ECLI:NL:TGZRAMS:2021:115 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3044

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:115
Datum uitspraak: 15-10-2021
Datum publicatie: 03-12-2021
Zaaknummer(s): A2021/3044
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerster is werkzaam als huisarts en praktijkhoudster. Klaagster staat ingeschreven als patiënt bij een collega van verweerster. Klaagster is in 2016 driemaal gezien door twee verschillende huisartsen die als waarnemer in de praktijk van verweerster werkzaam zijn. Tegen deze waarnemers heeft klaagster ook tuchtklachten ingediend, met het verwijt dat zij de diagnose "sudden deafness" hebben gemist. Volgens klaagster heeft verweerster als praktijkhoudster een passieve houding aangenomen nadat zij bekend was geworden met de gemiste diagnose en de ernstige gevolgen daarvan. Volgens klaagster had verweerster stappen moeten ondernemen en nader onderzoek moeten (laten) verrichten (o.a. een calamiteitenmelding). Het college oordeelt dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van een calamiteit is naar het oordeel van het college geen sprake, omdat de gebeurtenis geen betrekking had op de 'organisatie van de zorg'. Verweerster heeft de situatie van klaagster binnen de praktijk voldoende kenbaar gemaakt en besproken. Verweerster hoefde geen contact op te nemen met klaagster, omdat de behandelend artsen dit zelf al hadden gedaan.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 5 maart 2021 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: de heer C, wonende te B,

tegen

D,

arts,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer, verboden aan DAS Rechtsbijstand.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met de bijlagen;
  • het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
  • de machtiging van klaagster;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • het proces-verbaal van het op 3 september 2021 gehouden vooronderzoek.

Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.

2.         Waar gaat de zaak over?

2.1.      Verweerster is werkzaam als huisarts en praktijkhouder. Klaagster (en ook haar echtgenoot) staan beide als patiënt bij een collega van verweerster ingeschreven.

Op 26 augustus 2016, 31 augustus en 2 september 2016 is klaagster op het spreekuur geweest bij twee verschillende huisartsen die als waarnemer in de praktijk van verweerster werkzaam zijn. Tegen deze waarnemers heeft klaagster ook tuchtklachten ingediend (in de zaken met kenmerk A2021-3043 en A2021-2294) met het verwijt dat zij op deze data de diagnose ‘sudden deafness’ hebben gemist. Bij klachten van gehoorverlies is volgens klaagster een delay ontstaan doordat pas op 2 september 2016 een verwijzing naar een KNO-arts is gegeven. Uiteindelijk is op 7 september 2016 door de KNO-arts de diagnose sudden deafness gesteld met blijvende gehoorschade.

Klaagster heeft op 5 februari 2018 de praktijk van verweerster aansprakelijk gesteld en verzocht een afschrift van het dossier toe te sturen aan de aansprakelijkheidsverzekeraar van verweerster ter afhandeling van de schade. In december 2018 heeft (de echtgenoot van) klaagster per brief, gericht aan een collega van verweerster, verzocht een kopie van het verslag, de bevindingen en de evaluatie die door de praktijk waren opgemaakt, te mogen ontvangen en voor zover dat nog niet gebeurd was, dat verslag alsnog op te maken. De aanleiding voor dit verzoek was dat het contact met de aansprakelijkheidsverzekeraar moeizaam verliep en de verzekeraar volgens klaagster zijn conclusie baseerde op hetgeen in het huisartsenjournaal stond. Klaagster wilde slechts de gebeurtenissen zoals voorgevallen op papier hebben.

