ECLI:NL:TGZCTG:2021:20 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.074

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:20
Datum uitspraak: 29-01-2021
Datum publicatie: 29-01-2021
Zaaknummer(s): c2020.074
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen internist. Klaagster is door de specialist waar zij onder behandeling was wegens een schildklieraandoening verwezen naar het ziekenhuis waar de internist werkzaam is. In de verwijsbrief is vermeld dat klaagster een aantal specifieke vragen over thyrax/cytomel-omzetting met de internist wilde bespreken. Zij was van mening dat de L-T4 + L-T3 combinatietherapie door een foutieve onderzoeksopzet uiterst dubieus was. Klaagster heeft vervolgens op de poli endocrinologie met een AIOS gesproken over het beleid en de studies. Nadien heeft zij hierover ook met de internist herhaaldelijk schriftelijk en mondeling contact gehad. Klaagster verwijt de internist onder meer een onjuiste uitleg van de onderzoeks-trials en het weglopen bij de medische/wetenschappelijke discussie door het inschakelen van een advocaat. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht deels ongegrond en deels niet‑ontvankelijk. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep tegen deze beslissing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.074 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., internist, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.A. Voskamp, verbonden aan het E..

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 13 augustus 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. – hierna de internist – een klacht ingediend. Bij beslissing van

28 januari 2020, onder nummer 2019-181, heeft dat college de klachtonderdelen 1 tot en met 7 en 18 kennelijk ongegrond verklaard en de klachtonderdelen 8 tot en met 17 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De internist heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van klaagster nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 december 2020, waar zijn verschenen klaagster, in persoon, en de internist, in persoon en bijgestaan door mr. M.A. Voskamp, voornoemd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Klaagster is eind 2015 door een specialist van het F.-Ziekenhuis te G., bij wie zij wegens een schildklieraandoening onder behandeling was, verwezen naar het E.. In de verwijsbrief staat vermeld dat klaagster een aantal specifieke vragen over thyrax/cytomel-omzetting met beklaagde wil bespreken.

Per e-mailbericht van 24 maart 2016 meldde klaagster aan beklaagde dat

“de L-T4 + L-T3 combinatietherapie uiterst dubieus is door een foutieve onderzoeksopzet”.

2.1 Op 29 maart 2016 is klaagster door een arts in opleiding tot specialist (hierna: AIOS) gezien op de polikliniek endocrinologie. Deze AIOS heeft met klaagster gesproken over het beleid, de studies en de bewijslast. Klaagster heeft in een brief van 19 april 2016 aan beklaagde gemeld dat de AIOS het met klaagster eens was dat de onderzoeksopzet niet deugt en zij vraagt in haar brief een reactie aan beklaagde. Beklaagde heeft op 25 april 2016 per e-mailbericht op de vragen en stellingen van klaagster gereageerd.

2.2 Op 25 april 2017 heeft klaagster over de inhoud van de e-mail van beklaagde een klacht ingediend bij de klachtencommissie van het E.. Op initiatief van de klachtfunctionaris hebben klaagster en beklaagde op 10 mei 2017 hierover met elkaar gesproken.

2.3 In haar brief van 15 mei 2017 en e-mailbericht van 21 mei 2017 stelt klaagster dat beklaagde geen antwoord op haar vragen heeft gegeven. In zijn reactie van

29 mei 2017 schrijft beklaagde dat hij zich het gesprek op 10 mei 2017 geheel anders herinnert, dat hij in het betreffende gesprek de vragen van klaagster heeft beantwoord en hij geeft een inhoudelijke reactie. Hierop heeft klaagster beklaagde bij e-mailbericht van 7 juni 2017 laten weten dat zij haar klacht bij E. heeft ingetrokken.

