ECLI:NL:TGZCTG:2021:181 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.178

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:181
Datum uitspraak: 26-10-2021
Datum publicatie: 29-10-2021
Zaaknummer(s): C2020.178
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klager was op grond van een TBS-maatregel opgenomen in een forensisch psychiatrisch centrum. Beklaagde is psychiater en directeur van de kliniek. Klager verwijt de psychiater dat hij (1) verkeerde diagnoses heeft gesteld, (2) klager op oneigenlijke wijze onder druk heeft gezet om medicatie te gaan gebruiken, (3) klachtwaardig heeft gehandeld bij een second opinion, (4) heeft gedreigd met een longstay-aanvraag en (5) valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 1 en 2 (wegens ne bis in idem) en verklaart de klacht voor het overige kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt deze beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.178 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

F., psychiater, destijds werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 5 juli 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen F. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 28 april 2020, onder nummer 2019-151b, heeft dat college klager niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de klachtonderdelen 1 en 2 en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2020.177 en C2020.179 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 september 2021, waar zijn verschenen klager, in persoon, en de psychiater, in persoon en bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.      De feiten
Klager was tot 9 september 2019 op grond van een maatregel van terbeschikking-stelling opgenomen in Forensisch Psychiatrisch Centrum E. te D. (hierna: de kliniek). Beklaagde is psychiater en directeur van de kliniek. Hij heeft met klager gesproken over de stagnatie in de behandeling op 27 juli 2017, 4 augustus 2017 en – samen met de hoofdbehandelaar, tevens manager behandeling en bedrijfsvoering – op 6 november 2017.

2.1 Vanwege een impasse in de behandeling van klager is hij eind 2018, begin 2019 in het kader van een second opinion ten aanzien van diagnostiek en indicatie voor het gebruik van medicatie onderzocht in het Pieter Baan Centrum. In zijn hoedanigheid van plaatsvervangend hoofd van de kliniek heeft beklaagde deelgenomen aan de zorgconferentie naar aanleiding van de second opinion.

2.2 Klager heeft eerder klachten ingediend tegen beklaagde. Voor zover hier van belang zijn deze bij het College bekend onder de zaaknummers 2017-204 (uitspraak op 27 februari 2017: kennelijk ongegrond), 2017-265b (uitspraak op 24 juli 2018: kennelijk ongegrond) en 2019-067b (uitspraak op 29 oktober 2019: kennelijk ongegrond).

3. De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij:

  1. verkeerde diagnoses heeft gesteld;
  2. klager op oneigenlijke wijze onder druk heeft gezet om medicatie te gaan  gebruiken;
  3. klachtwaardig en vertragend heeft gehandeld bij een nader te verrichten  onderzoek, inhoudende een second opinion;
  4. klachtwaardig heeft gedreigd met een longstay-aanvraag;
  5. valsheid in geschrifte heeft gepleegd.
  6. Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 In beginsel is het tuchtcollege van de woonplaats van verweerder bevoegd om de klacht te behandelen. In het onderhavige geval zou dat een ander tuchtcollege zijn dan het tuchtcollege te Den Haag. Klager heeft echter dezelfde klachten tegen twee andere zorgverleners ingediend, die wel hun woonplaats hebben binnen het ambtsgebied van dit College. Vanwege de samenhang met deze klachtzaken acht het College zich uit doelmatigheidsoverwegingen bevoegd de onderhavige klacht te behandelen.

5.2 Het College stelt voorop dat in artikel 51 van de Wet BIG is bepaald dat niemand andermaal tuchtrechtelijk kan worden berecht ter zake van enig handelen of nalaten waarover te zijnen aanzien een onherroepelijk geworden eindbeslissing is genomen. Dit is het zogeheten ‘ne bis in idem’-beginsel, dat meebrengt dat niet nog eens over hetzelfde handelen kan worden geklaagd als daarover al een onherroepelijke uitspraak is gedaan door de tuchtrechter.

