ECLI:NL:TGZCTG:2021:53 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.095

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:53
Datum uitspraak: 05-03-2021
Datum publicatie: 05-03-2021
Zaaknummer(s): c2020.095
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klacht tegen internist over de wijze waarop hij klager en diens dochter tijdens een consult over het reanimatiebeleid heeft bejegend. Volgens klager rolde de internist met zijn bureaustoel naar klager toe en schreeuwde hij in het gezicht van klager om zijn mening duidelijk te maken. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, onder meer omdat de internist er tijdens dat consult niet in is geslaagd om een goede communicatie tot stand te brengen, en legt een waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege concludeert dat de wijze van communiceren niet optimaal is geweest. Onvoldoende aannemelijk is echter dat de internist klager daadwerkelijk onheus heeft bejegend dan wel in zijn wijze van communiceren dusdanig is tekortgeschoten dat hem hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht alsnog ongegrond en vernietigt de waarschuwing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.095 van:

A., internist, destijds werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. E.E. Rippen, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

tegen

C., wonende te B., verweerder, klager in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

C. – hierna klager – heeft op 28 mei 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen A. – hierna de internist – een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 februari 2020, onder nummer 108/2019, heeft dat college de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de internist een waarschuwing opgelegd.

De internist is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van beide partijen nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 december 2020, waar zijn verschenen klager, in persoon, en de internist, in persoon en bijgestaan door mr. E.E. Rippen, voornoemd. Als getuige is gehoord D., dochter van klager.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1962, is sinds 2012 bekend bij beklaagde als internist, met aandachtsgebied ouderengeneeskunde, die hij meermalen zag onder meer in verband met de diagnose frontotemporale dementie en beenklachten.

In de door beklaagde op 5 oktober 2016 opgemaakte ontslagbrief is opgenomen:

“Reanimatie: niet reanimeren, op medische gronden.”

Van 28 oktober 2018 tot en met 5 november 2018 is klager opgenomen geweest op de afdeling Interne Geneeskunde. Op 29 oktober 2018 heeft beklaagde met klager gesproken over het reanimeerbeleid. In het medisch dossier is hierover door beklaagde opgetekend:

“Uitgebreid met dr.[naam beklaagde, RTC] gesproken over situatie. Weet dat het erg fragiel is. Niet reanimeren besproken op medische gronden. Besproken over laatste dagen op E.”

Op 30 oktober 2018 is in het medisch dossier door een collega van beklaagde genoteerd:

“Patiënt geeft bij het zien van het voorblad VPK scherm aan dat hij verrast is dat hij op niet reanimeren staat. Geeft aan gisteren in het gesprek met dr. [naam beklaagde, RTC] (zie notitie gisteren) zich te herinneren dat hij juist op wel reanimeren wil blijven staan. Is helemaal van slag hiervan. Vindt zich veelste jong om te sterven, “dat is iets voor oude mensen >70jr”. Uitleg proberen te geven dat ook medische gronden een rol spelen en dat we het van onze kant onverantwoord vinden. Geeft aan dat het echt zijn wens is om gereanimeerd te worden en dat hij het nu acuut aangepast wil hebben. Ik heb gezegd dat ik het met dr. [naam beklaagde, RTC] overleg en dan terug kom hierop.

B/ mondeling tegen VPK van V2.3 gezegd indien voor terugkoppeling reanimatiesetting dan kortdurend reanimeren. Voor nu “niet reanimeren” in systeem laten staan om niet steeds erin/eruit te halen.

Iom [naam beklaagde, RTC], we laten reanimatie op NIET REANIMEREN op medische gronden. Dit is gisteren uitgebreid zo besproken.”

Op 26 november 2018 kwam klager met zijn dochter naar het spreekuur van beklaagde voor controle. Tijdens dit consult, waarbij ook een co-assistent aanwezig was, is opnieuw over het reanimatiebeleid gesproken. Naar aanleiding hiervan heeft beklaagde het beleid aangepast naar wel reanimeren, met de toelichting dat bij reanimatie beoordeeld dient te worden of continueren zinvol is.

Klager heeft op 4 januari 2019 een brief aan beklaagde gestuurd waarin is geschreven:

“Enkele weken geleden heb ik u gevraagd om mij bij een andere specialist ouderen geneeskunde aan te melden.

