ECLI:NL:TGZRAMS:2021:13 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/233

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:13
Datum uitspraak: 18-01-2021
Datum publicatie: 18-01-2021
Zaaknummer(s): 2020/233
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster dient een klacht in tegen een huisarts met onder andere het verwijt dat zij niet heeft erkend dat klaagster verminkt is, niet heeft erkend dat het om vrouwenbesnijdenis gaat, dat de huisarts onjuiste informatie over klaagsters lichamelijke klachten heeft gegeven, klaagster niet heeft doorverwezen etc. De huisarts, verweerster, daarentegen voert aan dat zij naar klaagster heeft geluisterd, haar de gelegenheid heeft gegeven veel vragen te stellen en die heeft beantwoord. Klaagster heeft verweerster foto's toegestuurd, naar aanleiding waarvan verweerster haar heeft uitgenodigd voor een consult. Samen met klaagster heeft zij voor een spiegel naar de anatomie van klaagster vagina gekeken. Naar het oordeel van het college blijkt uit de verslaglegging van verweersters contacten met klaagster dat sprake is geweest van een deugdelijk en zorgvuldig onderzoek van klaagster. Verder heeft het college onder meer geen enkel aanknopingspunt dat zij onvoldoende of onjuiste informatie heeft gegeven. Voor een verwijzing naar een gynaecoloog bestond geen aanleiding. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 13 oktober 2020 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

tegen

C,

huisarts,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r ,

gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                  het klaagschrift met de bijlagen;

-                  het verweerschrift met de bijlagen;

-                  de repliek;

-                  de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster is op 4 mei 2020 door haar eigen huisarts voor een second opinion verwezen naar verweerster (een collega binnen de praktijk), omdat klaagster niet tevreden was over het advies van haar eigen huisarts.

Verweerster heeft klaagster op 8 mei 2020 uitgebreid telefonisch gesproken.

Op 12 mei 2020 heeft klaagster verweerster foto’s toegezonden, waarop verweerster klaagster heeft teruggebeld en uitgenodigd voor een consult op dezelfde dag. Verweerster heeft klaagster tijdens dat consult liggend en staand onderzocht en klaagster tijdens het onderzoek met een spiegel mee laten kijken. In verband met een baarmoederverzakking heeft verweerster klaagster bekkenfysiotherapie geadviseerd.

Op 2 oktober 2020 heeft verweerster nog telefonisch contact met klaagster gehad en een verwijzing naar de bekkenfysiotherapeut voor klaagster geregeld.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Klager verwijt verweerster dat zij:

1.         niet erkend heeft dat klaagster verminkt is;

2.         niet erkend heeft dat het om vrouwenbesnijdenis gaat;

3.         onjuiste informatie over klaagsters lichamelijke klachten heeft gegeven;

4.         vragen niet beantwoord heeft en belangrijke informatie heeft achtergehouden;

5.         geen duidelijkheid heeft gegeven over klaagsters gezondheidstoestand;

6.         klaagster niet heeft doorverwezen;

7.         geadviseerd heeft een advocaat te zoeken terwijl dat niet kan zonder een

            artsenverklaring.

Ter toelichting op de klacht heeft klaagster onder meer aangevoerd dat zij op 2 januari 2020 is aangevallen door een buurman, die haar gedrogeerd en seksueel misbruikt heeft. Daarbij heeft hij haar clitoris en een gedeelte van haar vagina (de rekbare elastische binnenwand en de vaginale tunnel) weggehaald. Verweerster heeft dit tijdens het onderzoek op 12 mei 2020 niet erkend en evenmin nadat klaagster haar op 29 september 2020 een bericht had gestuurd. Klaagster is bij meerdere artsen geweest voor lichamelijk onderzoek.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij heeft daartoe onder meer het navolgende aangevoerd.

Tijdens het telefoongesprek van 8 mei 2020 heeft verweerster geluisterd naar klaagster, haar in de gelegenheid gesteld veel vragen te stellen en deze vragen beantwoord. Klaagster heeft verteld wat er met de buurman gebeurd was. Ook beschreef ze haar verleden en het consult dat zij bij de gynaecoloog had gehad. Verweerster heeft naar de verwachtingen van klaagster gevraagd en gezegd dat zij met klaagster wilde meedenken.

