)conflict op te lossen door inschakeling van een mediator. In het medisch dossier wordt melding gemaakt van huilen en slapeloosheid, en de ontstane problemen met diverse collega’s.

2.3.      Op 19 maart 2020 mailt klaagster aan verweerder dat zij het advies van mediation opvolgt, maar zich niet kan vinden in de constatering dat zij niet wordt belemmerd bij haar werk. Daarbij meldt zij dat zij sinds december 2019 last heeft van een ‘frozen shouder’ die ontstaan kan zijn door hevige stress, en verzoekt om aanpassing van het verslag. Zij sluit af met een dankwoord voor het ‘fijne gesprek’ op 9 maart 2020.

2.4.      In reactie mailt verweerder op 23 maart 2020 dat klaagster gehinderd wordt door klachten maar: “ Die klachten zijn niet los te zien van het conflict. Dat is de reden om te adviseren dit conflict op te lossen ”.

2.5.      Op 3 april 2020 meldt klaagster aan verweerder dat zij nog altijd ziek thuis zit. Klaagster wil pas meewerken aan mediation als (op advies van haar adviseur) een aantal van haar vragen daarover beantwoord is. Zij meent dat zolang deze antwoorden uitblijven, haar werkgever en het mediationbureau niet mogen aandringen op start van de mediation en zij vraagt verweerder daarin te bemiddelen. Klaagster vraagt verder om een (tweede) gesprek om haar klachten te bespreken.

2.6.      Op 26 maart 2020 bericht klaagster haar werkgever (onder verwijzing naar het advies van haar juriste) dat zij bereid is tot mediation, maar eerst een kopie van haar personeelsdossier wilt ontvangen. Zij vraagt verder of gedacht wordt aan ‘exit-mediation’ en meldt dat haar een promotie is onthouden. De mediation kan volgens klaagster pas aanvangen na een periode van rust, en zodra er sprake is van verbetering van de klachten.

2.7.      Op 6 april 2020 vraagt klaagster aan verweerder nogmaals om een vervolgafspraak. In reactie daarop verwijst verweerder naar zijn eerdere advies om een mediator in te schakelen. Voor het plannen van vervolgafspraak verwijst hij naar de verzuimconsulent.

Klaagster herhaalt dan dat zij zich eerst wil richten op het herstel van haar klachten: “ waarvan inderdaad zeer aannemelijk is dat deze zijn ontstaan door de situatie op het werk. Feit is dat ik heden wordt belemmerd en daarvoor rust ga nemen .” Verweerder waarschuwt haar op 8 april 2020: “ Rust gaat hier niet de oplossing zijn. Behandeling is hier: het inschakelen van professional die assisteert bij het oplossen van het conflict ”.

2.8.      Op 15 april 2020 schrijft klaagster aan verweerder dat zij na overleg met haar adviseur vraagt om een toelichting: “ Bent en blijft u van mening dat er enkel sprake zou zijn van een arbeidsgeschil? ” Zij meldt een frozen shoulder “ als gevolg van te veel stress op haar werk” en dat zij is doorverwezen naar een psycholoog voor psychische klachten. Zij vraagt verder om contactgegevens van “ een andere bedrijfsarts voor de second opinion als u zou menen dat ik ondanks mijn medische toestand wel zou kunnen werken ”. In zijn reactie blijft verweerder bij zijn advies: zo snel mogelijk mediation starten opdat de klachten zullen afnemen. Voor een second opinion in de vorm van een deskundigenoordeel (als het gaat om de beoordeling van arbeids(on)geschiktheid) verwijst hij naar het UWV. Tenslotte meldt hij dat hij bereid is om te overleggen met haar adviseur, maar dan in direct overleg, en dat hij niet meegetrokken wil worden in haar arbeidsconflict.

2.9.      Op 17 april 2020 vraagt klaagster verweerder naar de termijn om te starten met mediation, en om het ‘basiscontract’ met daarin de regels voor een second opinion. In een mail van 22 april 2020 richt verweerder zich tot de adviseur van klaagster, en vraagt hem of haar om zich bekend te maken en klaagster beter te adviseren. Dezelfde dag reageert klaagster met het verwijt dat verweerder (vooral) de belangen van haar werkgever dient, en dat zij antwoord wil op haar vragen.

2.10.    Op 7 mei 2020 mailt verweerder dat klaagster een afspraak kan maken voor een spreekuur contact, en dat hij buiten de briefwisseling met advocaten wil blijven (“ Ik ben geen partij ”). Op 14 mei 2020 vraagt klaagster aan verweerder wanneer zij kan komen, en herhaalt in haar e-mail van 24 mei 2020 haar vraag om een consult.

2.11.    Op 27 mei 2020 vraagt verweerder aan de verzuimconsulent om een spreekuur in te plannen met klaagster. Op 28 mei 2020 wordt klaagster door de verzuimconsulent uitgenodigd voor een spreekuurconsult op 8 juni 2020.

