ECLI:NL:TGZRAMS:2021:124 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/2339

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:124
Datum uitspraak: 22-12-2021
Datum publicatie: 28-12-2021
Zaaknummer(s): A2021/2339
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerster, huisarts, dat zij haar medicatie (kalmeringsmiddelen en pijnstillers niet (tijdig) heeft voorgeschreven. Ook heeft verweerster volgens klaagster de situatie laten escaleren, toen klaagster naar de praktijk kwam om haar medicatie voorgeschreven te krijgen. Verweerster voert verweer.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 11 maart 2021 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C,

huisarts,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. S.J. Muntinga, verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht

1. De procedure

1.1 Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlage;
  • een kopie van het medisch van klaagster;
  • het verweerschrift met bijlage;
  • de correspondentie met betrekking tot het mondeling vooronderzoek;
  • het proces-verbaal van het op 25 november 2021 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;
  • de e-mail van de gemachtigde van verweerster, ingekomen op 26 november 2021.

1.2 De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van het college op 7 december 2021. Partijen zijn verschenen. Klaagster werd vergezeld door de heer D en verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.

1.3 Bij aanvang van de zitting heeft klaagster verzocht om aanhouding van de behandeling teneinde een door haar geconsulteerde advocaat in de gelegenheid te stellen het dossier te bestuderen en – naar het college begrijpt - de klacht waar nodig nader te onderbouwen en/of aan te vullen. Uit de daarbij gegeven toelichting begrijpt het college dat klaagster pas kort vóór de zitting (in de ochtend van de dag van de mondelinge behandeling) een advocaat heeft gesproken die volgens klaagster heeft toegezegd zich over de zaak te buigen.

Het college stelt vast dat zich geen advocaat als zodanig bij het college heeft gemeld, en dus ook niet een verzoek tot aanhouding heeft gedaan. Nu het verzoek van klaagster tot aanhouding zeer laat en onvoldoende onderbouwd is gedaan (zonder dat zij duidelijk heeft gemaakt waarom zij pas in een zodanig laat stadium een advocaat heeft benaderd) en bedoelde advocaat zich niet heeft gesteld, heeft het college het verzoek afgewezen. Het college heeft daarbij meegewogen de te respecteren belangen van verweerster, gevoegd bij de maatschappelijke belangen van het doelmatig gebruik van de faciliteiten van de rechtbank.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klaagster is 33 jaar en sinds augustus 2020 als patiënte ingeschreven in de praktijk waar verweerster als huisarts werkzaam is. Verweerster is eerstaangewezene in de behandeling van klaagster. Klaagster is bewoonster van een blijf van mijn lijf–huis en heeft (mede als gevolg van mishandeling door haar ex-partner) meerdere klachten in een gecompliceerde psychosociale context. Vanaf november 2020 wordt gewerkt aan een behandelplan bij E psychische hulpverlening, in januari 2021 is dat nog niet gereed.

2.2. Verweerster zag klaagster vanaf haar inschrijving veelvuldig en voor vaak lange consulten, en heeft ook vaak telefonisch contact gehad met klaagster. Klaagster heeft last van pijnklachten, boulimie, chronische (buik)pijn, angststoornissen/paniekaanvallen, PTSS en hyperventilatie.

2.3. In het medisch dossier is genoteerd (voor zover voor het bespreken van de klacht van belang):

“12 augustus 2020: ‘theatrale presentatie, afhankelijk, in tranen- en woordenvloed, moeilijk te corrigeren’.

26 augustus 2020: ‘veel pijn, oxycodon onvoldoende, wil morfine’ en ‘gaat hypertileren en dreigt buiten bewustzijn te raken, rustig toegesproken, laten uitrazen’ en ‘gesprek, geen morfine, overleggen met E’.

15 september 2020: ‘SEH: zou na ‘conflict met huisarts op straat hysterisch zijn geworden, en bekend met opiaat verslaving’ en 16 september 2021: ‘Nagesprek (…) NB: onjuiste info verspreid, morfine gebruik, dat klopt niet’.”

