ECLI:NL:TGZCTG:2021:50 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.093

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:50
Datum uitspraak: 19-02-2021
Datum publicatie: 22-02-2021
Zaaknummer(s): c2020.093
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen KNO-arts. Klager bleef na een aantal eerdere operaties ter verbetering van de vorm en functie van zijn neus last houden van een gestoorde neuspassage. Klager is naar het ziekenhuis verwezen waar de KNO-arts als plastisch aangezichtschirurg, gespecialiseerd in rinoplastiek, werkzaam is. In november 2017 heeft de KNO-arts bij klager een coblatiebehandeling uitgevoerd. Klager verwijt de KNO-arts onzorgvuldig handelen door a. onnodig een coblatiebehandeling van de onderste neusschelpen te verrichten, b. hem niet te informeren over de risico’s van de ingreep en c. te veel zacht weefsel weg te branden, waardoor blijvende schade aan de gezondheid van klager is ontstaan. Het Regionaal verklaart de klacht van klager kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.093 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., KNO-arts, werkzaam te D.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.M. Franse te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 23 augustus 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de KNO-arts - een klacht ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam heeft de klacht doorgeleid naar het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven, waar de klacht op 13 september 2019 is binnengekomen. Bij beslissing van 2 maart 2020, onder nummer 19174 heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De KNO-arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.  

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 februari 2021, waar zijn verschenen klager en de KNO-arts, de KNO-arts, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Klager heeft zijn standpunten en mr. Franse heeft de standpunten van de KNO-arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager heeft in het verleden een aantal neusoperaties ondergaan ter verbetering van de vorm en de functie van de neus. Omdat klager desondanks klachten bleef houden van een gestoorde neuspassage, verwees zijn huisarts hem naar de afdeling KNO van het ziekenhuis, waar verweerder, KNO-arts, als plastisch aangezichtschirurg, gespecialiseerd in rinoplastiek, werkzaam is.

Op 19 april 2016 heeft verweerder klager op de polikliniek gezien. Verweerder stelde vast dat klager ademhalingsproblemen van de neus had. Hij heeft endoscopisch onderzoek verricht en heeft obstructie door verdikte onderste neusschelpen vastgesteld.

In overleg met klager is gestart met neusdruppels en daarna een neusspray. Toen deze middelen geen effect hadden, heeft verweerder tijdens een consult op

5 juli 2016 met klager al eerder door hem genoemde opties besproken, te weten een poliklinische behandeling van de neusschelpen met coblatie of een operatie bestaande uit een neustussenschotcorrectie en chirurgische verkleining van de neusschelpen.

Tijdens een consult op 13 september 2016 heeft klager gekozen voor de poliklinische  behandeling met de coblatietechniek.

Deze ingreep heeft plaatsgevonden op 14 november 2017. Klager kreeg een tube zalf mee om tijdelijke korstvorming te voorkomen en er werd een controleafspraak gepland.

Klager is daarna zijn klachten blijven houden.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder, kort samengevat, onzorgvuldig handelen door:

a.      onnodig een coblatiebehandeling van de onderste neusschelpen te verrichten;

b.      hem niet te informeren over de risico’s van de ingreep;

c.       teveel zacht weefsel weg te branden, waardoor blijvende schade aan klagers gezondheid is ontstaan.

Doordat teveel weefsel is weggebrand, zijn alle cellen en zenuwen in de neus aangetast. Klagers neus is zo open dat er geen ‘airflow’ meer is en het slijmvlies heel droog is. Klager vermoedt dat hij een empty nose-syndroom heeft opgelopen. Ook zijn traanbuizen zijn aangetast. Klager is tot weinig meer in staat en heeft geen kracht meer, terwijl hij vóór de operatie helemaal in orde was, zoals af te leiden valt uit de vergelijking van de MRI-scan uit 2008 (voor de operatie) en de CT-scan uit 2018 (na de operatie).

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder betreurt dat klager ontevreden is over de coblatie-operatie. Verweerder stelt dat hij klager zo goed mogelijk heeft proberen te helpen. De klachten van klager bestaan sinds 1989 en worden veroorzaakt door hypertrofie van de neusschelpen. De operatie is ongecompliceerd verlopen, maar heeft helaas niet het gewenste effect gehad. Dat is echter niet het gevolg van het teveel wegbranden van weefsel.

Verweerder heeft klager op de gebruikelijke wijze voorgelicht over de risico’s.

Op het overige verweer zal het college, voor zoveel nodig, terugkomen.

5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdeel a .

Verweerder heeft, na klinisch en endoscopisch onderzoek, vastgesteld dat bij klager sprake was van obstructie door verdikte, onderste neusschelpen. Aanvullend beeldvormend onderzoek is voor het stellen van deze diagnose en voor het bepalen van een indicatie voor de behandeling van de onderste neusschelpen niet gangbaar en was in dit geval ook niet noodzakelijk. Nadat gebleken was dat medicatie onvoldoende effect had, was er wel degelijk een indicatie voor een coblatiebehandeling.

Daarom is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel b .

Het college gaat ervan uit dat klager met deze klacht bedoelt te stellen dat verweerder hem had moeten waarschuwen voor het risico op het door hem omschreven brede scala aan klachten dat blijvende schade aan zijn gezondheid heeft toegebracht. Deze risico’s zijn echter niet bekend in relatie tot een coblatiebehandeling. Verweerder kon en hoefde daarvoor dan ook niet te waarschuwen.

Het college merkt, voor zoveel nodig, nog op dat de wel bekende risico’s van deze behandeling bijzonder gering zijn en zich hier overigens niet hebben voorgedaan.

Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c .

Uit (een vergelijking van) de beelden van de MRI-scan uit 2008 met de CT-scan uit 2018 blijkt niet dat de omvang/het volume van de onderste neusschelpen overdadig is gereduceerd. Daarom kan niet worden aangenomen dat er teveel zacht weefsel is afgenomen.

Overigens merkt het college op dat er bij de coblatietechniek niet wordt gebrand.

Dit klachtonderdeel is ook ongegrond.

Op grond van het voorgaande zal het college de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       De KNO-arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Voor zover klager in beroep nieuwe klachtonderdelen formuleert, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat nieuwe stellingen, althans stellingen die niet in het klaagschrift zijn aangevoerd, buiten het bestek van dit beroep vallen, zodat klager in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.4       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen en nalaten van de KNO-arts en is het door de KNO-arts gevoerde verweer tegen naar aanleiding van zijn professioneel handelen en nalaten geformuleerde klachten nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2021 is dat debat voortgezet.

Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep zoals hiervoor in overweging 4.3 weergegeven;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter;

L.F. Gerretsen-Visser en A.R.O. Mooy, leden-juristen en H.M. Blom en M. Sassen,

leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 19 februari 2021.

Voorzitter  w.g.          Secretaris w.g.