ECLI:NL:TGZCTG:2021:92 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.099

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:92
Datum uitspraak: 30-04-2021
Datum publicatie: 30-04-2021
Zaaknummer(s): c2020.099
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Klaagster is sinds 2000 ambulant onder behandeling bij de geestelijke gezondheidszorg. Klaagster is gediagnosticeerd met schizofrenie van het gedesorganiseerde type. De verpleegkundige was tot 1 mei 2019 bij de behandeling van klaagster betrokken als sociaalpsychiatrisch verpleegkundige van het FACT-team. De klacht luidt dat klaagster bewust verward is gemaakt om klaagster te laten opnemen in de kliniek waar de verpleegkundige vanaf 1 mei 2019 werkzaam is. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klaagster ingestelde beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.099 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: dhr. C.,

tegen

D., verpleegkundige, werkzaam te E.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. P. de Zeeuw.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 17 juli 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 3 maart 2020, onder nummer 2019-160b, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Daarna heeft zij nog aanvullende brieven gestuurd. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2020.098 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 maart 2021, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door dhr. C., en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. drs. P. de Zeeuw. De zaak is over en weer toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

2.1       Klaagster en de heer C. zijn partners en woonden ten tijde van het indienen van de klacht samen.

2.2       Klaagster is sinds 1996 bekend binnen de geestelijke gezondheidszorg en is sinds 2000 ambulant onder behandeling. Klaagster is gediagnosticeerd met schizofrenie van het gedesorganiseerde type.

2.3        Beklaagde was tot 1 mei 2019 bij de behandeling van klaagster betrokken als

sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (spv’er) van het FACT-team (Flexible Assertive Community Treatment) bij F. in G. Beklaagde is daarna gaan werken bij F., Kliniek B in H..

2.4       In de periode daarna is klaagster enige tijd gedwongen en ook vrijwillig opgenomen geweest.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – dat klaagster bewust verward is gemaakt om klaagster op te laten nemen in de kliniek alwaar beklaagde vanaf 1 mei 2019 werkzaam is.

4. Het standpunt van beklaagde

B eklaagde zet vraagtekens bij de ontvankelijkheid van de klacht, omdat hij twijfelt of het  klaagschrift namens klaagster is ingediend. Beklaagde bestrijdt de klacht inhoudelijk. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1       Omtrent de ontvankelijkheid van het klaagschrift wordt als volgt overwogen. Het klaagschrift is ingediend door klaagsters partner namens klaagster. De partner en klaagster hebben het klaagschrift ondertekend. Daarom wordt in beginsel ervan uitgegaan dat het klaagschrift ook de wil van klaagster vertegenwoordigt. Toch zijn daar in dit geval aarzelingen over, gelet op de inhoud van het klaagschrift en van het dossier.

De definitieve beslissing over de ontvankelijkheid zal het College in het midden laten, waarbij het College veronderstellenderwijs aanneemt dat het klaagschrift ontvankelijk is.

Het klaagschrift wordt ongegrond geacht. Dit zal hierna worden toegelicht.

5.2       Beklaagde is sinds 1 mei 2019 niet meer betrokken bij de behandeling van klaagster.

Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat beklaagde zich nadien nog heeft bemoeid met klaagsters behandeling en/of opname.

5.3    Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de verpleegkundige nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 maart 2021 is dat debat voortgezet.

4.2      In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. Het beroep strekt ertoe – zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege – dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

4.3       De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Primair is de verpleegkundige van mening dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de klacht. Subsidiair stelt hij dat het beroep moet worden verworpen.

Beoordeling

4.4       D e behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter, Y. Buruma en

E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden juristen, D.A. Polhuis en P.A.M. Storck, leden beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 30 april 2021.

Voorzitter  w.g.                      Secretaris  w.g.