ECLI:NL:TGZCTG:2021:48 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.029

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:48
Datum uitspraak: 19-02-2021
Datum publicatie: 19-02-2021
Zaaknummer(s): c2020.029
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen KNO-arts. Klager is zelf huisarts en heeft zich tot de beklaagde KNO-arts gewend, omdat hij vermoedde dat hij een peritonsillair abces had. Klager was al begonnen met een antibioticakuur. De klacht houdt in dat beklaagde een onjuist medisch advies heeft gegeven en klager onheus heeft bejegend. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht (kennelijk) ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.029 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., KNO-arts, werkzaam te D. en E., beklaagde in beide instanties, gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.                  Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 14 juni 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de KNO-arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 december 2019, onder nummer 19/243, heeft dat College de klacht (kennelijk) ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De KNO-arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 januari 2021. Klager is daar verschenen. Mr. Hazenberg heeft op 25 januari 2021 telefonisch laten weten dat de KNO-arts om gezondheidsredenen niet in staat is om bij de terechtzitting aanwezig te zijn. Mr. Hazenberg is namens de arts verschenen.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klager is zelf huisarts.

2.2.      Verweerder is sinds 2009 KNO-arts en sinds 2011 werkzaam als KNO-arts in het F.-ziekenhuis D. en E..

2.3.      Klager vermoedde op 8 september 2018 dat hijzelf een peritonsillair abces had. In verband daarmee heeft hij op 8 september 2018 omstreeks 09.50 uur het

F.-ziekenhuis gebeld. Klager is vervolgens doorverbonden met het privételefoonnummer van verweerder die op dat moment de dienstdoende KNO-arts was. Nadat klager had gemeld dat hij vermoedelijk last had van een peritonsillair abces, heeft verweerder gevraagd of klager trismus had en of klager was gestart met een antibioticakuur. Nadat klager had meegedeeld dat er geen sprake was van een trismus en had bevestigd dat hij was gestart met antibiotica, heeft verweerder geen indicatie gezien om klager langs te laten komen in het ziekenhuis en heeft hij klager geadviseerd om door te gaan met de antibiotica. Klager heeft vervolgens de verbinding verbroken.

2.4.      Klager heeft bij het F.-ziekenhuis een klacht ingediend over de wijze waarop hij op 8 september 2018 door verweerder is behandeld. Naar aanleiding daarvan is er een afspraak gemaakt voor een bemiddelingsgesprek op 8 januari 2019. Verweerder is niet op dat gesprek verschenen.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  op 8 september 2018 een onjuist medisch advies heeft gegeven,

2.                  klager onheus heeft bejegend, zowel ten aanzien van het telefoongesprek dat

op 8 september 2018 heeft plaatsgevonden als ten aanzien van het gesprek dat op 8 januari 2019 stond gepland.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Het eerste klachtonderdeel betreft de vraag of verweerder op 8 september 2018 aan klager een onjuist medisch advies heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan stelt het college voorop, anders dan door verweerder aangevoerd, dat er naar het oordeel van het college op 8 september 2018 wel een behandelingsovereenkomst tussen hem en klager tot stand is gekomen. Verweerder was die dag immers de dienstdoende KNO-arts in het

F.-ziekenhuis en handelde tijdens het telefoongesprek dus als hulpverlener in de uitoefening van zijn geneeskundige beroep, terwijl klager belde met het

F.-ziekenhuis voor het verrichten van een handeling op het gebied van de geneeskunst, namelijk de beoordeling van zijn gezondheidstoestand. Dat klager zelf huisarts is, doet daar niet aan af. 

5.2.      Met betrekking tot de vraag of verweerder een onjuist medisch advies heeft gegeven overweegt het college dat het missen van een juiste diagnose (hetgeen in deze zaak niet vast staat) op zichzelf nog niet doorslaggevend hoeft te zijn voor het slagen van een klacht. De klacht is pas gegrond, als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de (gestelde) onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Uit de overgelegde stukken en de daarin door partijen geschetste gang van zaken tijdens het telefoongesprek van 8 september 2018, komt voldoende het beeld naar voren dat verweerder door middel van het stellen van vragen aan klager heeft onderzocht of bij klager de symptomen behorende bij een peritonsillair abces aanwezig waren. Niet in geschil is dat klager heeft gemeld dat hij sinds een paar dagen forse keelpijn had en dat verweerder in ieder geval heeft gevraagd of klager een trismus had en dat klager heeft meegedeeld dat dit niet het geval was. Tevens staat vast dat verweerder heeft gevraagd of klager al begonnen was met een antibioticakuur en dat klager dat heeft bevestigd. Verweerder heeft verklaard dat hij in de door klager gegeven antwoorden geen alarmsymptomen waarnam, dat daarom geen indicatie voor een interventie door middel van een punctie of incisie geïndiceerd was, dat zijn werkdiagnose op basis van de door klager gegeven antwoorden een tonsillitis en/of mogelijk een peritonsillair infiltraat was en dat hij klager daarom geadviseerd heeft om eerst het effect van de antibiotica af te wachten. Het college is van oordeel dat verweerder met de wijze waarop hij tot deze diagnose is gekomen, is gebleven binnen de grenzen die van een redelijk en bekwaam handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het eerste klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