5.3 Wat het eerste klachtonderdeel betreft (het stellen van een verkeerde diagnose), klager heeft hierover eerder in zaaknummer 2019-067b een klacht ingediend in de zin dat beklaagde hem ten onrechte betichtte van ernstige dingen zoals psychose, autisme en ADHD. Omdat klager zijn klacht toen niet heeft onderbouwd, is deze afgewezen. De huidige klacht lijkt zo op de klacht van toen dat naar het oordeel van het College ook hierover al eerder onherroepelijk is beslist. Klager moet dus niet-ontvankelijk worden verklaard in dit klachtonderdeel. Ten overvloede overweegt het College dat uit het dossier blijkt dat in – aan zijn terbeschikkingstelling voorafgaande – pro-justitiarapportage ten aanzien van klager de door hem bedoelde diagnoses (autisme, ADHD, hersenbeschadiging, psychose) zijn gesteld. Dit wordt duidelijk uit het door klager overgelegde NIFP-rapport van 19 februari 2019 (blz. 7) en uit het door beklaagde overgelegde verlengingsadvies van 31 augustus 2018 (blz. 7 onderaan). Daar staat ook vermeld dat de kliniek het diagnostisch beeld zoals in eerdere rapportages en Pro Justitia-rapportage is omschreven heeft overgenomen en klager daar in grote lijnen in herkende. Gelet op het door klager in de kliniek vertoonde gedrag zoals dat in de gespreksverslagen en in het verlengingsadvies is omschreven, kon beklaagde redelijkerwijs uitgaan van de bedoelde diagnoses. Dit is daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat later, als gevolg van de stagnatie van de behandeling van klager, alsnog vragen zijn gerezen over die diagnoses en het feit dat in de NIFP-rapportage ook niet alle eerder gediagnosticeerde stoornissen zijn bevestigd, maakt dat niet anders.

5.4 Het College is van oordeel dat het verwijt in het tweede klachtonderdeel (onder druk zetten om medicatie te gebruiken) ook al is beoordeeld in de uitspraken van het College zoals genoemd in overweging 2.2 hiervoor. Hiervoor verwijst het College naar de rechtsoverwegingen 5.3 in zaaknummer 2017-204 en 5.4 in zaaknummer 2017-265b. Het huidige klachtonderdeel bevat geen nieuwe gezichtspunten. De aangevoerde feiten en omstandigheden heeft het College al bij de eerdere beoordelingen betrokken. Het College acht klager ook voor dit onderdeel van zijn klacht niet-ontvankelijk.

5.5 Het derde klachtonderdeel houdt in dat beklaagde klachtwaardig en vertragend zou hebben gehandeld bij een te verrichten een second opinion. Het College overweegt hierover dat klager niet duidelijk heeft gemaakt wat hij hier precies mee bedoelt. Verder blijkt uit het zojuist genoemde verlengingsadvies (blz. 2 onderaan) en de daarbij gevoegde brief van psychiater G. van 12 april 2018 dat klager, nadat hij zelf een onafhankelijke psychiater had aangedragen voor de second opinion, vervolgens toch niet aan het onderzoek door deze psychiater wilde meewerken. Vervolgens is klager voor observatie geplaatst bij de H.-kliniek, welke plaatsing is afgebroken in verband met een medepatiënt waar eerder ernstige conflicten mee speelden. Uiteindelijk is klager op 29 november 2018 opgenomen in het Pieter Baan Centrum. Dat beklaagde in dit verband enig verwijt treft kan het College niet vaststellen, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

5.6 Het vierde klachtonderdeel betreft het dreigen met een longstay-aanvraag. Dat met klager is gesproken over een aanvraag tot verblijf op een longstay-afdeling staat niet vermeld in de gespreksverslagen waarover het College beschikt. In zoverre is dit klachtonderdeel niet onderbouwd, maar zelfs als door beklaagde met klager zou zijn gesproken over een aanvraag tot verblijf op een longstay-afdeling, dan betreft dat het schetsen van een mogelijk toekomst-perspectief als er geen verdere vordering zou worden gemaakt in de behandeling. Dit is geen tuchtrechtelijke verwijtbaar handelen. Het vierde klachtonderdeel zal dan ook kennelijk ongegrond worden verklaard.

5.7 Het vijfde klachtonderdeel heeft een algemene strekking. Het College kan echter alleen aan de hand van concrete situaties vaststellen of sprake is van overschrijding van een tuchtrechtelijke norm. Klager heeft in het klaagschrift en in de repliek deze klachtonderdelen slechts in algemene zin toegelicht, in die zin dat hij beklaagde verwijt onjuistheden te vermelden. Daarmee is de klacht niet voldoende concreet. Om die reden kan ook het vijfde klachtonderdeel niet gegrond worden verklaard.

5.8 Om bovenstaande redenen zal het College zonder nader onderzoek beslissen dat de klacht, voorzover klager ontvankelijk is, kennelijk ongegrond is.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet, althans onvoldoende, bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de klacht alsnog gegrond te verklaren.

4.2       De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep te verwerpen en de bestreden beslissing te handhaven.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2021 is dat debat voortgezet.

4.4       De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.

4.5       Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van de klachtonderdelen 1 en 2 terecht klager niet-ontvankelijk heeft verklaard en de klacht voor het overige ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; T.W.H.E. Schmitz en M.W. Zandbergen, leden-juristen en I.A. de Boer en M.C. ten Doesschate, leden‑beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris. Uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2021.

            Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.