Aanleiding was uw houding bij mijn laatste consult. Ik heb deze brief zelf afgegeven bij uw secretariaat, voor de zekerheid heb ik een kopie bijgesloten.

Zou u mij willen bevestigen dat u mijn schrijven heeft ontvangen en melden wie mijn nieuwe specialist is?”

Beklaagde heeft op 9 januari 2019 per brief als volgt geantwoord:

“Ik heb uw brief in goede orde ontvangen.

Ik zal in onze groep bespreken uw verzoek voor een andere specialist.

U hoort op korte termijn ons antwoord.”

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

De klacht van klager richt zich, zoals hij ter zitting uitdrukkelijk heeft aangegeven, uitsluitend op de wijze waarop beklaagde klager en zijn dochter heeft bejegend.

Klager wijst daartoe op het consult van 26 november 2018. Direct na aanvang van dit consult heeft klager het vastgelegde reanimatiebeleid aan de orde gesteld. Daarop liet beklaagde weten dat hij het niet met klager eens was. Hij rolde met zijn bureaustoel naar klager toe, kwam op korte afstand voor klager zitten en schreeuwde in het gezicht van klager om zijn mening duidelijk te maken. Tijdens dit consult is het beleid uiteindelijk op uitdrukkelijk verzoek van klager aangepast, over andere zaken is niet meer gesproken.

De dochter van klager was voor het eerst als eerste contactpersoon meegekomen. Anders dan de vraag of zij dezelfde achternaam als klager had, heeft beklaagde tijdens dit consult in het geheel niet met haar gesproken.

Klager heeft beklaagde een brief gestuurd waarin hij zijn gevoelens naar aanleiding van het gebeurde heeft weergegeven en om een andere arts heeft verzocht. Hij kreeg hierop geen reactie, waarna klager op 4 januari 2019 een herinnering heeft verzonden en een antwoord van beklaagde heeft gekregen. In dat antwoord staat alleen het meest noodzakelijke en geen enkele verwijzing naar het conflict.

4.      HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij met zijn handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Op het verweer van beklaagde zal hierna nader worden ingegaan.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college stelt vast dat beklaagde met betrekking tot het consult van 26 november 2018 niets in het medisch dossier van klager heeft genoteerd over het reanimatiebeleid. Alleen de uitkomst van het gesprek over het reanimatiebeleid, bestaande uit de aanpassing van niet naar wel reanimeren met de toelichting dat bij reanimatie beoordeeld dient te worden of continueren zinvol is, is aangetekend in het dossieronderdeel “behandelbeperking”.

5.3

Op basis van hetgeen in de gedingstukken en het verhandelde ter zitting over de bejegening en het contact op 26 november 2018 naar voren is gekomen, is wat betreft de inhoud en de wijze van communicatie voor het college komen vast te staan dat beklaagde tijdens het gesprek, op een moment dat partijen niet nader tot elkaar kwamen in de uitwisseling van standpunten over het reanimatiebeleid, met zijn bureaustoel naar voren is gerold om klager goed aan te kunnen kijken.

Beklaagde betwist dat hij daarbij tegen klager heeft geschreeuwd, maar erkent wel dat het gesprek moeizaam verliep. Dat is hem ook gebleken uit het nagesprek dat hij met de co-assistent had.

Verder heeft de dochter van klager ter zitting over het gesprek verklaard dat beklaagde tegen de mening en de wens van haar vader inging, dat zij schrok van de bureaustoel en hoe dat ging en dat zij vond dat haar vader niet goed werd behandeld door beklaagde.

5.4

Het college leidt hieruit af dat het gesprek in communicatief opzicht van de kant van beklaagde op zijn minst niet prettig is verlopen. Het ligt op de weg van beklaagde om een patiënt onder alle omstandigheden met geduld en respect op een correcte wijze te woord te staan en daarvoor een veilige omgeving te creëren. Bij een kwetsbare patiënt als klager en het bespreken van gevoelige materie als reanimatiebeleid, geldt dit eens te meer. Het is voor het college duidelijk geworden dat beklaagde er met het gesprek van 26 november 2018 niet in is geslaagd om een goede communicatie tot stand te brengen en te behouden. Beklaagde heeft niet geweten hoe op een effectieve wijze om te gaan met de wens van klager betreffende de reanimatie en het medisch oordeel dat beklaagde daarover had, terwijl dit vooral in de ouderengeneeskunde een wezenlijke vaardigheid betreft die zeer veel aandacht en inzet van de hulpverlener vraagt. Naar het oordeel van het college is beklaagde in die zin tekortgeschoten en is de klacht in zoverre gegrond.

