ECLI:NL:TGZCTG:2021:23 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.049

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:23
Datum uitspraak: 29-01-2021
Datum publicatie: 29-01-2021
Zaaknummer(s): c2020.049
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen internist. Klager lijdt sinds 2000 aan FMF, een ernstige chronische nierziekte en is daarvoor onder vanaf 2007 tot en met 2009 onder behandeling geweest bij de internist. Klager verwijt haar dat hij zij nalatig is geweest en dat hij hierdoor zijn beide nieren is kwijtgeraakt en een niertransplantatie heeft moeten ondergaan. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.049 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., internist, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 12 juli 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. – hierna de internist – een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 december 2019, onder nummer 2019-156, heeft dat college de klacht ongegrond verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De internist heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 december 2020, waar namens klager is verschenen zijn echtgenote, E., en voorts is verschenen de internist, in persoon en bijgestaan door

mr. O.L. Nunes, voornoemd. De standpunten van partijen zijn hier nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

2.1              Bij klager is in 2000 in het toenmalige F.-Ziekenhuis de waarschijnlijkheids-diagnose Familial Mediterranean Fever/Familiaire Mediterrane Koorts (hierna te noemen: FMF) met nefrotisch syndroom gesteld. Vanaf 2001 is klager voor de FMF in behandeling bij het G.. Vanaf juli 2007 tot en met 24 september 2009 is klager onder behandeling geweest bij beklaagde op de polikliniek Nefrologie.

2.2              In de periode 2007 tot november 2009 was beklaagde aan het eind van haar opleiding tot internist-nefroloog in het G.. Zij heeft op 22 augustus 2009 haar registratie als internist verkregen en is vanaf 10 februari 2010 werkzaam als internist-nefroloog.

2.3              Op 24 september 2009 is klager op consult geweest bij beklaagde. In het medisch dossier is het volgende vermeld:

a)        ‘veel klachten gehad

             nu langzaam weer beter

niet duizelig

o)        128/85 p86                  geen tekenen van uitdroging

            kreat 182 = ­       K 5.7

c)         Achteruitgang nierfunctie                  - progressie amyloïd?

                                                                       -pantozol 40n

b)        - colcichine 4x                                                - lasix 1x40

            - lisinopril 1x20                                 - bic

            - atacand 1x                                       - resonium 1x

            - lipitor 1x                                          omhoog nr 30 gr  - marcoumar

                                                                          eet veel fruit

over:

             - ca/vit D 500mg/ 400 ie                   -pct

            - exalpha 1 x 0,25                              - zn Tramal

Overleg wo middag: -geen specifieke behandeling, alleen conservatief zo door. helaas vaak progressie niet te vermijden.’

2.4       Klager werd op 3 november 2009 opgenomen op de afdeling kort verblijf van de Interne Geneeskunde. Vanaf 5 november 2009 is klager overgeplaatst naar de afdeling Nierziekten/Niertransplantatie, waar hij werd behandeld onder supervisie van H.. Beklaagde is tijdens die opname niet bij de (hoofd)behandeling van klager betrokken geweest. De nierfunctie is helaas niet meer verbeterd en klager is in december 2009 overgeplaatst naar de afdeling Heelkunde voor het ondergaan van een bilaterale nefrectomie.

2.5       Op 27 januari 2010 werd klager door beklaagde gezien voor een consult. Klager gaf evenwel aan dat hij niet meer door beklaagde behandeld wenste te worden. Het consult was per ongeluk ingepland bij beklaagde. Klager werd in overleg overgedragen en verder behandeld door H.. Beklaagde is zodoende vanaf

24 september 2009 niet meer persoonlijk bij de behandeling van klager betrokken geweest.

De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat klager zijn beide nieren is kwijtgeraakt en een niertransplantatie heeft moeten ondergaan wegens nalatigheid van beklaagde.

De nalatigheid bestond er, voor het tijdsbestek vanaf 12 juli 2009, uit dat beklaagde:

1.         klager na het consult van 24 september 2009 niet heeft opgenomen, maar naar huis heeft gestuurd met een afspraak voor over zes weken. Dit, terwijl beklaagde had geconstateerd dat de nierfunctie was verlaagd van 80-85% naar 35%. Ook heeft zij tijdens dit consult verzuimd de medicatie aan te passen. Zo heeft zij ten onrechte de Diclofenac gecontinueerd en geen Anakinra voorgeschreven, terwijl dit wel het aangewezen medicijn was, en

2.         tijdens een telefonisch onderhoud met de echtgenote van klager heeft aangegeven dat zij weinig voor klager kon betekenen, terwijl klager op dat moment last had van aanvallen die gepaard gingen met hoge koorts, misselijkheid en braken.