In het dossier is opgenomen de rapportage van een SEH-arts van 15 september 2020:

“Voorgeschiedenis: opioid verslaving’ en ‘Wilde dat haar huidige dosering oxycodon verhoogd zou worden (…) Is geagiteerd geraakt bij de huisarts (…) Patiënte is op straat plots in elkaar gezakt, krabt zichzelf, schreeuwen. Ambulance heeft 5mg midazolam intra-nasaal gegeven, hierna is patiënte rustiger geworden. Het G wilde patiënte niet accepteren.(…) Vraagt om opioiden. Lichamelijk onderzoek: Initieel in paniek, schreeuwt dat zij buikpijn heeft, hyperventilerend, krabt zichzelf. Presenteert zich met 1. Ernstige paniekaanval met hyperventileren na conflict met huisarts 2. Opioid verslaving’ en: ‘Patiënte op de hoogte van veilig thuis melding, reageert boos en verlaat woedend het ziekenhuis’.

In het medisch dossier is verder genoteerd (voor zover voor het bespreken van de klacht van belang):

“23 september 2020: ‘begint in paniek, gaandeweg rust, spreekt vertrouwen uit’.

24 september 2020: ‘medicatie: ontkent misbruik’ en: ‘is wisselend emotioneel en goed aanspreekbaar’ en: ‘paniekst of/en obsessief compulsive stoornis’.

31 december 2020: ‘Wil de oxycodon, lorazepam en zopiclon herhalen. Overleg L. nog een laatste maal voor twee weken bij ons herhalen, dan bij E’.

7 januari 2021: ‘Oxycodon gaan afbouwen’.

12 januari 2021: ‘Is gelukkig met fentanyl 50mcg (…) schrikt ervoor terug om naar pleister 25 mcg te gaan’.”

Uit het medisch dossier blijkt voorts dat klaagster zich op 5 oktober 2020 en op 20 november 2020 heeft gemeld bij de spoedeisende hulp van ziekenhuizen in F met pijnklachten, waarna zij onderzocht is.

2.4. Vanaf 7 januari 2021 probeert verweerster (op spreekuur) in overleg met klaagster de medicatie aan te passen, in die zin dat de pijnstiller Oxycodon wordt afgebouwd en vervangen door Fentanyl pleisters. Klaagster verzet zich daartegen, zij wil ook (aanvullend) morfine preparaten voor haar buikklachten. Verweerster besluit om alleen de Fentanyl pleisters voor te schrijven, en een recept af te geven voor Diclofenac voor een eventuele pijnaanval. Daarnaast gebruikt klaagster zopiclon en lorazepam.

2.5. Op 11 januari 2021 meldt klaagster telefonisch aan verweerster dat de pleisters goed werken. Op het spreekuur van 12 januari 2021 zegt klaagster nogmaals tevreden te zijn met deze medicatie, verweerster besluit tot een vermindering naar 25mcg pleisters.

2.6. Op het spreekuur op 14 januari 2021 meldt klaagster toenemende pijn, verweerster verhoogt de dosis voor de pleisters tot 50 mcg. Op dat moment heeft klaagster pleisters voor de komende 18 dagen.

2.7. Op 18 januari 2021 belt klaagster naar de praktijk en vraagt om een herhaalrecept, hetgeen verweerster weigert te verstrekken omdat klaagster in haar visie op dat moment voldoende medicatie heeft voor de pijnbestrijding.

2.8. Klaagster schrijft in haar klaagschrift dat zij op zowel 15 januari als op 18 januari 2021 heeft gevraagd om een herhaalrecept voor medicatie tegen de pijn, maar dat niet heeft ontvangen. Zij schrijft voorts dat zij op 18 januari 2021 telefonisch heeft verzocht om haar medisch dossier en het aanbod van de assistentie van verweerster van een gesprek daarover afsloeg omdat: ‘ik geen vertrouwen meer in haar had’.

2.9. Op 19 januari 2021 verschijnt klaagster niet op de afspraak voor het spreekuur. In plaats daarvan belt klaagster naar de praktijk, waarbij verweerster haar de resultaten doorgeeft (geen afwijkingen gevonden) van een om beeldvormend onderzoek door de MDL-arts. Verweerster stelt voor om de volgende dag naar het spreekuur te komen.

Verweerster laat het aan haar assistente en klaagster om deze afspraak te maken. Uiteindelijk wordt deze afspraak niet gemaakt, omdat klaagster (alleen) een huisbezoek wenst.

2.10. Op 20 januari 2021 verschijnt klaagster (onverwacht, toch) op de praktijk, met het verzoek om (aanvullende) medicatie voor pijnbestrijding. De lezingen van het gebeurde die dag op de praktijk, komen deels overeen en lopen voor een deel uit elkaar.

