ECLI:NL:TGZRAMS:2021:111 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3043

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:111
Datum uitspraak: 26-10-2021
Datum publicatie: 23-11-2021
Zaaknummer(s): A2021/3043
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt huisarts dat hij de diagnose "plotselinge doofheid" heeft gemist door signalen onjuist te interpreteren en onvoldoende onderzoek te doen. Hierdoor is nagelaten een spoedverwijzing naar de KNO-arts te doen in een fase waarin dit nog verschil had kunnen maken voor de behandeling van de aandoening. Verweerder heeft aangevoerd dat hij bij het uithoren van de klachten tijdens het eerste consult geen alarmsignalen hoorde en dat de bevindingen bij onderzoek wezen op een andere diagnose. Bij het tweede consult bij verweerder was die situatie veranderd en heeft verweerder klaagster ook doorverwezen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 5 maart 2021 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde: C (echtgenoot van klaagster),

tegen

D,

huisarts,

destijds werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. L. Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift met bijlagen;
  • het aanvullende klaagschrift met bijlagen;
  • het verweerschrift;
  • de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
  • het proces-verbaal van het op 16 juli 2021 gehouden vooronderzoek.

De klacht is op 24 september 2021 op een openbare zitting behandeld, tezamen met een samenhangende zaak tegen een collega van verweerder, geregistreerd onder nummer A2021/2294.

Partijen en hun gemachtigden waren aanwezig.

2.         De feiten
2.1 Op 25 augustus 2016 belt klaagster naar de huisartsenpraktijk “E” te B, vanwege klachten aan haar linker oor. Klaagster wordt te woord gestaan door de assistente. Volgens de aantekeningen in het medisch dossier heeft klaagster met de assistente besproken dat zij sinds gisteren last heeft van haar linker oor (suis) en pijn. Geen koorts en duizeligheid, wel hoofdpijn. Na overleg met de dienstdoende huisarts werd door de assistente geadviseerd om paracetamol te nemen en het nog aan te kijken, maximaal drie dagen. Bij alarmsymptomen moest zij eerder contact opnemen.

2.2 Op 26 augustus 2016 kwam klaagster bij de hierboven in het procesverloop genoemde collega van verweerder op het spreekuur. Volgens de aantekeningen in het medisch dossier vertelde klaagster dat zij sinds een paar dagen niet meer kon horen met haar linker oor en dat dit geleidelijk was ontstaan. Soms was sprake van suizen en pijn links. Ze was niet verkouden. De collega verrichtte lichamelijk onderzoek en zag in het rechteroor een afsluitende prop cerumen en in het linker oor een dof trommelvlies dat niet rood was. Er was hier geen cerumen. De collega kwam tot de diagnose otitis media met effusie (OME) van het linkeroor. Zij gaf het advies xylometazoline neusspray te gebruiken, maximaal een week, en bij geen verbetering retour te komen. Verder adviseerde ze het rechter oor te laten uitspuiten door de assistente.

2.3 Hierna is de collega niet meer bij de behandeling betrokken geweest, maar is klaagster twee keer door verweerder gezien. Uit het medisch dossier volgt dat dat was op 31 augustus 2016 en 2 september 2016. Op 31 augustus 2016 was er geen verbetering van de klachten, klaagster zei soms suizen en steken in het oor te hebben. Na lichamelijk onderzoek was ook nu de diagnose OME, vanwege een dof trommelvlies (lichtreflex dof). Klaagster kreeg een andere neusspray. Op 2 september 2016 werd klaagster door verweerder verwezen naar de KNO-arts. Op 7 september 2016 werd klaagster door de KNO-arts beoordeeld, die tot de diagnose “sudden deafness” kwam. Klaagster is blijvend doof aan haar linkeroor, met tinnitus en hyperacusis.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder ten onrechte niet de diagnose “sudden deafness” heeft gesteld.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1 Kern van de klacht is dat verweerder de juiste diagnose heeft gemist. Op zichzelf behoeft het missen van de juiste diagnose niet doorslaggevend te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame huisarts mag worden verwacht. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap en de standaard van de beroepsgroep.

5.2 Door klaagster is gesteld dat er geen sprake was van gehoorverlies dat geleidelijk was ontstaan maar dat ze tijdens het consult op 31 augustus 2016 heeft gezegd dat ze opeens niets hoorde met het linkeroor. Dit blijkt echter niet uit de aantekeningen van verweerder over het consult. In het medisch dossier staat: “sinds 1 week minder goed horen met linker oor, kwam redelijk snel op, werd steeds iets erger”. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder dit verkeerd heeft opgeschreven of dat hij klaagster niet goed heeft begrepen. Verweerder heeft verder verklaard dat na lichamelijk onderzoek bleek dat het trommelvlies nog steeds dof was en dat een lichtreflex afwezig was. Klaagster gaf aan steken en suizen in haar linkeroor te ervaren. Daarmee was voor verweerder de meest aannemelijke diagnose nog steeds OME, zoals ook vastgesteld door de collega van verweerder. Verweerder besloot een andere neusspray voor te schrijven, Fluticason, omdat de xylometazoline neusspray kennelijk geen effect had op de klachten en bij voorkeur niet langer dan een week gebruikt dient te worden. Klaagster kreeg de instructie om bij uitblijven van effect op haar klachten weer op controle te komen. Op 2 september 2016 kwam klaagster terug bij verweerder omdat haar gehoor nog verder achter uitging en zij zich grote zorgen maakte. Na lichamelijk onderzoek zag verweerder zoals hij zegt “een opmerkelijke discrepantie”: klaagster ervoer een toename van haar gehoorklachten maar de afwijkingen aan het trommelvlies waren juist iets verbeterd. Die discrepantie was voor verweerder reden om klaagster naar de KNO-arts te verwijzen.

5.3 De afwegingen die verweerder heeft gemaakt en het beleid dat hij heeft ingezet in het consult van 31 augustus 2016 zijn naar het oordeel van het college op zich goed te volgen en ook conform de NHG-standaard slechthorendheid uit juni 2014. Dit ligt anders voor het consult van 2 september 2016. De “discrepantie” die hij toen constateerde had hem moeten doen besluiten tot of het direct om (telefonisch) advies vragen van de KNO-arts of tot een spoedverwijzing naar de KNO-arts of tenminste tot het verrichten van nader aanvullend onderzoek, zoals de stemvorkproef. Ter zitting heeft hij verklaard op 2 september 2016 niet te hebben gedacht aan de mogelijkheid van “sudden deafness”. Juist gelet op die eerder genoemde “discrepantie” had hij hier wel bedacht op moeten zijn. De conclusie van het voorgaande is dat klacht de gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klaagster had behoren te betrachten. Omdat verweerder nog niet eerder te maken heeft gehad met een procedure bij het college, zal worden volstaan met een waarschuwing.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt op de maatregel van waarschuwing.

Aldus beslist door:

E.A. Messer, voorzitter,

J.C. van der Molen, G.J. Dogterom en H.C. Baak, leden-huisarts,

S. Colsen, lid-jurist,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                           voorzitter