5.3.      Het tweede klachtonderdeel ziet allereerst op de wijze waarop klager door verweerder tijdens het telefoongesprek van 8 september 2018 is bejegend. Klager stelt dat hij door verweerder tijdens het telefoongesprek onheus is bejegend, terwijl verweerder stelt dat hij tijdens het telefoongesprek correct jegens klager heeft gehandeld. Het college merkt in dat kader op dat verwijten omtrent inhoud en wijze van (mondelinge) communicatie zich moeilijk op hun juistheid door het college laten beoordelen. Het college is immers van die communicatie geen getuige geweest. Het is vaak de toon die de muziek maakt, en die toon is aan derden niet (goed) over te brengen. Een en ander maakt het beoordelen van de wijze van bejegening tijdens het telefoongesprek van 8 september 2018, voor het college tot een moeilijke opgaaf. Nu partijen op dit punt een andere versie geven van de feiten, is het vaste tuchtrechtspraak dat wanneer de lezingen van beide partijen omtrent de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, het verwijt van de klager op dit onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, doch op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde, verweten gedraging van de aangeklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college hier dus niet vaststellen. 

5.4.      Het tweede klachtonderdeel ziet daarnaast op het niet doorgaan van het bemiddelingsgesprek op 8 januari 2019. Het college volgt klager in diens standpunt dat de wijze waarop verweerder daarbij heeft gehandeld (niet is gekomen zonder afmelding) niet de schoonheidsprijs verdient. Het handelen van verweerder had beter gekund, maar anders dan klager is het college van oordeel dat verweerder inzake het niet doorgaan van het bemiddelingsgesprek niet zodanig heeft gehandeld dat hij daarbij de grenzen van een redelijk en bekwaam handelend beroepsgenoot heeft overschreden. Ook het tweede klachtonderdeel slaagt daarom niet.

5.5.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt ”.

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.

4.                  Ontvankelijkheid van het beroep

4.1 Voor zover klager de bedoeling heeft gehad om zijn klacht uit te breiden, is klager niet-ontvankelijk in zijn beroep. De beroepsprocedure is bedoeld om het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. In beroep kunnen geen nieuwe klachten aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd.

4.2 Voor het overige is klager ontvankelijk in het beroep. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft klager met het beroepschrift van 18 januari 2020 voldoende duidelijk toegelicht tegen welke overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege het beroep zich richt. Het verweer van de KNO-arts dat het beroepschrift van klager geen gronden van beroep bevat, faalt.

5.                  Beoordeling van het beroep

5.1              Klager wil met zijn beroep zijn klacht opnieuw door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht dat de KNO-arts op 8 september 2018 een onjuist medisch advies heeft gegeven (klachtonderdeel 1) en de klacht dat hij klager onheus heeft bejegend in het telefoongesprek van 8 september 2018 (klachtonderdeel 2a) en ter zake van het bemiddelingsgesprek van 8 januari 2019 (klachtonderdeel 2b), alsnog gegrond verklaart.

5.2              De KNO-arts heeft verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

5.3              Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

5.4              In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2021 is dat debat voortgezet.

5.5              Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling debat op de terechtzitting in beroep over het handelen van beklaagde als KNO-arts tot dezelfde constateringen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt datgene wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen hier over. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat wat betreft het telefoongesprek van 8 september 2018 niet kan worden vastgesteld welke toedracht van partijen het meest aannemelijk is (klachtonderdeel 2a) en dat de KNO-arts verder binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening heeft gehandeld (klachtonderdeel 1 en 2b).

5.6              Dit betekent dat de klacht van klager niet gegrond is en het beroep zal worden verworpen.

5.7              Wel merkt het Centraal Tuchtcollege op dat de KNO-arts weinig professionaliteit heeft getoond door na het telefoongesprek van 8 september 2018 - en ook niet na het gecancelde gesprek tussen partijen met de klachtenfunctionaris, welk gesprek niet is doorgegaan omdat de KNO-arts niet aanwezig was - niet een gesprek met klager over het voorval aan te gaan en door pas nadat zijn gemachtigde contact met hem had opgenomen over deze terechtzitting, aan te geven niet bij de terechtzitting aanwezig te zullen zijn vanwege gezondheidsklachten .

6.                  Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans , voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser en

            B.J.M. Frederiks , leden-juristen en H.M. Blom en M.H.J.M. Majoor , leden-beroepsgenoten en

            D. Brommer, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 19 februari 2021.

            Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.