2.11. In het klaagschrift wordt dit als volgt omschreven (voor zover hier van belang):

“Op 20 januari 2021 om circa 13.00 uur ben ik op eigen initiatief naar de huisartsenpraktijk gegaan om verhaal te halen omdat ik ondanks herhaaldelijk verzoek geen medicatie had gekregen. Ik was enorm gespannen, ik was angstig, gestrest en had enorm veel slaaptekort. Ik heb de afgelopen jaren veel trauma’s opgedaan en de huisarts was hiervan op de hoogte en wist dat ik erg afhankelijk ben van mijn medicatie maar ondanks dat, werd ik niet gehoord en weigerde zij mij mijn medicatie voor te schrijven. (…) Ik ben naar de praktijk gegaan om mijn medicatie voorgeschreven te krijgen. Ik wilde [verweerster] niet in een persoonlijk gesprek spreken. [Verweerster] kwam naar de wachtkamer en gaf aan dat zij mij de keus gaf om naar de spreekkamer te gaan of de praktijk te verlaten. Dat wilde ik niet en gaf dat ook duidelijk aan, waarop ze dreigde dat ze de politie zou bellen. Ik gaf aan dat ze de politie mocht bellen als ik maar mijn medicatie kreeg en mijn medisch dossier. Ik werd boos en begon harder te praten. [Verweerster] begon te schreeuwen dat ik rustig moest worden omdat er in de praktijk gewerkt werd. Ik was erg emotioneel en bang en was hard aan het huilen en aan het uitleggen dat ik niet zonder medicatie kan.”

Vervolgens stelt zij dat verweerster haar door elkaar schudde, de hand op de mond van klaagster legde waardoor ze niet meer kon ademhalen, en haar hand op de nek plaatste. Klaagster is daarop gaan hyperventileren en viel flauw. Zij belt na enige tijd haar vriendin, en vraagt haar om de politie te bellen. Klaagster is na enige tijd meegenomen door de crisisdienst. Aldus klaagster.

2.12. In het medisch dossier is over het bezoek op 20 januari 2021 genoteerd (voor zover hier van belang):

“komt boos binnen, omdat recept niet zou zijn doorgestuurd, is niet te kalmeren. In de poging om met haar in contact te komen bij schouder genomen, en geprobeerd haar in de spreekkamer uit te nodigen, of weg te gaan, omdat we zo geen oplossing kunnen vinden en ‘hysterisch, boos, niet te corrigeren tot normaal gesprek, niet bereid mee te gaan naar spreekkamer, net bereid te stoppen met schreeuwen, niet bereid naar buiten te gaan. Na beetpakken schouder en ik leg mijn hand op haar mond, laat ze zich vallen en hyperventileert, komt niet terug in contact. Is wel bij machte om vriendin contactpersoon bij blijf huis te bellen, en dan ambu te bellen, later politie te bellen, om aangifte te doen’ en ‘overstuur geraakt, hyperventilatie, niet te bedaren, niet gelukt om in contact te komen. Hyperventilatie aanval, geluxeerd door niet te bedaren woede.”

In het verweerschrift schrijft verweerster dat zij haar hand op de arm van klaagster heeft gelegd ‘om haar uit te nodigen mee naar de spreekkamer te gaan’ en klaagster dat fysiek contact niet wilde. Verweerster stelt dat klaagster schreeuwde en dat dit ‘ontregelend was voor de hele praktijk’ en zij klaagster vroeg om mee te gaan naar de spreekkamer of de praktijk te verlaten, maar dat het niet lukt ‘om klaagster tot bedaren te brengen’: ‘Niets hielp, klaagster bleef schreeuwen’. Vervolgens heeft zij haar arm om de schouder van klaagster gelegd en een hand ‘zachtjes op haar mond’ waarna klaagster ‘zich als een blok op de grond’ liet vallen. Aldus verweerster.

2.13. Op 28 januari 2021 heeft klaagster aangifte gedaan bij de politie, van mishandeling door verweerster. Op 11 maart 2021 is het klaagschrift van klaagster ontvangen door het college.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

NaN. klaagster haar medicatie niet kreeg, ondanks herhaalde verzoeken;

NaN. klaagster haar medisch dossier niet kreeg, ondanks herhaalde verzoeken;

NaN. verweerster fysiek geweld heeft gepleegd tegen klaagster op 20 januari 2021;

NaN. in het medisch dossier onwaarheden staan over een vermeende opioïden verslaving.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster betreurt de gang van zaken maar is van opvatting dat er geen sprake is van tuchtrechtelijk onzorgvuldig handelen - dat de gebeurtenissen in januari 2021 grote impact hebben gehad op klaagster maakt dat volgens verweerster niet anders. Subsidiair vraagt zij (ter zitting) om de gebeurtenissen op 20 januari 2021 mee te laten wegen bij het opleggen van een eventuele maatregel.

