ECLI:NL:TGZCTG:2021:43 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.078

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:43
Datum uitspraak: 29-01-2021
Datum publicatie: 29-01-2021
Zaaknummer(s): c2020.078
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts-assistent in opleiding (AIOS). Klager heeft zich op verwijzing van de huisarts gemeld bij de SEH. Daar is bloed afgenomen en een afspraak gemaakt voor de polikliniek interne, waarna klager naar huis is gegaan . De volgende dag heeft klager zich opnieuw bij de SEH gemeld. De AIOS had toen dienst. Na onderzoek heeft zij telefonisch advies ingewonnen van een internist en een neuroloog (beiden eveneens aangeklaagd). Klager kreeg pijnmedicatie en er werd een afspraak gemaakt voor de polikliniek neurologie. Later moest klager geopereerd worden en is bij klager de diagnose syndroom van Lemierre gesteld. Klager verwijt de AIOS dat hij op de SEH niet de zorg heeft gekregen die hij had mogen verwachten. Volgens klager had hij toen in persoon door de internist en de neuroloog gezien moeten worden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.078 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: C.,

tegen

D., destijds arts-assistent in opleiding, thans huisarts, destijds werkzaam te E., beklaagde in beide instanties, gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 17 juni 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 februari 2020, onder nummer 120/2019, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is op de terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 december 2020 tegelijk behandeld met de zaken C2020.079 en C2020.080. De zaken zijn niet gevoegd.

Klager is verschenen, bijgestaan door C. De arts was ook aanwezig, bijgestaan door mr. Nunes. Verder was ter terechtzitting aanwezig de echtgenote van klager.

Partijen hebben hun standpunt toegelicht en notities overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “ 2.     DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1954, heeft zich op 2 maart 2012 na verwijzing van de huisarts, gemeld op de Afdeling Spoedeisende Hulp in het ziekenhuis F. met klachten van een pijnlijke schouder. Het medisch dossier van het ziekenhuis vermeldt dat de klacht waarschijnlijk spiergerelateerd was. Tijdens dat bezoek heeft onder andere bloedafname plaatsgevonden. Tevens werd een afspraak gemaakt voor 8 maart 2012 bij de polikliniek interne geneeskunde.

In de nacht van zaterdag 3 maart 2012 op zondag 4 maart 2012 heeft klager zich opnieuw gemeld op de Afdeling Spoedeisende Hulp. Beklaagde, die van september 2011 tot augustus 2014 als arts-assistent in opleiding in het ziekenhuis F. werkte, had die nacht dienst en heeft hem toen gezien. Zij had dienst voor de aandachtsgebieden interne geneeskunde, mdl, cardiologie, longgeneeskunde, reumatologie en geriatrie, doch niet voor neurologie. Haar supervisor voor interne geneeskunde was tijdens deze dienst G. (verder te noemen: de internist).

Beklaagde heeft het medisch dossier van klager bestudeerd, waaronder de informatie van het onderzoek op 2 maart 2012. Zij heeft de anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht. Bij het lichamelijk onderzoek constateerde beklaagde dat klager niet acuut ziek was. De hemodynamische controles waren goed. Klager had een pols van 105/min, een bloeddruk van 147/75 mmHg en een saturatie van 100% bij kamerlucht en een temperatuur van 37,6C. De cortonen waren niet afwijkend en er was sprake van vesiculair ademgeruis zonder bijgeluiden. Het onderzoek van de abdomen was niet afwijkend. Er was geen sprake van drukpijn van het schouderblad links. De huid vertoonde geen roodheid. Het ECG vertoonde sinusritme zonder aanwijzingen voor ischemie.

Beklaagde heeft telefonisch contact opgenomen met de internist. In overleg met de internist heeft beklaagde contact opgenomen met de neuroloog H. (verder te noemen: de neuroloog).

In vervolg hierop heeft beklaagde klager geïnstrueerd om een afspraak te maken bij de polikliniek neurologie. Deze afspraak is gemaakt voor 8 maart 2012. Tevens kreeg klager tegen de pijn een injectie (2,5 mg) met morfine, waarna klager naar huis terugkeerde.

3.         HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Tijdens het vooronderzoek heeft klager laten weten dat zijn klacht zich specifiek richt op de nacht van 3 op 4 maart 2012.