2.4 De vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit van E. heeft klaagster in reactie op haar conceptklacht van 26 juni 2017 medegedeeld dat zij in de door haar aangeleverde documenten geen aanwijzingen zien dat beklaagde zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan wetenschappelijk wangedag. Op 25 juni 2018 heeft klaagster bij de Raad van Bestuur van E. een melding ingediend, waarin zij stelt dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Op 31 oktober 2018 heeft de Raad van Bestuur de melding – conform het advies van de Commissie wetenschappelijke integriteit – niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft klaagster het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) verzocht advies uit te brengen over het oordeel van de Raad van Bestuur. Voor zover de melding betrekking op beklaagde had, luidde het advies van het LOWI (d.d. 23 mei 2019) dat de Raad van Bestuur zijn aanvankelijk oordeel ongewijzigd als definitief oordeel overneemt. De Raad van Bestuur heeft, d.d. 23 juli 2019, conform dat advies gehandeld.

2.5 Op 12 augustus 2019 heeft klaagster onderhavig klaagschrift ingediend.

3. De klacht

Klaagster verwijt beklaagde zakelijk weergegeven:

1. Het verrichten van onnodig bloedonderzoek,

2. Het verrichten van bloedonderzoek zonder dat er sprake was van informed

consent;

3. Het onjuist informeren van de huisarts van klaagster en het uitblijven van antwoord op de vraag of een proefpersoon baat kan hebben bij het opstarten

van de dosis L-T3 en tegelijkertijd verlagen van L-T4;

4. Het onvoldoende invulling geven aan zijn taak als supervisor;

5. Gebrekkige informatieverschaffing, waar hij vanuit zijn positie als hoofd van

het Schildkliercentrum verantwoordelijk voor is;

6. Het geven van onjuist advies om 3 dagen een hogere en 4 dagen een lagere

dosis levothyroxine te slikken en dit niet aan te tekenen in het medisch dossier;

7. Intimidatie en vrouwonvriendelijkheid;

8. Het niet geven van een reactie op het verslag van klaagster aangaande het

gesprek op 10 mei 2017 (aanvullend klaagschrift genoemd);

9. Het volgen van een onlogische redenering en daarmee geven van een onjuiste

uitleg van de trials (ETA Richtlijn Wiersinga 2010);

10. Het verwijzen naar niet nader genoemde onderzoeken en daarmee geven van

een onjuiste uitleg van de trials (ETA Richtlijn Wiersinga 2010);

11. Het trekken van een verkeerde conclusie en daarmee het geven van een onjuiste

uitleg van de trials (ETA Richtlijn Wiersinga 2010);

12. Het geven van de onterechte stelling dat zijn antwoorden conform de

algemene wetenschappelijke opinie zijn;

13. Het geven van opvattingen die niet te rijmen zijn met de aanbeveling in de NIV

Richtlijn Schildklierstoornissen 2012;

14. Blokkering van de weg naar andere methoden van onderzoek of behandeling,

waardoor klaagster in een uitzichtloze positie is gekomen;

15. Het weglopen bij de medisch/ wetenschappelijke discussiedoor het inschakelen

van een advocaat;

16. Het verwijzen naar een vrijwilligersorganisatie in plaats van fouten te

erkennen en te herstellen;

17. Inperking van zijn academische vrijheid, het hebben van een te beperkte

taakopvatting en veronachtzaming verzwaarde informatieplicht bij experimentele

behandelingen;

18. Niet in het medisch dossier opnemen van relevante e-mailberichten en brieven.

4. Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Klachtonderdeel 1 en 2

Het verrichten van bloedonderzoek is een gebruikelijke stap bij een behandeling. Het is voorts niet nodig hiervoor toestemming aan de patiënt te vragen.

Deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

5.2 Klachtonderdelen 3, 4 en 5

Deze klachtonderdelen vallen onder de tweede tuchtnorm aangezien beklaagde hier niet wordt aangesproken als de behandelaar van klaagster, maar in zijn rol van opleider. Het is een supervisor toegestaan handelingen over te laten aan een arts-assistent in opleiding. Bij de beoordeling van de vraag welke handelingen in welke fase van de opleiding overgelaten kunnen worden aan een AIOS om verricht te worden onder het toeziend oog van de supervisor, dan wel met de supervisor als achterwacht op afroep beschikbaar, moet een doorslaggevende rol worden toegekend aan de inschatting die de supervisor mag hebben van de ervaring en vaardigheid van de AIOS. De feitelijke zorg is in casu verleend door een zeer ervaren arts (reeds PhD endocrinologie Cum Laude), in de laatste fase van zijn opleiding (krap een half jaar voor afronding van zijn opleiding). Duidelijk is dat het voor beklaagde (als hoogleraar) niet mogelijk is om alle patiënten zelf te zien en dat wel alle patiënten met beklaagde zijn besproken. Niet is gebleken dat beklaagde in zijn rol van supervisor tekort is geschoten.

Deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

5.3 Klachtonderdeel 6

Bekend is dat T4 een halfwaardetijd van 7 dagen heeft. Het is in de praktijk dan ook geen ongebruikelijk advies is om 3 dagen een hogere en 4 dagen een lagere dosis levothyroxine te slikken.

Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

5.4 Klachtonderdeel 7

Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt het college voorop dat verwijten omtrent inhoud en wijze van (mondelinge) communicatie zich moeilijk op hun juistheid laten beoordelen door het college, dat van die communicatie immers geen getuige is geweest. Een en ander maakt dat het college niet kan beoordelen of de verwijten van intimidatie en vrouwonvriendelijkheid gegrond zijn.

Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

5.5 Klachtonderdelen 8 tot en met 17

Het college merkt op dat het tuchtrecht niet is bedoeld om te oordelen over onvrede over inhoudelijke standpunten in een wetenschappelijke discussie (in casu betreffende de ETA Richtlijn en bijbehorende trials) dan wel dat beklaagde naar het oordeel van klaagster niet of niet tijdig op haar stellingen heeft gereageerd.

Deze klachtonderdelen zijn kennelijk niet-ontvankelijk.

5.6 Klachtonderdeel 18

Klaagster heeft niet kunnen onderbouwen welke relevante e-mailberichten en brieven beklaagde heeft nagelaten in haar medisch dossier op te nemen.

Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

5.7 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Haar beroep is gericht tegen zowel de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen

1 tot en met 7 en 18 als tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klachtonderdelen 8 tot en met 17. Klaagster heeft er daarnaast op gewezen dat, hoewel in de bestreden beslissing melding wordt gemaakt van een aanvullend klaagschrift en een aanvullend verweerschrift, het Regionaal Tuchtcollege nog geen (inhoudelijke) reactie heeft gegeven op het door klaagster op 1 november 2019 ingediende aanvullende klaagschrift. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de bestreden beslissing te vernietigen en de klacht alsnog in al haar onderdelen gegrond te verklaren.

4.2 De internist heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klaagster te verwerpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te handhaven.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klaagster geformuleerde klacht en van het daarover door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 december 2020 is dat debat voortgezet.

4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Anders dan klaagster betoogt, heeft het Regionaal Tuchtcollege in de bestreden beslissing de verschillende klachtonderdelen correct en niet te beknopt weergegeven. Met die beslissing is voorts ook een oordeel gegeven over datgene wat klaagster in haar aanvullend klaagschrift van 1 november 2019 naar voren heeft gebracht.

4.5 Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over alle onderdelen van de klacht en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Met betrekking tot klachtonderdeel 1 en 2 oordeelt het Centraal Tuchtcollege aanvullend dat het klaagster vrij stond niet mee te werken aan het bloedonderzoek en dat zij geacht wordt toestemming te hebben verleend door haar medewerking aan het onderzoek. Dit betekent dat de internist geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de klachtonderdelen 1 tot en met 7 en 18 en dat klaagster terecht niet is ontvangen in de klachtonderdelen 8 tot en met 17.

4.6 Uit het voorgaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht deels

ongegrond en deels niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen; voorzitter; R.A. van der Pol en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en R. Heijligenberg en H.E. Sluiter, leden-beroepsgenoten en

E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 29 januari 2021.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.