5.5

Het college stelt verder vast dat beklaagde nadien ook niet meer in gesprek is gegaan met klager. Daar bestond naar het oordeel van het college met het oog op de voortzetting van een goede behandelrelatie wel aanleiding voor.

Gelet op het gesprek dat beklaagde met klager op 29 oktober 2018 voerde over de medische gronden voor het niet reanimeerbeleid en de kennis die beklaagde had dat klager daar de volgende dag verrast en van slag van was, de wijze waarop het gesprek op 26 november 2018 was verlopen en de aanpassing van het reanimatiebeleid als het resultaat daarvan - welke aanpassing werd ingegeven door de wens van klager en die inging tegen het medisch oordeel van beklaagde - had van beklaagde mogen worden verwacht dat hij zich in overleg met klager ervan zou hebben vergewist of de gemaakte afspraak nu over en weer goed werd begrepen.

In ieder geval had van beklaagde mogen worden verwacht, dat hij na ontvangst van de brief van 4 januari 2019 van klager, schriftelijk dan wel telefonisch contact met klager had gezocht om het gesprek aan te gaan en de gang van zaken rondom het consult van 26 november 2018 uit te praten. Beklaagde heeft dat nagelaten en in plaats daarvan slechts volstaan met de mededeling dat de zorg voor klager aan een collega zou worden overgedragen. Dat de klachtenfunctionaris zou hebben aangegeven dat klager geen prijs stelde op een gesprek, hetgeen klager overigens heeft weersproken, ontslaat beklaagde er niet van dit zelf bij klager te verifiëren. Enige inspanning richting klager lag te meer voor de hand, nu beklaagde, ondanks overdracht van de zorg aan een collega, bij afwezigheid van deze collega toch met behandeling van klager geconfronteerd kon worden. Ook op dit punt slaagt de klacht derhalve.

5.6

Klager maakt beklaagde tot slot nog een verwijt over de bejegening van zijn dochter tijdens het consult van 26 november 2018. Het college begrijpt dat klager, mede naar aanleiding van eerdere contacten van beklaagde met zijn zoon als eerste contactpersoon, een andere bejegening van beklaagde had verwacht. Dat beklaagde in het consult niet speciaal het woord tot de dochter van klager heeft gericht en haar ten behoeve van een juiste documentatie heeft gevraagd of zij dezelfde achternaam als haar vader draagt, acht het college echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7

Uit het voorgaande volgt dat de bejegeningsklacht van klager gedeeltelijk gegrond is. Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het college als volgt.

De wijze waarop de communicatie rondom het consult van 26 november 2018 is verlopen, is strijdig met het communicatieve gedrag dat van beklaagde kon worden verwacht. Beklaagde heeft spijt betuigd maar van begrip richting klager en inzicht in de verantwoordelijkheid die op hem rust ter zake van het bespreken van een delicaat onderwerp als reanimatiebeleid met kwetsbare patiënten zoals klager, is het college niet gebleken. Anderzijds weegt het college mee dat beklaagde niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Al met al acht het college de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het beroep van de internist is gericht tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, voor zover daarbij de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard (klachtonderdelen 1 en 2) en een waarschuwing is opgelegd. De internist verzoekt het Centraal Tuchtcollege de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in zoverre te vernietigen en de klacht alsnog geheel ongegrond te verklaren.

4.2       Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van de internist te verwerpen en de bestreden beslissing te handhaven. Klager heeft geen beroep ingesteld van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel 3, dat betrekking had op de bejegening van zijn dochter.

4.3       De internist betoogt in beroep in de eerste plaats dat het Regionaal Tuchtcollege in zijn beslissing de klacht te ruim heeft geformuleerd. Dit betoog slaagt. In rechtsoverweging 3 van de bestreden beslissing is vermeld dat de klacht betrekking heeft op de bejegening van klager en zijn dochter door de internist tijdens het consult van 26 november 2018 alsook op het handelen van de internist in de periode daarna. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting bij het Regionaal Tuchtcollege blijkt echter dat klager aldaar – daarnaar uitdrukkelijk gevraagd – heeft verklaard dat de klacht uitsluitend ziet op de bejegening van klager en zijn dochter door de internist tijdens voormeld consult van 26 november 2018. Het Regionaal Tuchtcollege heeft derhalve in rechtsoverweging 5.5 van de bestreden beslissing ten onrechte ook geoordeeld over het handelen van de internist in de periode na het consult van 26 november 2018. 