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij als patiënt met een herhaalde hulpvraag en symptomen (een CRP-waarde van 202, uitval aan de linkerhand en ernstige pijnklachten) niet de zorg heeft gekregen die hij had mogen verwachten. Hij had behoren te worden gezien door de internist en de neuroloog. Het was onvoldoende dat beklaagde alleen telefonisch overleg met hen had.

4.         HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij voert – zakelijk weergegeven – aan dat zij ten aanzien van klager heeft gehandeld met de zorg die onder de gegeven omstandigheden van haar als arts-assistent mocht worden verwacht, binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Op haar verweer zal hieronder zo nodig nader worden ingegaan.

5.         DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Tijdens het vooronderzoek heeft klager de klacht beperkt tot het optreden van beklaagde tijdens het bezoek van klager aan de Afdeling Spoedeisende Hulp in de nacht van 3 op 4 maart 2012. Klager stelt zich op het standpunt dat beklaagde - gelet op de klachten en de uitkomst van het bloedonderzoek - gezien had behoren te worden door de internist en de neuroloog. Telefonisch overleg met hen alleen was volgens klager niet adequaat. Bij het consult bij de neuroloog op 8 maart 2012 werden abcessen gevonden in hals, schouder en long.

5.3

Gelet op de in het tuchtrecht geldende persoonlijke aanspreekbaarheid, kan het beklaagde niet tuchtrechtelijk worden aangerekend dat de benaderde internist en neuroloog besloten hebben klager niet persoonlijk te onderzoeken.

5.4

Niet is aangevoerd of gebleken dat beklaagde de specialisten onjuist of onvolledig heeft ingelicht over de situatie van klager. Klager stelt nu weliswaar dat hij in de nacht van 3 op 4 maart 2012 reeds uitvalverschijnselen had, doch uit het medisch dossier blijkt dat niet. Ten opzichte van de situatie op 2 maart 2012, toen er nog sprake was van uitstraling naar de elleboog, beschreef klager volgens het medisch dossier bij het bezoek in de nacht van 3 op 4 maart 2012 als nieuwe klacht dat hij op dat moment ook een doof gevoel ervoer in de ringvinger en pink van de linkerhand, ‘geen krachtsverlies’. Bij gebreke aan andere informatie, acht het college het aannemelijk dat er in de nacht van 3 op 4 maart 2012 nog geen sprake was van uitvalsverschijnselen.

5.5

Op grond van de hiervoor weergegeven bevindingen die beklaagde heeft gedaan, kan evenmin op goede grond worden geoordeeld dat beklaagde reden had om bij de specialisten aan te dringen op persoonlijk onderzoek. Ook met de neuroloog heeft zij haar bevindingen en de uitkomst van het overleg met de internist besproken. De specialisten zagen geen aanleiding om klager persoonlijk te zien. Naar het oordeel van het college bestond er voor beklaagde onder deze omstandigheden geen reden te trachten hun desondanks op andere gedachten te brengen.

5.6

Daarmee is het college van oordeel dat beklaagde heeft gehandeld binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

5.7

Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond dient te worden verklaard ”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “DE FEITEN” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.

4.         Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Klager heeft in zijn beroepschrift gesteld dat in het medisch dossier onzorgvuldigheden staan en dat de diagnose syndroom van Lemierre is gemist. Voor zover klager daarmee de bedoeling heeft gehad om zijn klacht uit te breiden, is klager niet-ontvankelijk in zijn beroep. De beroepsprocedure is bedoeld om het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

In beroep kunnen geen nieuwe klachten aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd.

5.         Beoordeling van het beroep

5.1       Klager wil met zijn beroep zijn klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart.

5.2       De arts heeft verweer in beroep gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

5.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

5.4       In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 december 2020 is dat debat voortgezet.

5.5       Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling debat ter terechtzitting in beroep over het handelen van de arts tot dezelfde constateringen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt datgene wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE’ heeft overwogen hier over. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de arts binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening heeft gehandeld.

5.6       Dit betekent dat de klacht van klager faalt en het beroep moet worden verworpen.

6.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; B.J.M. Frederiks en

E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden juristen en T.J.M. Tobé en C.C. Tijssen, leden beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 29 januari 2021.

            Voorzitter   w.g.                                                        Secretaris   w.g.