5. De beoordeling

5.1. Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Eerste klachtonderdeel: klaagster kreeg haar medicatie niet

5.2. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel stelt het college vast dat de verwijten van klaagster in zoverre doel treffen, dat verweerster inderdaad de medicatie heeft gewijzigd in die zin dat de pijnonderdrukker Oxycodon wordt afgebouwd en vervangen door Fentanyl pleisters. Klaagster was het daar niet (steeds) mee eens was en vroeg om voortzetting van behandeling met Oxycodon (en andere medicijnen).

Echter, deze wijziging van pijnbestrijding heeft verweerster gemotiveerd onderbouwd en het college acht deze wijziging in medicatie geïndiceerd, mede omdat chronisch gebruik van oxycodon om meerdere redenen (onder andere het sterk verslavende karakter) ongewenst is. In ieder geval kan niet worden geconcludeerd dat verweerster daarbij beroepsmatig onjuist heeft gehandeld, veeleer moet ervan worden uitgegaan dat op goede gronden is besloten tot deze wijze van behandeling.

Klaagster verwijt verweerster ook dat ze de aldus voorgeschreven medicatie niet heeft ontvangen. Dit verwijt treft evenmin doel. Het college acht aannemelijk (zoals verweerster heeft verklaard, hetgeen steun vindt in het medisch dossier) dat de aldus voorgeschreven medicatie via de apotheek in voldoende mate beschikbaar was.

5.3. Het college acht voorts aannemelijk (mede gelet op de aantekeningen in het medisch dossier en de inhoud van de klacht) dat deze wijziging in medicatie met klaagster is besproken en toegelicht. Alsdan is er geen sprake van het onthouden van de noodzakelijke medicatie, maar is klaagster het blijkbaar niet eens met deze wijziging. Het college sluit niet uit dat daarbij communicatie (taal) problemen een rol hebben gespeeld. Ter zitting heeft het college kunnen vaststellen dat klaagster de Nederlandse taal (actief en passief) beperkt beheerst. Dat was ook de reden dat de heer D met klaagster meekwam; hij heeft vragen en opmerkingen voor klaagster vertaald en toegelicht. Echter, er zijn geen aanwijzingen dat verweerster een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het niet, of onvoldoende bespreken en toelichten van de (keuze van) medicatie. Het college zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

Tweede klachtonderdeel: klaagster kreeg haar medisch dossier niet

5.4. Uit de aantekeningen in het medisch dossier maakt het college op dat klaagster (eerst) op 18 januari 2021 heeft gevraagd om afgifte van haar medisch dossier, en dat haar werd verteld dat zij daarvoor persoonlijk naar de praktijk moest komen. Klaagster is daar niet op ingegaan. Het college begrijpt voorts dat klaagster op 20 januari 2021 nogmaals heeft gevraagd om haar dossier, maar dat dit verzoek vanwege alle consternatie die dag, zonder gevolg is gebleven. Korte tijd daarna is het dossier (in kopie) verstrekt aan klaagster, ter gelegenheid van een huisbezoek door een collega van verweerster. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van het (bij herhaling) weigeren van afgifte van het medisch dossier. Het college zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

Vierde klachtonderdeel: onwaarheden in het medisch dossier

5.5. Klaagster verwijt verweerster dat zij onwaarheden heeft opgenomen in het medisch dossier, meer in het bijzonder de vermelding dat zij verslaafd is aan opioïden. Verweerster erkent dat in het dossier een dergelijke opmerking is geplaatst, echter, dit was een term die door een specialist is genoemd in zijn specialistenbrief en verweerster heeft dat als zodanig genoteerd.

5.6. Het college begrijpt dat dit klachtonderdeel aldus, dat het slaat op de vermelding in het dossier op 15 september 2020: ‘SEH: zou na ‘conflict met huisarts op straat hysterisch zijn geworden, en bekend met opiaat verslaving’. Op 16 september 2021 is genoteerd: ‘Nagesprek (…) NB: onjuiste info verspreid, morfine gebruik, dat klopt niet’.

De vermelding op 15 september van een (mogelijke) verslaving is zodanig genoteerd dat duidelijk is dat deze constatering niet van verweerster afkomstig is maar van een SEH-arts en dat dit door klaagster in een gesprek de dag daarop is betwist.