4.4       Het Centraal Tuchtcollege zal in deze beroepsprocedure alleen een inhoudelijk oordeel geven over de bejegening door de internist van klager tijdens het consult van 26 november 2018 (klachtonderdelen 1 en 2).  Het Regionaal Tuchtcollege heeft hierover in rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van de bestreden beslissing geoordeeld. Nu geen beroep is ingesteld tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de wijze waarop de internist de dochter van klager heeft bejegend, is het derde onderdeel van de oorspronkelijke klacht in beroep niet meer aan de orde.

4.5       De internist kan zich met name niet verenigen met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat hem tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij tijdens het consult van 26 november 2018 er niet in is geslaagd om een goede communicatie met klager tot stand te brengen en niet heeft weten om te gaan met de wens van klager betreffende de reanimatie. Hij betoogt onder meer dat dat college zijn visie op het verloop van het gesprek in onvoldoende mate heeft meegewogen. Dit betoog slaagt eveneens.

4.6       Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat klager ter terechtzitting in beroep heeft aangegeven dat hij op 26 november 2018 bij het binnengaan van de spreekkamer van de internist al wat bozig was. Hij had na twee recente, voor hem onbevredigend verlopen gesprekken over het reanimatiebeleid, het gevoel dat hij steeds opnieuw zijn wens om in voorkomend geval wel gereanimeerd te worden moest uitleggen en had zich voorgenomen die dag voet bij stuk te houden. Volgens de internist heeft hijzelf toen – opnieuw – geprobeerd klager met argumenten te laten inzien dat reanimatie in zijn geval medisch zinloos zou zijn. De internist heeft dit naar eigen zeggen als moeizaam ervaren. Daarmee doelt hij echter vooral op de inhoud van het gesprek. Gelet ook op de ter terechtzitting door de dochter van klager afgelegde verklaring, is aannemelijk dat gaandeweg het consult door zowel klager als de internist met stemverheffing is gesproken. Dat de arts ook naar klager geschreeuwd heeft, is echter niet aannemelijk geworden. Er zijn door hem ook geen onwelvoeglijke woorden gebruikt, zo is door de dochter van klager bevestigd.

4.7       Onbetwist is dat de internist op enig moment met zijn bureaustoel van de computer op zijn bureau richting de rolstoel van klager aan de zijkant van het bureau is gerold. Klager en zijn dochter hebben dit naar eigen zeggen als intimiderend ervaren, omdat de internist tot op zeer korte afstand van klager zou zijn gekomen. Volgens de internist echter is hij met zijn stoel naar klager gerold om duidelijk te maken dat een nieuwe afspraak over het reanimatiebeleid gemaakt werd die afweek van de eerdere afspraak en is hij op gepaste afstand van klager gebleven. Bovendien rolde hij vaker met zijn stoel naar een patiënt, om te voorkomen dat de computer een goede gespreksvoering kon belemmeren. Volgens hem was geen sprake van intimidatie. De lezingen van partijen lopen op dit punt dus uiteen.

4.8       Alles overwegende komt het Centraal Tuchtcollege tot de slotsom dat het consult op 26 november 2018 onprettig is verlopen en dat de wijze van communiceren niet optimaal is geweest, waarin beide betrokkenen, dus zowel de internist als ook klager een aandeel hebben gehad. Onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de internist klager daadwerkelijk onheus heeft bejegend dan wel in zijn wijze van communiceren dusdanig is tekortgeschoten dat hem hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege dit klachtonderdeel ten onrechte gegrond heeft geacht.

4.9       Het beroep is dus gegrond. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, voor zover daarbij de klacht gegrond is verklaard, vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de klacht alsnog ongegrond verklaren.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:        

vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover daarbij de klacht gegrond is verklaard en aan de internist een waarschuwing is opgelegd;

                                   en opnieuw rechtdoende:

verklaart de klacht in zoverre alsnog ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter, R.A. van der Pol en R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en R. Heijligenberg en H.E. Sluiter, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

      Uitgesproken ter openbare zitting van 5 maart 2021.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.