ECLI:NL:TGZCTG:2021:64 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.149

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:64
Datum uitspraak: 19-03-2021
Datum publicatie: 19-03-2021
Zaaknummer(s): c2020.149
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Klager heeft in 2017 in een oogkliniek een ooglidcorrectie ondergaan en stelt dat tijdens deze operatie zijn ogen zijn beschadigd. Achter zijn ogen zijn voorwerpen ingebracht en er is een operatie uitgevoerd die niets te maken had met de ooglidcorrectie. Ongeveer een jaar na de operatie is er fluoresceïne uit zijn ogen gevloeid en in een later stadium is narcotische vloeistof vrijgekomen. Klager heeft verschrikkelijke hoofdpijnen (gehad). Klager verwijt de huisarts dat hij niets heeft gedaan om klager te helpen, al dan niet via een verwijzing. Het verzoek van klager om een verwijzing voor een MRI scan om de oorzaak van zijn klachten aan te tonen is door de huisarts categorisch geweigerd. Klager verwijt de huisarts daarnaast dat hij niet meelevend en ondersteunend heeft gereageerd. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.149 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. S. Slabbers, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 1 oktober 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 maart 2020, onder nummer 2019-226a, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Op 25 augustus 2020 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een brief ontvangen van de huisarts (brief van 24 augustus 2020 met bijlage).

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 februari 2021, waar zijn verschenen klager, in persoon en vergezeld door zijn echtgenote, en de huisarts, bijgestaan door zijn gemachtigde

mr.drs. Slabbers. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klager heeft daarbij gebruik gemaakt van notities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

2.1 Klager, geboren op 11 september 1940, is patiënt bij Huisartsenpraktijk D. te B..

2.2 Beklaagde is sinds 1 september 2015 huisarts en als zodanig sinds 1 januari 2017 werkzaam bij Huisartsenpraktijk D. te B.. Hij is sinds januari 2017 de vaste huisarts van klager.

2.3 Op 4 mei 2017 heeft klager in de oogkliniek E. te F. een ooglidcorrectie beiderzijds ondergaan.

2.4 Op 5 oktober 2018 heeft beklaagde klager gezien vanwege klachten die klager toeschreef aan de ooglidcorrectie in mei 2017. Beklaagde heeft klager voor een second opinion en eventuele verdere behandeling verwezen naar de polikliniek oogheelkunde in het G.-Ziekenhuis. Uit het onderzoek van de oogarts bleek sprake van een beginnend seniel cataract en hypertensieve retinopathie gr1. Voor het overige waren geen bijzonderheden naar voren gekomen.

2.5 Na een consult op 6 augustus 2019 waar gesproken is over een tuchtklacht die klager had ingediend tegen de oogarts die de ooglidcorrectie had uitgevoerd, heeft klager, na overleg met zijn verzekeraar, op 16 augustus 2019 aan beklaagde laten weten een second opinion te willen laten uitvoeren in het H.-ziekenhuis te I.. Beklaagde heeft klager naar een oogarts in dit ziekenhuis verwezen.

2.6 Op 20 september 2019 heeft klager tijdens een consult verteld dat uit het oogonderzoek in het H.-ziekenhuis geen problemen naar voren waren gekomen en de oogarts geen reden zag voor verder onderzoek en derhalve ook niet voor een MRI. Beklaagde heeft klager naar een neuroloog in het J.-ziekenhuis in K. verwezen.

2.7 Toen bleek dat in het J.-ziekenhuis niet direct een MRI zou kunnen worden gemaakt, heeft beklaagde een verwijzing uitgeschreven voor een MRI van het hoofd in het MRI Centrum, waarnaar klager verwezen wilde worden. De radioloog van dit Centrum heeft gerapporteerd dat er geen relevante afwijkingen zijn vastgesteld.

2.8 Beklaagde is van 21 september tot 15 oktober 2019 afwezig geweest wegens vakantie.

3. De klacht

3.1 Klager stelt dat de in mei 2017 uitgevoerde ooglidcorrectie zijn ogen heeft beschadigd. Achter zijn ogen zijn voorwerpen ingebracht en er is (tevens) een operatie uitgevoerd die niets te maken had met de ooglidcorrectie. Na ongeveer een jaar is er fluoresceïne uit zijn ogen gevloeid en in een later stadium is narcotische vloeistof vrijgekomen. Hij heeft verschrikkelijke hoofdpijnen (gehad). Voorts heeft hij gedurende een periode een zeer hoge bloeddruk gehad, waardoor hij veel kans had op een herseninfarct of hartinfarct.

3.2 Klager verwijt de beklaagde dat hij niets heeft gedaan om klager te helpen, al dan niet via een verwijzing. Het verzoek van klager om een verwijzing voor een MRI scan om de oorzaak van zijn klachten aan te tonen is door beklaagde categorisch geweigerd. Klager verwijt de beklaagde voorts dat hij niet meelevend en ondersteunend heeft gereageerd.

4. Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Uit de relevante stukken uit het medisch dossier van klager, die door beklaagde zijn overgelegd, blijkt niet dat beklaagde niets heeft gedaan om klager te helpen en het verzoek om een verwijzing voor een MRI scan om de oorzaak van zijn klachten aan te tonen categorisch niet heeft gehonoreerd. Integendeel, uit de stukken blijkt dat beklaagde klager en zijn klachten serieus heeft genomen en hem telkens weer heeft verwezen voor een second opinion dan wel nader onderzoek door een specialist, waarbij het aan de specialist zou zijn te beslissen omtrent een aanvraag van een MRI. Beklaagde heeft dit ook aan klager uitgelegd. Deze gang van zaken ontmoet bij het College geen bedenkingen.

5.2 Beklaagde heeft de stelling van klager dat hij niet meelevend en ondersteunend heeft gereageerd ontkend. Uitgaande van de aantekeningen in het journaal en alle verwijzingen die zijn gedaan, is aannemelijk dat beklaagde zoveel als mogelijk ondersteuning heeft gegeven aan klager. Of beklaagde al dan niet meelevend is geweest laat zich moeilijk beoordelen door het College. Beklaagde ontkent niet meelevend te zijn geweest. Het College ziet geen aanleiding om aan wat klager stelt meer gewicht toe te kennen dan aan de ontkenning daarvan door beklaagde.

5.3 De klacht wordt ongegrond geacht.

5.4 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager wil met zijn beroep zijn klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe (impliciet) dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege primair klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, subsidiair het beroep af te wijzen en meer subsidiair de klacht van klager (al dan niet kennelijk) ongegrond te verklaren.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 februari 2021 is dat debat voortgezet.

4.5 Nu klager zijn klacht in beroep nog een keer beoordeeld wil zien is er geen grond om klager in zijn beroep niet ontvankelijk te verklaren. De behandeling van de zaak in beroep heeft echter geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door de huisarts is op geen enkele wijze gebleken.

4.6 Dit betekent dat de klacht van klager faalt en het beroep zal worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter, Y.A.J.M. van Kuijck en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen, M.K. Dees en R.F.M. Jansen, leden-beroepsgenoten, en

E. van der Linde, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 19 maart 2021.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.