ECLI:NL:TGZCTG:2021:91 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.098

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:91
Datum uitspraak: 30-04-2021
Datum publicatie: 30-04-2021
Zaaknummer(s): C2020.098
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Klaagster is sinds 2000 ambulant onder behandeling bij de geestelijke gezondheidszorg. Klaagster is gediagnosticeerd met schizofrenie van het gedesorganiseerde type. De verpleegkundige is sinds 2019 bij de behandeling van klaagster betrokken als sociaalpsychiatrisch verpleegkundige. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij: 1) depotmedicatie heeft achtergehouden en niet heeft toegediend, 2) zich hiervoor heeft willen indekken door op 3 mei 2019 een e-mail te sturen dat klaagster de dag ervoor niet op de afspraak was verschenen, en 3) bij klaagster heeft aangedrongen om te verhuizen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klaagster ingestelde beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.098 van:

A. , wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: dhr. C.,

tegen

D., verpleegkundige, werkzaam te B.,

verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. P. de Zeeuw.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 17 juli 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 3 maart 2020, onder nummer 2019-160a, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Daarna heeft zij nog aanvullende brieven gestuurd.

De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2020.099 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 maart 2021, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door dhr. C., en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. drs. P. de Zeeuw. De zaak is over en weer toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

21.       Klaagster en de heer C. zijn partners en woonden ten tijde van het indienen van de klacht samen.

2.2       Klaagster is sinds 1996 bekend binnen de geestelijke gezondheidszorg en is sinds 2000 ambulant onder behandeling. Klaagster is gediagnosticeerd met schizofrenie van het gedesorganiseerde type.

2.3        Beklaagde is sinds 16 april 2019 bij de behandeling van klaagster betrokken als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (spv’er) van het FACT-team (Flexible Assertive Community Treatment) bij E. in B. Zij is de opvolgster van spv’er de heer Van Rijn die daar per 1 mei 2019 is gestopt. Op 16 april 2019 heeft een eerste kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen beklaagde en klaagster in het bijzijn van F.

2.4       In die periode kreeg klaagster haar medicatie in depotvorm. Op 16 april 2019 is depotmedicatie toegediend. De volgende afspraak stond voor 2 mei 2019. Er was die dag geen recept voor de depotmedicatie, waardoor klaagster haar depotmedicatie niet kon halen.

Omdat klaagster de depotmedicatie niet bij zich had op 3 mei 2019, is er een vervolg afspraak gemaakt op 7 mei 2019. Die dag verscheen klaagster niet en zag klaagster af van verhuizing naar beschermd wonen.

2.5       In de periode daarna zijn er verschillende contactmomenten tussen beklaagde en klaagster, waarin onder andere wordt gesproken over verhuizing naar beschermd wonen (G.-woning) in H.. In verband met overlast en een incident met een medewerker van de woningbouwvereniging is klaagster op 27 juni 2019 met een beschikking van de burgemeester opgenomen in E., kliniek V in I.. Daarna volgde een vrijwillige opname tot haar ontslag op 19 juli 2019.

2.6 Beklaagde is daarna weer betrokken bij de behandeling van klaagster tot haar

verhuizing naar beschermd wonen in H. op 29 augustus 2019.

3. De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde – zakelijk weergegeven –:

-      dat zij depotmedicatie heeft achtergehouden en niet heeft toegediend;

-      dat zij zich hiervoor heeft willen indekken door op 3 mei 2019 een e-mail te sturen dat klaagster de dag ervoor niet op de afspraak was verschenen;

-      dat zij bij klaagster heeft aangedrongen om te verhuizen.

4. Het standpunt van beklaagde

B eklaagde zet vraagtekens bij de ontvankelijkheid van de klacht, omdat zij twijfelt of de klaagschriften namens klaagster zijn ingediend. Beklaagde bestrijdt de klachten inhoudelijk. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1       Omtrent de ontvankelijkheid van het klaagschrift wordt als volgt overwogen. Het klaagschrift is ingediend door klaagsters partner namens klaagster. De partner en klaagster hebben het klaagschrift ondertekend. Daarom wordt in beginsel ervan uitgegaan dat het klaagschrift ook de wil van klaagster vertegenwoordigt. Toch zijn daar in dit geval aarzelingen over, gelet op de inhoud van het klaagschrift en van het dossier.

De definitieve beslissing over de ontvankelijkheid zal het College in het midden laten, waarbij het College veronderstellenderwijs aanneemt dat het klaagschrift ontvankelijk is.

Het klaagschrift wordt  ongegrond geacht. Dit zal hierna worden toegelicht.

5.2       Het College heeft geen enkele aanwijzing dat beklaagde de depotmedicatie heeft gefrustreerd. Het is niet aan beklaagde om recepten voor de depotmedicatie voor te schrijven, zodat het verwijt dat er op 2 mei 2019 geen depotmedicatie werd verstrekt reeds om die reden niet aan beklaagde is toe te rekenen. Bovendien is de verwarring die bij beklaagde en haar partner is ontstaan over de locatie waar de depotmedicatie werd toegediend evenmin aan beklaagde te wijten.

5.3      Er zijn ook geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen beklaagde in haar aantekeningen heeft genoteerd. Daaruit blijkt dat klaagster meerdere malen met beklaagde heeft gesproken over het wel of niet verhuizen naar beschermd wonen. Hoewel daaruit blijkt dat klaagster wisselend was in haar wens om te verhuizen, is er geen enkele aanwijzing dat beklaagde hierover druk op klaagster heeft uitgeoefend. 

5.4     Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

          Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de verpleegkundige nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 maart 2021 is dat debat voortgezet.

4.2       In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. Het beroep strekt ertoe – zo begrijp het Centraal Tuchtcollege – dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

4.3       De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Primair is de verpleegkundige van mening dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de klacht. Subsidiair stelt zij dat het beroep moet worden verworpen.

Beoordeling

4.4       D e behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter, Y. Buruma en

E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden juristen, D.A. Polhuis en P.A.M. Storck, leden beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 30 april 2021.

Voorzitter  w.g.          Secretaris w.g.