ECLI:NL:TGZRAMS:2021:109 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/2198-A2021/006F

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:109
Datum uitspraak: 25-10-2021
Datum publicatie: 23-11-2021
Zaaknummer(s): A2021/2198-A2021/006F
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Verweerder is als verpleegkundige werkzaam in een verpleeghuis voor volwassenen die niet meer thuis kunnen wonen vanwege een chronische ziekte of de gevolgen van ouderdom. De moeder van klager (cliënte) verbleef na een herseninfarct in het verpleeghuis. Op een nacht waarin verweerder geen dienst had, is zij met een ambulance naar de spoedeisende hulp gebracht. Daar is geconstateerd dat zij sondevoeding in haar longen had. Zij is de volgende middag overleden aan een hartstilstand. Verweerder heeft klager en zijn vriendin hierna opgevangen en met hen gesproken. Klager verwijt verweerder dat hij niet oprecht is geweest in zijn verhaal over wat er gebeurd is, en dat dit ook blijkt uit de omstandigheid dat hij dit niet op papier wil zetten. Het college overweegt allereerst dat klager ontvankelijk is in zijn klacht, nu de klacht betrekking heeft op de bejegening van verweerder jegens klager. De klacht wordt echter kennelijk ongegrond geacht. Dat verweerder onoprecht zou zijn geweest kan volgens het college niet worden vastgesteld en is ook niet aannemelijk (gemaakt). De weigering om verslag te doen van dit gesprek is daarvoor onvoldoende. Op verweerder rust geen verplichting om schriftelijk verslag te doen van een gesprek dat ter emotionele ondersteuning diende. Bovendien was hij niet bij de gebeurtenissen in de nacht voor het overlijden van cliënte betrokken. klacht is kennelijk ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 20 oktober 2020 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

verpleegkundige,

werkzaam te D

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. M.S. Bettelheim, advocaat te Amsterdam.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met de bijlage ontvangen;
  • het aanvullende klaagschrift ontvangen op 10 februari 2021;
  • de brief van klager ontvangen op 25 februari 2021;
  • het verweerschrift met bijlage ontvangen op 29 maart 2021;
  • de brief van klager ontvangen op 29 april 2021;
  • het mailbericht van klager van 3 juni 2021;
  • de correspondentie met betrekking tot het mondeling vooronderzoek;
  • het proces-verbaal van het op 3 september 2021 gehouden mondelinge vooronderzoek;
  • de op 17 september 2021 binnengekomen brief van de gemachtigde van klager met een reactie op het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Verweerder is als verpleegkundige werkzaam op afdeling E, F van G te D, een woon- en zorglocatie van H voor volwassenen die niet meer thuis kunnen wonen vanwege een chronische ziekte of de gevolgen van ouderdom.

2.2.      De moeder van klager, geboren in 1962 (hierna: cliënte), was woonachtig in G sinds december 2015 vanwege de gevolgen van een herseninfarct. Zij verbleef op afdeling E, I, een afdeling waar hoog complexe somatische zorg werd verleend. Zij is overleden op oktober 2020.

2.3.      Cliënte werd vanaf januari 2018 ingevolge een ondercuratelestelling van de rechtbank Amsterdam vertegenwoordigd door curator de heer J.

2.4.      Verweerder had avonddienst op 9 oktober 2020. Bij de verzorging van cliënte is hij die avond niet betrokken geweest. In de nacht van 9 op 10 oktober 2020 was een invalkracht werkzaam op afdeling E. Cliënte is in de ochtend van 10 oktober 2020 ernstig ziek geworden en met een ambulance naar de spoedeisende hulp van K, locatie L gebracht. Daar is geconstateerd dat zij sondevoeding in haar longen had. Cliënte is in de middag van 10 oktober 2020 op de spoedeisende hulp in aanwezigheid van klager overleden aan een hartstilstand.

2.5.      Na het overlijden van zijn moeder is klager omstreeks 16.00 uur op 10 oktober 2021  met zijn vriendin naar G gegaan. Daar heeft verweerder hen opgevangen en met hen gesproken.   

3.         De klacht en het standpunt van klager

Klager verwijt verweerder, samengevat, dat hij niet oprecht is geweest in zijn verhaal dat hij op 10 oktober 2020 op afdeling E aan klager en zijn vriendin heeft verteld, hetgeen ook blijkt uit zijn weigering om hetgeen hij heeft verteld over wat er is gebeurd in de nacht van 9 op 10 oktober 2020 en over de organisatie van G schriftelijk te bevestigen.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Verweerder heeft aangevoerd dat er van zijn kant twijfel bestaat of klager de wil van cliënte kan vertegenwoordigen. Daarbij verwijst verweerder naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam tot bekrachtiging van de benoeming van een curator voor cliënte. In verband met de specifieke omstandigheden ten aanzien van de ondercuratelestelling van cliënte verzoekt verweerder dit college de ontvankelijkheid van klager te beoordelen.

5.2.      Het college overweegt dat in het tuchtrecht de nabestaanden in het algemeen een  klachtrecht toekomt. Dit recht is een afgeleide van de veronderstelde wil van de overledene. In beginsel is klager als zoon van de overleden cliënte belanghebbende.

De omstandigheid dat bij de bekrachtiging van de ondercuratelestelling in hoger beroep is overwogen dat klager mogelijk geen goed beeld heeft van wat cliënte nodig heeft, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat klager niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.

Daar komt bij dat de klacht betrekking heeft op de communicatie tussen klager en verweerder. Gezien de eerste tuchtnorm kan klager naar het oordeel van het college ontvangen worden. De eerste tuchtnorm betreft immers het handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar niet alleen jegens de patiënt maar ook jegens diens familie behoort te verlenen.

5.3.      Inhoudelijk acht het college de klacht ongegrond. Uit de stukken en het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek komt naar voren dat verweerder klager en zijn vriendin na het overlijden van cliënte heeft opgevangen en heeft geprobeerd hen gerust te stellen en emotionele steun te bieden. Dat verweerder hierin onoprecht zou zijn geweest kan niet worden vastgesteld en is ook niet aannemelijk (gemaakt). De weigering om verslag te doen van dit gesprek is daarvoor onvoldoende. Daarbij komt dat op verweerder geen verplichting rust om schriftelijk verslag te doen van een gesprek dat ter emotionele ondersteuning diende. Verweerder heeft nog aangevoerd dat voor zover hij de indruk heeft gegeven dat hij het door klager geuite ongenoegen bevestigde, dat niet zijn bedoeling is geweest. Hij heeft alleen het verhaal van klager willen aanhoren en hem willen steunen.   

Dat verweerder heeft geweigerd om schriftelijk vast te leggen wat hij heeft verteld over wat er in de nacht van 9 op 10 oktober 2020 zou zijn gebeurd kan hem ook niet worden verweten omdat hij niet bij de zorg voor cliënte in die nacht betrokken is geweest. Hij werkte die nacht niet en overigens ook niet op de afdeling van cliënte. Hij kan om die reden niet verklaren over de gebeurtenissen.

5.4.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 25 oktober 2021 door:

W.A.H. Melissen, voorzitter,

D.M. van Etten en P.A. Arnold, leden-verpleegkundige,

bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.



WG                                                                                               WG

secretaris                                                                                       voorzitter