ECLI:NL:TGZCTG:2021:67 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.060
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2021:67 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-04-2021 |
Datum publicatie: | 09-04-2021 |
Zaaknummer(s): | C2020.060 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een huisarts, destijds arts in het derde jaar van de opleiding tot huisarts. Klager is de zoon van zijn inmiddels overleden moeder. De huisarts zag de moeder in de laatste levensfase met orgaan falen. In overleg met de verzorgenden heeft de huisarts een comfortbeleid afgesproken om het sterven draaglijk te maken. Een deel van de medicatie is gestaakt. Klager verwijt de huisarts dat de medicatie van zijn moeder is beëindigd zonder voorafgaand overleg met klager en zonder hem daarover te informeren. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.060 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal,
tegen
C., huisarts, destijds arts in opleiding tot huisarts,
werkzaam te B., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniëls, advocaat, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 4 juli 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 8 januari 2020, onder nummer 19139a, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Op 28 januari 2021 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een brief ontvangen van klager (brief van 27 januari 2021 met bijlage).
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A./D. (C2020.061) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 februari 2021, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Van den Heuvel, en de huisarts, bijgestaan door mr. Daniëls. De zaak is over en weer toegelicht. Mr. Van den Heuvel heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Op 7 juni 2019 overleed de moeder van klager (geboren in 1932), hierna: moeder. Klager is als (enige) zoon de naaste betrekking van moeder en als zodanig gerechtigd deze klacht in te dienen.
Verweerster was ten tijde van de kwestie waarover de klacht gaat in het derde jaar van haar opleiding als huisarts. Haar opleider was de huisarts tegen wie klager ook een klacht, bekend onder nummer 19139b, heeft ingediend.
Verweerster heeft op 4 juni 2019 rond 11 uur visite gedaan bij moeder. Voordat verweerster de visite aflegde, had zij gebeld met de thuiszorg, die wilde weten hoe laat verweerster zou komen, zodat de thuiszorg dit aan klager kon doorgeven.
Toen verweerster in de woning van moeder aankwam, hoorde zij van de drie aanwezige thuiszorgmedewerkers dat klager niet bij het gesprek aanwezig wilde zijn en uit huis was gegaan.
Verweerster zag een patiënte in de laatste levensfase met orgaanfalen. In overleg met de verzorgenden heeft zij een comfortbeleid afgesproken om het sterven dragelijk te maken. De verzorgenden waren het daarmee eens. Een deel van de medicatie is in verband daarmee gestaakt. Conform afspraak met de verzorgenden heeft verweerster die dag over het beleid telefonisch contact gehad met de specialist ouderengeneeskunde van een hospice. Rond 12.30 uur heeft zij de thuiszorg teruggebeld en afgesproken dat zij de volgende dag terug zou komen. Verder werd afgesproken dat de thuiszorg klager over alles zou informeren, aan hem het geplande gesprek van de volgende dag zou mededelen en dat er zo nodig eerder contact zou zijn.
De volgende dag, op 5 juni 2019, heeft het gesprek tussen verweerster, klager en de thuiszorg plaatsgehad. Daar zijn, onder meer, het gevoerde beleid, de beslissingsbevoegdheid van klager en de wenselijkheid van opname van moeder in een hospice aan de orde geweest.
Op 6 juni 2019 is moeder naar het hospice gebracht, waar zij op 7 juni 2019 is overleden.
Op 18 juni 2019 heeft nog een gesprek tussen verweerster, haar opleider en medewerkers van de thuiszorg plaatsgevonden. In het patiëntendossier staat op die datum, onder meer, vermeld dat de thuiszorg klager op 4 juni 2019 op de hoogte heeft gesteld van het stoppen van de medicatie.
3. Het standpunt van klager en de klacht
De klacht houdt in dat de medicatie van moeder op 4 juni 2019 is beëindigd zonder voorafgaand overleg met klager en zonder hem daarover te informeren.
Ter toelichting stelt klager (zie het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek) dat het erom gaat wat op 4 juni 2019 in de ochtend is gebeurd. Verder stelt hij dat de klacht niet inhoudt dat de medicatie is beëindigd, omdat de arts daartoe bevoegd was.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster is van mening dat zij in de gegeven omstandigheden een juist beleid, gericht op comfort, heeft gevoerd.
Klager was op de hoogte van de door haar af te leggen visite op 4 juni 2019, maar wilde hier niet bij zijn en is daarom weggegaan. Een medewerkster van de thuiszorg heeft op 4 juni 2019 aan klager, nadat hij op haar verzoek naar huis was gekomen, uitleg gegeven over het stoppen van de medicatie en gezegd dat er op 5 juni 2019 een nieuw gesprek met verweerster zou plaatsvinden.