3.      Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft vooropgesteld dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht voor zover deze betrekking heeft op de periode vóór 12 juli 2009, gelet op de verjaringstermijn van tien jaar op grond van artikel 65 lid 5 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).  Voor het overige heeft beklaagde de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

4.      De beoordeling

Ontvankelijkheid:

5.1              Het College stelt allereerst vast dat door verjaring niet meer geklaagd kan worden over handelen van voor 12 juli 2009 (tien jaar voor indiening van de klacht). Hieruit volgt dat het College de klacht van klager zal beoordelen, die betrekking heeft op de periode van het poliklinisch consult op 24 september 2009 tot en met de opname van klager op 3 november 2009.

Klachtonderdeel a:

5.2              Het College overweegt dat klager aan FMF lijdt, een ernstige chronische nierziekte met een ongunstige prognose. De ziekte heeft bij beklaagde geleid tot het verlies van zijn beide nieren, waarna klager enige tijd later een niertransplantatie heeft ondergaan. Het College realiseert zich dat de ziekte en haar gevolgen een enorme invloed heeft op het leven van klager en zijn naasten.

5.3              Toch zal ook in dit geval, waar het gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, moeten worden beoordeeld of beklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.4       De door beklaagde ingezette behandeling met colchicine was in 2009 en is in 2019 nog steeds de primaire behandeling voor deze ziekte. Tijdens het consult op

24 september 2009 heeft beklaagde de behandeling met colchicine voortgezet.

Uit het medisch dossier is naar het oordeel van het College gebleken dat beklaagde klager heeft behandeld zoals van een bekwaam arts mag worden verwacht. Het College overweegt daarbij dat tijdens het consult van 24 september 2009 klager heeft aangegeven dat hij zich na een mindere periode langzaam weer beter voelde. Daarbij heeft beklaagde geconstateerd dat klager geen tekenen van uitdroging vertoonde en niet duizelig was. Het feit dat de nierfunctie was verslechterd was in lijn met de verwachting van de chronische nierziekte en nierfunctieachteruitgang en leverde geen reden op om klager op te nemen. Een opname was op dat moment niet geïndiceerd, omdat er geen reden was om de behandeling anders te doen.

Beklaagde heeft op 24 september 2009 alle door klager in te nemen medicatie vermeld in het medisch dossier. Hieruit blijkt dat zij de met colchicine ingezette behandeling heeft voortgezet en naar het oordeel van het College is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat zij op dat moment niet met Anakinra is gestart. Beklaagde had de casus van klager zowel in de eigen vakgroep en ook reeds eerder met een collega-expert uit het I. overlegd en het beleid afgestemd. Eprodisaat was niet beschikbaar en Anakinra was destijds nog niet een gebruikelijk middel bij FMF en secundaire amyloidose. Voorts blijkt overigens uit het dossier dat zij klager geen Diclofenac heeft voorgeschreven.

Ook is een poliklinisch consult na zes weken een gebruikelijke termijn om een dergelijke chronische ziekte goed te kunnen volgen en geven de medische gegevens van klager, zoals vermeld in het dossier, op dat moment geen aanleiding om hier anders over te oordelen. Daarbij hebben zowel klager als beklaagde ter zitting aangegeven dat er is besproken dat klager eerder contact moest opnemen als hij klachten kreeg.

Tenslotte heeft beklaagde de situatie van klager besproken in het overleg met collega’s.

Het College komt dan ook tot de conclusie dat beklaagde heeft gehandeld zoals van een bekwaam arts verwacht mag worden.

Klachtonderdeel b:

5.5       Klager stelt dat zijn echtgenote telefonisch met beklaagde heeft gesproken terwijl klager ernstig ziek was en dat beklaagde stelde niets voor klager te kunnen doen.

Het College overweegt dat uit het medisch dossier niet is af te leiden dat er een telefonisch onderhoud is geweest in de periode na 24 september 2009. Daarnaast heeft beklaagde ter zitting aangegeven dat zij zich hieromtrent niets kan herinneren.

Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat aan het woord van de klager minder geloof wordt gehecht dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van beklaagde evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

5.6       De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet BIG.

5.7       De klacht zal ongegrond worden verklaard.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij is van mening dat de internist onvoldoende onderzoek heeft verricht naar zijn persoonlijke situatie, gezien de mogelijkheden die er destijds waren. Klager verzoekt het Centraal Tuchtcollege de bestreden beslissing te vernietigen en de klacht alsnog gegrond te verklaren.

4.2       De internist heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is van mening dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te handhaven.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 december 2020 is dat debat voortgezet.

4.4       De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. De internist kan van haar handelen geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.5       Uit het voorgaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard en dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; R.A. van der Pol en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en R. Heijligenberg en H.E. Sluiter, leden-beroepsgenoten en

E.D. Boer, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 29 januari 2021.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.