ECLI:NL:TGZCTG:2021:68 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.061

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:68
Datum uitspraak: 09-04-2021
Datum publicatie: 09-04-2021
Zaaknummer(s): C2020.061
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Klager is de zoon van zijn inmiddels overleden moeder. De huisarts was destijds de opleider van een arts in het derde jaar van de opleiding die ten tijde van de klacht bij hem in de praktijk werkzaam was en tegen wie klager ook een klacht heeft ingediend. De collega huisarts (in opleiding) zag de moeder van klager in de laatste levensfase met orgaan falen. In overleg met de verzorgenden heeft zij een comfortbeleid afgesproken om het sterven draaglijk te maken. Een deel van de medicatie is in verband daarmee gestaakt. Klager verwijt de huisarts dat de medicatie van moeder is beëindigd zonder voorafgaand overleg met hem en zonder hem daarover te informeren. Klager acht de huisarts als opleider medeverantwoordelijk. Bovendien was hij de vaste huisarts van moeder. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.061 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal,

tegen

D., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniëls, advocaat, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 4 juli 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen D. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 8 januari 2020, onder nummer 19139b, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Op 28 januari 2021 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een brief ontvangen van klager (brief van 27 januari 2021 met bijlage).

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A. / C. (C2020.060) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 februari 2021, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Van den Heuvel, en de huisarts, bijgestaan door mr. Daniëls. De zaak is over en weer toegelicht. Mr. Van den Heuvel heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Op 7 juni 2019 overleed de moeder van klager (geboren in 1932), hierna: moeder. Klager is als (enige) zoon de naaste betrekking van moeder en als zodanig gerechtigd deze klacht in te dienen.

Verweerder was ten tijde van deze klacht de huisarts van moeder. Hij was de opleider van de (derdejaars) collega-huisarts in opleiding, (hierna: de collega), die ten tijde van de klacht bij hem in de praktijk werkzaam was en tegen wie klager onder nummer 19139a ook een klacht heeft ingediend.

De collega heeft op 4 juni 2019 rond 11 uur visite gedaan bij moeder. Voordat de collega de visite aflegde, had zij gebeld met de thuiszorg, die wilde weten hoe laat zij zou komen, zodat de thuiszorg dit aan klager kon doorgeven.

Toen de collega in de woning van moeder aankwam, hoorde zij van de drie aanwezige thuiszorgmedewerkers dat klager niet bij het gesprek aanwezig wilde zijn en uit huis was gegaan.

De collega zag een patiënte in de laatste levensfase met orgaanfalen. In overleg met de verzorgenden heeft zij een comfortbeleid afgesproken om het sterven dragelijk te maken. De verzorgenden waren het daarmee eens. Een deel van de medicatie is in verband daarmee gestaakt. Conform afspraak met de verzorgenden heeft de collega die dag over het beleid telefonisch contact gehad met de specialist ouderengeneeskunde van een hospice. Rond 12.30 uur heeft zij de thuiszorg teruggebeld en afgesproken de volgende dag terug te komen. Verder werd afgesproken dat de thuiszorg klager over alles zou informeren, aan hem het geplande gesprek van de volgende dag zou mededelen en dat er zo nodig eerder contact zou zijn.

De volgende dag, op 5 juni 2019, heeft het gesprek tussen de collega, klager en de thuiszorg plaatsgehad. Daar zijn, onder meer, het gevoerde beleid, de beslissingsbevoegdheid van klager en de wenselijkheid van opname van moeder in een hospice aan de orde geweest.

Op 6 juni 2019 is moeder naar het hospice gebracht, waar zij op 7 juni 2019 is overleden.

Op 18 juni 2019 heeft nog een gesprek tussen verweerder, de collega en medewerkers van de thuiszorg plaatsgevonden. In het patiëntendossier staat op die datum, onder meer, vermeld dat de thuiszorg klager op 4 juni 2019 op de hoogte heeft gesteld van het stoppen van de medicatie.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht houdt in dat de medicatie van moeder op 4 juni 2019 is beëindigd zonder voorafgaand overleg met klager en zonder hem daarover te informeren.

Ter toelichting stelt klager (zie het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek) dat het erom gaat wat op 4 juni 2019 in de ochtend is gebeurd. Verder stelt hij dat de klacht niet inhoudt dat de medicatie is beëindigd, omdat de arts daartoe bevoegd was.

Verweerder is als opleider van de collega die zijn moeder heeft behandeld verantwoordelijk. Bovendien was hij de vaste huisarts van moeder.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerders collega is een BIG-geregistreerd arts, in opleiding tot huisarts. Zij is bevoegd zelfstandig te werken. Verweerder is niet persoonlijk betrokken geweest bij de gang van zaken op 4 juni 2019 en kan daarvoor niet tuchtrechtelijk worden aangesproken.

Overigens staat hij geheel achter het gevoerde beleid.

5. De overwegingen van het college

Het standpunt van klager, inhoudende dat verweerder als opleider (tuchtrechtelijk) verantwoordelijk is voor het handelen van zijn huisarts in opleiding is in zijn algemeenheid onjuist. Voor tuchtrechtelijke aansprakelijkheid is vereist dat aan de hulpverlener, zoals verweerder, een persoonlijk verwijt is te maken.

Verweerder is in het geheel niet bij de gang van zaken op 4 juni 2019 betrokken geweest, zodat hem daarvan in beginsel geen persoonlijk verwijt treft en hij dus ook in beginsel daarvoor niet tuchtrechtelijk kan worden aangesproken.

Dat zou alleen anders kunnen zijn als verweerder in de hoedanigheid van opleider zou zijn tekortgeschoten door het houden van onvoldoende toezicht of doordat hij de derdejaars huisarts in opleiding niet bekwaam had moeten achten. Daarvoor -nog daargelaten dat niet van verwijtbaar handelen van de huisarts in opleiding is gebleken- ontbreekt echter ieder aanknopingspunt.

Op grond van het voorgaande zal de klacht worden afgewezen als kennelijk ongegrond.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager wil met zijn beroep zijn klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.

4.3 In beroep ligt opnieuw de vraag voor of de huisarts in zijn hoedanigheid van opleider is tekortgeschoten door het houden van onvoldoende toezicht, of doordat hij de derdejaars huisarts in opleiding niet bekwaam had moeten achten om de visite op

4 juni 2019 af te leggen.

4.4 Vast onderdeel van de opleiding tot huisarts is de zelfstandige periode, waarin de huisarts in opleiding volledig zelfstandig de huisartsenpraktijk voert.

De visite van 4 juni 2019 viel in de zelfstandige periode van de huisarts in opleiding. Dat de huisarts toen afwezig was, kan hem niet tuchtrechtelijk worden verweten. Tijdens zijn afwezigheid was bovendien een collega-huisarts in de praktijk aanwezig en beschikbaar voor eventueel overleg, indien de huisarts in opleiding daaraan behoefte zou hebben. Op basis van de ervaring en opleidingsresultaten van de huisarts in opleiding werd zij door haar opleider bevoegd en bekwaam geacht om tijdens zijn afwezigheid de huisartsenpraktijk zelfstandig te voeren en om de visite aan moeder af te leggen. De kwaliteit en veiligheid van de zorg was op dat moment naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege voldoende geborgd.

4.5 Uit al het voorgaande volgt dat de huisarts geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege terecht de klacht ongegrond heeft verklaard en dat het beroep van klager zal worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena , voorzitter; Y.A.J.M. van Kuijck en

T.W.H.E. Schmitz , leden-juristen en M.K. Dees en F.M.M. van Exter , leden-beroepsgenoten en

E. van der Linde, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 9 april 2021.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.