ECLI:NL:TGZCTG:2021:78 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.195

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:78
Datum uitspraak: 16-04-2021
Datum publicatie: 16-04-2021
Zaaknummer(s): C2020.195
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. Verweerster heeft klager in eerste instantie op verwijzing van een kaakchirurg gezien in verband met problemen met zijn prothese in de bovenkaak. Later is klager bij verweerster op consult geweest in verband met een probleem met de vergoeding van implantaten in de bovenkaak en weer later vanwege kaakgewrichtsklachten. Klager verwijt verweerster – kort gezegd – dat zij in haar werk als tandarts tekort is geschoten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.195 van:

A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

F., tandarts, werkzaam in D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, verbonden aan de stichting VvAA Rechtsbijstand in Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 7 augustus 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege in Eindhoven tegen F. – hierna de tandarts– een klacht ingediend. Bij beslissing van

28 juli 2020, onder nummer 19153b, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klager heeft op tijd beroep tegen die beslissing ingesteld. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld op de openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 maart 2021, waar zowel klager als de tandarts zijn verschenen. De tandarts werd bijgestaan door mr. Berkhoff-Muntinga voornoemd.

De zaak is tijdens de terechtzitting over en weer verder toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerster is werkzaam als tandarts maxillofaciale prothetiek (MFP) bij het Centrum Bijzondere Tandheelkunde (CBT) van het E.-Ziekenhuis in D..

Op 16 november 2015 heeft verweerster klager gezien in verband met kokhalsneigingen met zijn volledige prothese in de bovenkaak. Hij was door de kaakchirurg verwezen.

Omdat er nog een forse bovenkaak aanwezig was, zouden de implantaten niet zomaar vergoed worden door de zorgverzekeraar. Om voor vergoeding in aanmerking te komen, moest eerst een traject bij een medisch psycholoog doorlopen worden.

Verweerster heeft klager daarom verwezen naar een psycholoog.

Op 11 juli 2016 is klager bij verweerster op consult geweest omdat de implantaten in de bovenkaak niet zouden worden vergoed door de zorgverzekeraar.

De implantaten in de bovenkaak zijn uiteindelijk, na indiening van bezwaar door verweerster en de kaakchirurg tegen de aanvankelijke afwijzing, wel door de zorgverzekeraar vergoed.

Op 9 juli 2018 heeft verweerster klager gezien. Zij heeft hem vanwege zijn kaakgewrichtsklachten naar de gnatholoog verwezen.

Op 28 februari 2019 heeft er naar aanleiding van de onvrede van klager en naar aanleiding van een eerdere, gelijkluidende tuchtklacht die klager bij het college had ingediend, een gesprek plaatsgevonden met verweerster, de kaakchirurg, de gnatholoog en de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis.

3.         Het standpunt van klager en de klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft nagelaten metingen te verrichten op grond waarvan geconstateerd kon worden dat er een kunstgebit was aangemeten dat veel te groot was voor zijn mond, dat zij het advies van de kaakchirurg overnam en dat zij daarom in haar werk als tandarts tekort is geschoten.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De overwegingen van het college

De vraag die het college moet beantwoorden is of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.

Het college is van oordeel dat de klacht niet kan slagen. Het verwijt dat verweerster heeft nagelaten metingen te verrichten op grond waarvan geconstateerd kan worden dat een aangemeten kunstgebit te groot zou zijn, is ongegrond. Er heeft een visuele controle plaatsgevonden, hetgeen voor het beoogde doel in deze voldoende was. 

Het college krijgt de indruk dat het klager niet voldoende duidelijk is geworden dat de doorverwijzing naar de psycholoog niet plaatsvond omdat verweerster dacht dat zijn klachten psychisch van aard waren, maar vooral om alle vereiste stappen te doorlopen om de kosten van implantaten in de bovenkaak vergoed te krijgen van de verzekeraar. Dit hangt ermee samen dat psychische spanningen kunnen bijdragen aan problemen in de kaak. Dat maakt de klachten daarmee nog niet uitsluitend psychisch van aard.

Voor ingrepen aan de prothese heeft verweerster steeds terugverwezen naar de tandprotheticus.

Uit het dossier blijkt dat verweerster voldoende blijk heeft gegeven klager een goede oplossing te willen bieden en ook aan zijn verzoeken te willen meewerken. Het beleid van verweerster was logisch en verklaarbaar, inclusief de doorverwijzing naar de gnatholoog.

Het valt te betreuren dat klager jarenlang pijn in zijn mond heeft gehad. Het is echter niet gebleken dat dit (mede) aan enig verwijtbaar handelen van verweerster kan worden toegeschreven. Dat zij onjuist of onzorgvuldig zou hebben gehandeld kan ook niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat de klachten van klager nadien door een andere tandarts goed zijn opgelost.

Op grond van het voorgaande zal het college de klacht kennelijk ongegrond verklaren.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij wil dat de zorg die de tandarts aan hem heeft verleend, in beroep opnieuw tuchtrechtelijk wordt getoetst.

4.2              De tandarts voert hiertegen verweer en verzoekt het Centraal Tuchtcollege

klager in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het beroep van klager te verwerpen.

            Ontvankelijkheid

4.3       Met betrekking tot het standpunt van de tandarts dat klager in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat in het beroepschrift en de aanvulling daarop de gronden van het beroep onvoldoende duidelijk worden oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat het door klager in zijn beroepschrift en de aanvulling daarop gestelde voldoende duidelijk is omdat daaruit kan worden afgeleid dat klager het geschil in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege wenst voor te leggen. Gebleken is dat de tandarts dat ook zo heeft begrepen en zich ter zake heeft kunnen verdedigen. Klager is daarom ontvankelijk in zijn beroep.

            Inhoud

4.4       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de tandarts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat.

4.5       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2021 is dat debat voortgezet.

4.6       De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege is het dus eens met het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht ongegrond is. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

            Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; M.P. den Hollander en

            M.W. Zandbergen, leden-juristen en B. van Noordenne en A. Vissink, leden-beroepsgenoten en

            M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2021.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.