2.12.    Op 8 juni 2020 vindt het telefonisch consult plaats. In het medisch dossier noteert verweerder dat klaagster hem verwijt dat hij geen contact heeft opgenomen met haar huisarts, en dat hij daartoe bereid is als klaagster hem uitlegt wat daarvan het doel is. Hij noteert verder: “ Vertel haar dat als zij ziek is, dan is zij ziek. Als zij last van haar arm heeft en daar beperkt is, dan is dat zo. Dan zal ik dat ook aan de werkgever als advies doorgeven ”.

2.13.    Kort na het telefonisch consult mailt klaagster op 8 juni 2020 dat zij het niet eens is met zijn diagnose en advies, en verwijt hem dat hij geen contact heeft opgenomen met de orthopedisch chirurg (voor de frozen shouder) en haar psychotherapeut (voor haar psychische klachten).

In reactie daarop bevestigt verweerder dat hij op de hoogte is van de klachten aan de rechterhand en de werkgever zal adviseren haar passende arbeid aan te bieden. Hij merkt verder op dat het gesprek geen ‘normaal spreekuur’ was, omdat hij de indruk had dat haar adviseur op de achtergrond betrokken was en veel juridisch suggestieve vragen werden gesteld. Hij vreest meegetrokken te worden in het arbeidsconflict en vertelt dat hij zich terugtrekt als haar bedrijfsarts, en de werkgever vervanging zal vragen.

2.14.    Bij mail van 9 juni 2020 meldt de gemachtigde van klaagster dat overwogen wordt om een tuchtklacht in te dienen. In reactie daarop mailt verweerder aan klaagster dat hij de gang van zaken betreurt en dat het mogelijk is om een klachtenprocedure te starten.

2.15.    Tot de stukken behoort een Arbeidskundig rapport van het UWV van 12 augustus 2020 waarin wordt geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van klaagster niet voldoende zijn omdat haar medische problemen geen reden zijn om mediation uit te stellen .

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a.    de verzuimhistorie niet bij zijn onderzoek heeft betrokken;

b.    geen gedegen advies heeft gegeven, onderzoek heeft nagelaten;

c.     weigerde vragen te beantwoorden of contactgegevens te verstrekken;

d.    zich onvoldoende heeft vergewist of naast een arbeidsconflict inmiddels ook een medische arbeidsongeschiktheid was ontstaan;

e.    weigerde zijn advies aan te passen, samen te werken met externe deskundigen;

f.     bewust heeft gedraald met het plannen van een tweede consult en geen probleemanalyse heeft opgesteld;

g.    zich incorrect heeft uitgelaten;

h.    de STECR werkwijzer arbeidsconflicten ten onrechte niet heeft gehanteerd;

i.      voor de beoordeling van psychische klachten niet heeft getoetst aan richtlijnen.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan (waarbij vanwege de onderlinge samenhang sommige klachtonderdelen gezamenlijk worden behandeld).

5.         De beoordeling

5.1.      Ten aanzien van klachtonderdelen a en b: De verzuimhistorie niet bij zijn onderzoek heeft betrokken, en geen gedegen advies heeft gegeven en onderzoek heeft nagelaten.

Uit het medisch dossier blijkt dat verweerder met klaagster haar arbeidsverleden en de oorzaak van de problemen op het werk heeft besproken, en kennis heeft genomen van haar klachten. Dat vindt bevestiging in het dankwoord van klaagster (mail van 19 maart 2020) voor het ‘fijne gesprek’. (zie hierboven onder 2.3.)

Verweerder onderkent de lichamelijke klachten maar hij is van opvatting dat deze klachten niet de oorzaak zijn van haar problemen op het werk, maar het gevolg. Alsdan adviseert hij mediation om eerst en vooral de oorzaak van de (arbeids)problemen aan te pakken.

Klaagster kan zich ook vinden in deze analyse: op 19 maart 2020 mailt zij dat het advies van mediation gaat opvolgen. Zij maakt wel melding van een frozen shouder maar wijt dat aan hevige stress, en op 6 april 2020 mailt ze dat haar klachten zeer aannemelijk zijn ontstaan door de situatie op het werk.

Volgens klaagster zou verweerder haar tijdens het eerste consult hebben onderzocht aan haar schouder en heeft hij ten onrechte haar frozen shoulder niet bij het advies meegenomen. Verweerder betwist dat hij klaagster de frozen shoulder tijdens dit eerste consult ter sprake heeft gebracht en hij haar schouder heeft onderzocht. Nu bij dit consult enkel klaagster en verweerder aanwezig waren, kan – gelet op deze uitdrukkelijke betwisting van verweerder – niet worden vastgesteld of klaagster aan haar schouder is onderzocht. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat aan het woord van klager minder geloof wordt gehecht dan aan het woord van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen, en het college kan deze feiten niet vaststellen.  