Het volledige bericht van de SEH-arts maakt deel uit van het medisch dossier, de samenvatting door verweerster is correct. Ook als klaagster gelijk heeft (dat deze kwalificatie onjuist is) dan kan dat verweerster dus niet worden verweten - en ook niet dat zij daar in het dossier melding van maakt omdat dit van belang kan zijn voor de behandeling van klaagster.

Derde klachtonderdeel: fysiek geweld door verweerster op 20 januari 2021

5.7. Het derde klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster tijdens het bezoek aan de praktijk op 20 januari 2021 klaagster fysiek heeft mishandeld. Het college stelt vast dat partijen deels eensluidend verklaren over de gebeurtenissen op 20 januari 2021. Zo is niet in geschil dat klaagster bezorgd was over de haar voorgeschreven medicatie, dat zij niet mee wilde gaan naar de spreekkamer om dit te bespreken en evenmin het pand wilde verlaten, en dat zij haar medicatie (het college begrijpt: Oxycodon) wilde. Voorts is niet in geschil dat klaagster ‘boos’ was en met stemverheffing (‘ik werd boos en begon harder te praten’) sprak. Klaagster zegt daarover: ‘Ik was enorm gespannen, ik was angstig, gestrest en had enorm veel slaaptekort’ en ‘Ik was erg emotioneel en bang en was hard aan het huilen en aan het uitleggen dat ik niet zonder medicatie kan’. Partijen zijn het er tenslotte over eens dat verweerster klaagster heeft vastgepakt bij de nek dan wel de schouder, en de hand op de mond van klaagster heeft gelegd, waarna klaagster op de grond zakte en ging hyperventileren.

5.8. Het college stelt verder vast dat de versies van klaagster en verweerster deels ook uiteenlopen. Klaagster zegt dat verweerster haar door elkaar heeft geschud, en dat zij door de hand op haar mond niet meer kon ademhalen.

Verweerster ontkent het schudden, erkent dat zij klaagster bij de arm en de schouder heeft gepakt om haar te corrigeren, en dat zij zachtjes de hand op de mond van klaagster heeft gelegd om haar te bewegen zachter te praten om de onrust in de praktijk te beperken. Verweerster spreekt van ‘niet te bedaren woede’.

5.9. Het college heeft ter zitting, in aanwezigheid van partijen, beelden bekeken die gemaakt zijn door een camera in de praktijkruimte. Op de beelden is te zien dat klaagster binnenkomt, dat verweerster en klaagster op enig moment tegenover elkaar staan, dat verweerster wijst naar de buitendeur, heen en weer loopt, klaagster bij de schouder pakt en een hand over de mond legt, en dat klaagster vrijwel onmiddellijk daarna op de grond terecht komt en daar blijft liggen. De beelden zijn zonder geluidsopnames, en klaagster en verweerster zijn niet voortdurend in beeld. De beelden beslaan een langdurige periode.

5.10. Ter zitting heeft verweerster, desgevraagd, verklaard dat ook zij boos was geworden vanwege de langdurige opschudding in de praktijk en de weigering van klaagster om naar de spreekkamer te gaan, dan wel te vertrekken. Alles bij elkaar heeft het anderhalf uur geduurd (inclusief de komst van politie en crisisdienst). Zij realiseerde zich later dat zij wellicht de fysieke maar ook geestelijke problemen van klaagster heeft onderschat en haar eigen mogelijkheden om klaagster daarbij te helpen en te begeleiden heeft overschat.

5.11. Het college benadrukt dat het fysiek contact dat verder ging dan het enkel kort geruststellend op de arm of schouder leggen van een hand, bepaald ongewenst is. Dat geldt zeker voor het op de mond plaatsen van een hand. Gelet op de ervaring die verweerster met klaagster had (en de kennis van haar voorgeschiedenis) had zij kunnen begrijpen dat dit voor klaagster aangrijpend zou kunnen zijn.

5.12. Het college houdt er anderzijds rekening mee dat klaagster zich verbaal, op een voor verweerster en de overige medewerkers en bezoekers van de praktijk vervelende en indringende manier heeft geuit. In ieder geval met stemverheffing zoals klaagster erkent, zij was zoals zij zelf ook zegt enorm gespannen, erg emotioneel en bang en was hard aan het huilen. Echter, dergelijk gedrag is onvoldoende voor het fysiek contact zoals door verweerster (die als professioneel huisarts vaker te maken heeft met patiënten die zichzelf niet geheel onder controle hebben) toegepast. Van belang is verder dat van de zijde van klaagster geen sprake was van fysiek optreden.