Klaagster heeft verweerster foto’s toegezonden van haar geslachtsdeel. Op de eerste foto is een clitoris te zien. Op de tweede foto is geen clitoris te zien, omdat deze bedekt is doordat de schaamlippen tegen elkaar aanliggen. Verweerster heeft klaagster gebeld en uitgenodigd voor een consult, omdat zij op basis van foto’s geen diagnose kan stellen en/of een oordeel kan vellen. Tijdens het consult van 12 mei 2020 heeft verweerster geluisterd naar wat klaagster vertelde en samen met klaagster (met een spiegel) naar de anatomie van de vagina gekeken. Geconstateerd is dat de clitoris aanwezig is, evenals de binnenste en buitenste schaamlippen. Het vaginaal kanaal was afgrensbaar en dus aanwezig. Verweerster heeft klaagster verteld en laten zien dat haar vagina er volledig normaal en gezond uitziet. Een verwijzing naar een gynaecoloog (waar klaagster om vroeg) vond verweerster niet zinvol, omdat klaagster al bij een gynaecoloog was geweest. Verweerster heeft klaagster geadviseerd om een goede (zeden)advocaat in te schakelen. Zij gaf immers aan gedrogeerd te zijn en tegen haar wil seks te hebben gehad. Verweerster heeft klaagster verder terugverwezen naar de eigen huisarts met bekkenfysiotherapie als advies.

In het telefoongesprek van 2 oktober 2020 is eerst gesproken over een drugstest, waarna klaagster terugkwam op de vaginale verminking. Verweerster heeft klaagster gewezen op hetgeen op 12 mei 2020 was besproken. In overleg met de eigen huisarts van klaagster heeft verweerster klaagster verwezen naar de bekkenfysiotherapeut in de praktijk.

Verweerster heeft klaagster serieus genomen en adequaat onderzoek uitgevoerd. Van een onjuiste behandeling en/of het geven van onjuiste informatie is geen sprake.  

5.         De beoordeling

Verweerster heeft primair een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid van klaagster, omdat de feiten en omstandigheden waarop de klachten berusten ontbreken en de klachten niet deugdelijk zijn onderbouwd. Dit beroep faalt, omdat voor verweerster voldoende duidelijk moet zijn geweest waarop de klachten van klaagster zijn gebaseerd en verweerster daarop in haar verweerschrift ook gemotiveerd en onderbouwd heeft kunnen ingaan.

Met betrekking tot de klachtonderdelen overweegt het college dat uit het verweerschrift en de door verweerster overgelegde verslaglegging van haar contacten met klaagster blijkt van een deugdelijk en zorgvuldig onderzoek door verweerster naar aanleiding van de door klaagster geformuleerde vaginale klachten. Dat verweerster klaagster met een spiegel heeft laten meekijken getuigt eveneens van zorgvuldigheid, omdat klaagster zo zelf heeft kunnen zien hoe en waarom verweerster tot haar bevindingen kwam. Het vermoeden van klaagster van genitale verminking is niet bevestigd. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn ongegrond, aangezien van verminking of besnijdenis niet is gebleken.

Het dossier biedt verder geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat verweerster onvoldoende of onjuiste informatie zou hebben gegeven, vragen niet beantwoord zou hebben of onduidelijkheden zou hebben laten bestaan. Klaagster heeft ook niet aangegeven om wat voor informatie, vragen en/of onduidelijkheden het zou gaan. Dit brengt met zich mee dat ook de klachtonderdelen 3, 4 en 5 als ongegrond moeten worden afgewezen.

Klachtonderdeel 6 is ongegrond, omdat voor verwijzing naar de gynaecoloog geen aanleiding bestond nu klaagster al door een gynaecoloog gezien was. Een verwijzing naar de bekkenfysiotherapeut zou door de eigen huisarts moeten plaatsvinden, maar is door verweerster op een later tijdstip alsnog gedaan in overleg met de eigen huisarts van klaagster.

Aangezien klaagster bij verweerster melding maakte van een mogelijk zedendelict, kan het college ook in het advies van verweerster om daarvoor een advocaat in te schakelen geen tuchtrechtelijke verwijtbaarheid zien, wat betekent dat ook klachtonderdeel 7 ongegrond is.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 18 januari 2021 door:

J. Recourt, voorzitter,

A. Wewerinke en M.A. de Meij, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                       voorzitter