Gelet op het voorgaande biedt het dossier geen aanknopingspunten voor de stelling dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen, deze klachtonderdelen zijn dan ook ongegrond. De stelling van de gemachtigde van klaagster dat verweerder nader onderzoek had moeten doen, is niet nader onderbouwd.  

5.2.      Ten aanzien van klachtonderdeel c: weigerde vragen te beantwoorden of contactgegevens te verstrekken.

Uit de mailwisseling en de toelichting ter zitting maakt het college op dat verweerder steeds de vragen heeft beantwoord over zijn analyse van het (arbeids)probleem en zijn advies. Hem kan niet worden tegengeworpen dat hij niet ingaat op vragen over de duur van de mediation, en de aard en omvang van deze gesprekken. Zijn functie blijft beperkt tot het adviseren tot mediation, niet tot het daadwerkelijk begeleiden daarvan. Dat geldt zeker nu klaagster van aanvang af door een eigen adviseur is begeleid, en verdergaande bemoeienis verweerder inhoudelijk zou betrekken bij het arbeidsconflict hetgeen in strijd zou komen met zijn onafhankelijke positie. Zijn terughoudendheid acht het college, onder deze omstandigheden, begrijpelijk en verdedigbaar.

In haar e-mail van 15 april 2020 vraagt klaagster om contactgegevens van “een andere bedrijfsarts voor de second opinion” als verweerder vindt dat zij ondanks haar klachten kan werken. (zie hierboven onder 2.8.) Verweerder verwijst haar daarvoor naar het UWV, aangezien zij meent dat zij arbeidsongeschikt is. Wellicht begrijpt hij de vraag van klaagster verkeerd, en geeft dan een verkeerd antwoord. Echter, klaagster (die zoals gezegd een eigen adviseur heeft) is hier verder niet meer op terug gekomen. Het college constateert dan ook geen weigering om contactgegevens te verstrekken, maar hooguit een misverstand. Dit klachtonderdeel is niet gegrond.

5.3.      Ten aanzien van de klachtonderdelen d en e: zich onvoldoende heeft vergewist of naast een arbeidsconflict inmiddels ook een medische arbeidsongeschiktheid was ontstaan, weigerde zijn advies aan te passen en samen te werken met externe deskundigen.

Verweerder heeft naar aanleiding van het gesprek op 9 maart 2020 een analyse gemaakt van (de oorzaak van) haar problemen en geadviseerd tot mediation. Zoals hiervoor onder 5.1. opgemerkt, kon klaagster zich daar ook in vinden. In het medisch dossier staan op 9 maart 2020 als klachten alleen genoteerd “huilen en slapeloosheid”. De latere meldingen van klaagster van aanvullende klachten (frozen shouder en psychische problemen) gaven verweerder geen aanleiding zijn mening te herzien.

Uit de overgelegde e-mailwisseling blijkt dat klaagster (al dan niet op advies van een adviseur) na enige tijd gaat twijfelen over de oorzaak van de problemen. In haar e-mail van 15 april 2020 vraagt zij of verweerder nog steeds denkt dat er “ enkel sprake zou zijn van een arbeidsgeschil ”. (zie hierboven onder 2.8.) Na zijn bevestigende antwoord komt klaagster hier niet meer op terug, anders dan de vraag of zij al dan niet kan werken. Uit het dossier valt ook niet op maken dat klaagster tot aan het tweede gesprek specifiek aandrong op wijziging van het advies, zij wilde alleen wachten met mediation tot haar vragen daarover waren beantwoord en haar klachten waren verdwenen.

Onder deze omstandigheden kon verweerder er ook in redelijk voor kiezen om vooralsnog af te zien van contact opnemen met andere behandelaars. Het college verwijst hierbij naar de notities van verweerder (waarvan de juistheid niet door klaagster is betwist) in het medisch dossier op 8 juni 2020, dat hij vergeefs heeft gevraagd aan klaagster waarom hij met haar huisarts contact zou moeten opnemen. Het college ziet niet in welk belang gediend zou zijn met het overleg met externe deskundigen. Dit klachtonderdeel treft geen doel.

Informatie verstrekking door (de gemachtigde van) klaagster

Het college voegt hier het volgende aan toe. Als bijlage 19 bij het klaagschrift is door de gemachtigde van klaagster gevoegd, een kopie van de rapportage van de orthopedisch chirurg. Hierop is een belangrijk deel ‘zwart gemaakt’ en daarmee onleesbaar. Een toelichting voor dit onleesbaar maken is niet gegeven.