Verweerster erkent ook dat haar optreden met het vastpakken van de schouder en het leggen van de hand op de mond, ongepast was. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.

Maatregel

5.13. Nu het derde klachtonderdeel deels gegrond is, heeft het college zich te beraden over een op te leggen maatregel.

Het college betrekt bij die overwegingen de eigen waarnemingen ter zitting, waarbij klaagster zich (bij herhaling) hevig geëmotioneerd toonde en (bij het zien van de beelden) schreeuwde en zodanig onmachtig werd dat zij (zonder dat iemand in haar onmiddellijke nabijheid daar een hand in had) op de grond terecht kwam en bleef liggen, en vervolgens enige tijd buiten de rechtszaal is verbleven om weer een beetje tot zichzelf te komen.

Zoals hiervoor al overwogen heeft het college ter zitting ook kunnen vaststellen dat communicatie met klaagster (vanwege haar zeer beperkte beheersing van de taal) lastig is en dat kan al snel misverstanden oproepen – zeker in de situatie dat klaagster (zoals zij dat zelf omschrijft in haar klacht) ontevreden was over het zonder consult voorschrijven van de medicatie, en onverwacht in de praktijk verscheen om daarover emotioneel en met stemverheffing haar beklag te doen.

5.14. Het college overweegt verder dat verweerster klaagster gedurende zes maanden heeft begeleid waarbij uit de aantekeningen in het patiëntendossier is op te maken dat sprake was van een intensieve begeleiding. Klaagster kwam met grote regelmaat op de praktijk en er was daarnaast veel telefonisch contact. Uit het dossier valt op te maken dat er weinig positieve ontwikkeling zat in de medische toestand van klaagster. Klaagster was al eerder verwezen naar een GGZ instelling maar door de complexiteit was er nog altijd geen behandelplan.

5.15. Het college stelt tenslotte vast dat verweerster zich (achteraf) realiseert dat haar mogelijkheden tot adequate behandeling te beperkt waren, gelet op de problematiek bij klaagster. En dat zij zich weliswaar heeft ingespannen maar haar eigen mogelijkheden daarbij ontoereikend bleken.

5.16. Het college acht van belang dat verweerster zich overvallen voelde door de onverwachte komst van klaagster op de praktijk en de wijze waarop zij langdurig haar ongenoegen kenbaar maakte over de medicatie – in een omgeving waarbij andere patiënten en medewerkers dat duidelijk konden zien en horen. Dit optreden was daarmee ontregelend voor hele omgeving; andere medewerkers werden gestoord in hun werk en kwamen kijken wat er gebeurde. Verweerster ervaarde dat – terecht – als een niet acceptabele manier van optreden door klaagster.

5.17. Verweerster heeft ter zitting verklaard, terugziend op het gewraakte incident ook zelf geschrokken te zijn van de heftigheid van haar reacties tijdens haar pogingen om het storende gedrag van klaagster te corrigeren. Zij vindt ook zelf dat zij in deze niet de professionaliteit heeft getoond die van haar als arts verwacht mocht worden. Zij heeft dit opgevat als een waarschuwing aan haar eigen adres. Wanneer zij ooit weer met een dergelijke situatie geconfronteerd mocht worden dan zal zij een stap terug doen en iemand anders vragen om de situatie over te nemen.

5.18. Nu verweerster duidelijk te kennen heeft gegeven door kritische zelfreflectie uit dit incident lering te hebben getrokken ziet het college geen meerwaarde in het opleggen van een maatregel. Zij besluit om daarvan af te zien, mede met het oog op de omstandigheden en feiten die zich voorafgaand aan het gebeuren op 20 januari 2021 voltrokken hebben. Deze getuigen immers van een professioneel en betrokken hulpverlenerschap.

De conclusie

5.19. De conclusie van het voorgaande is dat het derde klachtonderdeel deels gegrond zal worden verklaard (in die zin dat er geen sprake was van geweld, maar wel dat de mate van corrigerend handelen niet gepast was), maar dat geen maatregel zal worden opgelegd.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart klachtonderdeel 3 deels gegrond;
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
  • legt geen maatregel op.

Aldus beslist op 22 december 2021 door:

A.M. van Amsterdam, voorzitter,

A. Wewerinke, D.E. de Jong en J.C. van der Molen, leden-huisarts,

S. Colsen, lid-jurist,

bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.