Naar aanleiding van deze laatste brief, heeft die collega van verweerster telefonisch contact opgenomen met de echtgenoot van klaagster, in welk gesprek is gesproken over het ‘weetje van de week’ over de stemvorkproeven volgens E en F en over een gesprek met verweerster, dat de echtgenoot van klaagster graag wilde hebben. In het huisartsenjournaal is vervolgens niets meer aangetekend over een gesprek tussen (de echtgenoot van) klaagster en verweerster. Volgens klaagster heeft verweerster als praktijkhoudster een passieve houding aangenomen nadat zij bekend werd met de gemiste diagnose en de ernstige gevolgen daarvan. Zij moet al kort na de gemiste diagnose hiervan op de hoogte zijn geweest, omdat de casus intern is besproken. Verweerster had toen in haar hoedanigheid als praktijkhoudster stappen moeten ondernemen en nader onderzoek moeten initiëren. Zij had klaagster (en haar echtgenoot) over de uitkomsten daarvan moeten informeren. Verweerster had er bovenop moeten zitten en openheid van zaken moeten geven. Doordat dit niet is gebeurd, hebben zij en haar echtgenoot zelf het onderzoek naar de toedracht van het incident moeten doen. Klaagster verwijt verweerster dan ook dat zij onzorgvuldig dan wel onjuist heeft gehandeld omdat zij niet adequaat en in lijn met de KNMG-handreiking ‘Omgaan met incidenten en klachten’ is omgegaan.

2.2.      Verweerster vindt het erg vervelend wat klaagster is overkomen. De casus van klaagster heeft verweerster destijds besproken tijdens een wekelijks casuïstiek overleg (‘weetje van de week’) om daarvan te leren, maar dit wordt niet in het patiëntendossier vermeld of opgenomen. De behandelend artsen hebben klaagster destijds gebeld en hun excuus aangeboden. Verweerster had vernomen dat dit contact goed was verlopen en voor haar was er geen aanleiding hierop verder te acteren. Pas veel later, naar aanleiding van de binnengekomen aansprakelijkheidstelling, heeft zij contact gehad met de echtgenoot van klaagster. Zij heeft toen ook gevraagd of klaagster in gesprek wilde omdat het haar niet duidelijk was of daar behoefte aan was. Destijds heeft zij de klacht louter aangemerkt als een aansprakelijkheidsstelling; pas nu begrijpt zij dat klaagster het niet eens is met de weergave in het dossier en dat zij daar een onderzoek naar wilde.

3.         Wat is het oordeel van het college?

3.1.      Het college is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor die beslissing acht het college het volgende van belang.

3.2.      Hoe spijtig ook de ernstige lichamelijke gevolgen voor klaagster, van een calamiteit is naar het oordeel van het college geen sprake. Weliswaar is sprake van een gebeurtenis met ernstig lichamelijke letsel tot gevolg, maar die gebeurtenis heeft niet zozeer betrekking op ‘de organisatie van zorg’, zodat geen sprake is van een calamiteit die aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gemeld had moeten worden. Het lag daarom niet op de weg van verweerster een onderzoek te initiëren naar de gebeurtenissen in de periode van 25 augustus tot en met 7 september 2016. Bovendien blijkt uit het medisch dossier, bijgehouden door de behandelend artsen van klaagster zelf, voldoende wat klaagsters klachten waren, wat door de behandelend artsen is uitgevraagd, wat is overwogen met betrekking tot de klachten van klaagster en de voorgestelde behandeling. Door het opstellen van een ‘weetje van de week’ heeft verweerster de situatie van klaagster voldoende binnen haar praktijk kenbaar gemaakt en openlijk besproken. Daarnaast hoefde van verweerster ook niet te worden verwacht zelf alsnog contact op te nemen met klaagster – zoals de door klaagster aangehaalde KNMG-richtlijn voorstelt – nu de behandelend artsen dat zelf reeds hadden gedaan en dat contact kennelijk goed was verlopen. Het college is van oordeel dat verweerster niet in strijd heeft gehandeld met de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met klachten en incidenten’. De klacht is ongegrond.

3.3.      Het voorgaande leidt tot de beslissing dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.

4. De beslissing

De klacht is kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 15 oktober 2021 door:

E.A. Messer, voorzitter,

J.C. van der Molen en G.J. Dogterom, leden-huisarts,

gestaan door A. Kerstens, secretaris.



   WG                                                                                                    WG

secretaris                                                                                       voorzitter