Uit een later overgelegde ongeschoonde versie blijkt dat de onleesbaar gemaakte passages zien op de oorzaak van de frozen shoulder. Deze is ontstaan na een val van de trap in december 2018. De klachten verdwijnen eerst, maar komen in december 2019 terug, de specialist adviseert om rustig te mobiliseren op geleide van de pijn.

Uit deze bevindingen van de orthopedisch chirurg leidt het college af dat de frozen shoulder is veroorzaakt door een val in huis, op een moment dat de problemen op het werk nog niet waren begonnen. Door stress op het werk kunnen de klachten verergeren, maar de oorzaak is niet gelegen in de werksituatie. Deze bevinding biedt steun aan het advies van verweerder om (eerst) de arbeidsproblemen op te lossen.

5.4.      Ten aanzien van klachtonderdeel f: bewust heeft gedraald met het plannen van een tweede consult en geen probleemanalyse heeft opgesteld.

Op 3 en 6 april 2020 vraagt klaagster aan verweerder om een vervolgafspraak, waarop deze (voor het plannen daarvan) verwijst naar de verzuimconsulent. Klaagster maakt vervolgens geen gebruik van deze mogelijkheid. Op 7 mei 2020 herinnert verweerder aan de mogelijkheid om een afspraak te maken voor een spreekuur contact, maar ook dan laat klaagster na daarvan gebruik te maken (zij herhaalt alleen op 14 en 24 mei 2020 haar verzoek). Omdat het initiatief van klaagster uitblijft, neemt verweerder zelf op 27 mei 2020 contact op met de verzuimconsulent waarna op 28 mei 2020 een afspraak wordt gepland.

Uit deze mailwisseling maakt het college op dat klaagster vroeg om een vervolgafspraak en dat verweerder haar verwees naar de (bij klager bekende) verzuimconsulent. Omdat klaagster nalaat een afspraak te maken, regelt verweerder uiteindelijk na zeven weken zelf de afspraak. Het college is van oordeel dat het niet had misstaan als verweerder op een eerder moment het initiatief had genomen. Verweerder heeft tijdens het vooronderzoek ook onderkend dat het tijdsverloop ‘erg ongelukkig’ was. Echter, dat laat onverlet dat het aan klaagster was om de afspraak te maken, zij daarop was gewezen, en zij daartoe zeer wel in staat was (al dan niet door inschakeling van haar adviseur). In ieder geval kan verweerder in dezen geen (tuchtrechtelijk) verwijt worden gemaakt.

Evenmin kan verweerder worden verweten dat hij naar aanleiding van het gesprek op 8 juni 2020 geen probleemanalyse heeft gemaakt, omdat het gesprek (partijen zijn het daarover eens) niet goed verliep en hij direct daarna de opdracht heeft teruggegeven.

Dit klachtonderdeel is niet gegrond.

5.5.      Ten aanzien van klachtonderdeel g: zich incorrect heeft uitgelaten.

Uit de overgelegde stukken maakt het college op dat het eerste gesprek goed verliep, en dat klaagster zich goed kon vinden in de analyse en het advies van klaagster. Na enige tijd ervaart klaagster strubbelingen bij haar werkgever, en haar e-mails hierover worden in c.c. naar verweerder gestuurd. Het college kan zich voorstellen dat verweerder beducht is in dit conflict te worden meegetrokken (partij te worden), en zich daartegen verzet. De daarbij gekozen bewoordingen acht het college duidelijk en gepast. Anders dan de gemachtigde van klaagster aanvoert, ziet het college hierin geen ‘incorrect’ gedrag. Dat verweerder niet doet wat (de adviseur van) klaagster vraagt, maakt zijn reactie niet ongepast.

Dit klachtonderdeel is niet gegrond.

5.6.      Ten aanzien van de klachtonderdelen h en i: de STECR werkwijze arbeidsconflicten ten onrechte niet heeft gehanteerd, en voor de beoordeling van psychische klachten niet heeft getoetst aan richtlijnen

De verwijten die klaagster maakt zijn door haar (en haar gemachtigde) onvoldoende gespecifieerd en onderbouwd. De enkele verwijzing naar bepaalde richtlijnen (en het als bijlage toevoegen aan de klacht ) is daartoe onvoldoende. Zoals hiervóór reeds is overwogen, is het college van oordeel dat verweerder op goede gronden kon komen tot zijn conclusie en advies. Dat klaagster zich daar op enig moment niet meer (volledig) in kon vinden, is geen reden om te concluderen dat verweerder dienaangaande een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Deze klachtonderdelen zijn niet gegrond.

5.7.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Hetgeen overigens nog door klaagster of haar gemachtigde naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 15 februari 2021 door:

A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter,

R.L. Kloots, E.G. van der Jagt en E.G. Ackema, leden-beroepsgenoten,

C.H. van Dijk, lid-jurist,

bijgestaan door H.D. Coumou secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                           voorzitter