Klager is op 4 juni 2019 geïnformeerd. Hij heeft zich op die dag actief aan het geplande overleg over het beleid, dat geheel de verantwoordelijkheid van verweerster is, onttrokken.
5. De overwegingen van het college
Het college stelt voorop dat het door verweerster gevoerde (medicatie)beleid niet ter discussie staat, zoals klager bij het mondeling vooronderzoek nog eens heeft verduidelijkt.
De klacht dat klager op 4 juni 2019 niet over het op die dag afgesproken beleid is geïnformeerd, treft geen doel. Voldoende is komen vast te staan dat klager op die dag conform tussen verweerster en de thuiszorg gemaakte afspraak over het beleid is geïnformeerd. Het enkele feit dat deze informatie niet door verweerster zelf maar op haar verzoek door de thuiszorg is verstrekt, wil niet zeggen dat verweerster niet aan haar informatieplicht heeft voldaan.
Wat betreft het verwijt dat met klager geen overleg is gevoerd op 4 juni 2019 overweegt het college als volgt.
Klager had er in beginsel recht op dat met hem zou worden overlegd.
Verweerster kan echter niet worden verweten dat zij op 4 juni 2019 geen overleg met klager heeft gehad. Zij heeft klager immers wel die mogelijkheid geboden door hem tevoren op de hoogte te stellen van haar visite. Klager heeft van de mogelijkheid om aanwezig te zijn geen gebruik gemaakt; sterker nog, klager heeft er bewust voor gekozen om op 4 juni 2019, voorafgaande aan het hem bekende en geplande gesprek met (onder andere) verweerster, te vertrekken en af te zien van het gesprek. Verder had klager nog de gelegenheid om die dag, nadat hij door de thuiszorg was geïnformeerd, overleg te hebben maar ook daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt.
Dat klager van de hem geboden en ten dienste staande overlegmogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt, kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden aangerekend.
Op grond van het voorgaande zal de klacht kennelijk ongegrond worden verklaard. ”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager wil met zijn beroep zijn klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
Beoordeling
4.3 Bij de beoordeling van het beroep stelt het Centraal Tuchtcollege voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatige handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt gekeken naar de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd en met wat toen in die beroepsgroep de norm of standaard was.
4.4 De vraag of de huisarts bij haar beroepsmatige handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening beantwoordt het Centraal Tuchtcollege bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.5 Anders dan klager stelt, blijkt uit het medisch dossier dat op 4 juni 2019 geen sprake is geweest van het staken van alle medicatie. Door op 4 juni 2019 slechts de (orale) medicatie te staken waarvan moeder nadeel zou kunnen ondervinden en haar aldus comfort te bieden, heeft de huisarts uit medisch oogpunt een adequaat beleid gevoerd. Onder de gegeven omstandigheden was zij niet gehouden om hierover voorafgaand met klager als gemachtigde van zijn moeder te overleggen en hem dienaangaande te informeren. De huisarts heeft verder bij haar visite aan moeder met de aanwezige contactpersoon van de thuiszorg afgesproken dat deze de informatie over het ingezette beleid aan klager zou overdragen. Toen is ook afgesproken dat de huisarts de volgende dag een nieuwe visite zou afleggen, om alle mogelijke opties voor moeder met zowel klager als met de thuiszorg te bespreken. Ook is afgesproken dat er zo nodig eerder contact zou zijn.
Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege kan de huisarts van deze handelwijze met inachtneming van alle omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Uit de stukken en de mondelinge behandeling ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de contactpersoon van de thuiszorg vaker medische informatie over moeder doorgaf aan klager als deze niet thuis was tijdens een visite. Door met de thuiszorg afspraken te maken over het verstrekken van de informatie aan klager, een visite voor de volgende dag af te spreken, heeft de huisarts er voldoende voor gezorgd dat klager over het beleid zou worden geïnformeerd. De informatieoverdracht door de thuiszorg heeft nog op dezelfde dag plaatsgehad. Bovendien heeft de huisarts de mogelijkheid van eerder contact aangeboden. Van deze mogelijkheid is door klager geen gebruik gemaakt.
4.6 Dit alles betekent dat het Regionaal Tuchtcollege terecht de klacht ongegrond heeft verklaard en dat het beroep van klager zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena , voorzitter; Y.A.J.M. van Kuijck en
T.W.H.E. Schmitz , leden-juristen en M.K. Dees en F.M.M. van Exter , leden-beroepsgenoten en
E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 9 april 2021.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.