ECLI:NL:TGZCTG:2021:179 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.092
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2021:179 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-10-2021 |
Datum publicatie: | 29-10-2021 |
Zaaknummer(s): | C2020.092 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater. Klager heeft sinds 2007 te maken gehad met diverse hulpverlenende instanties, waaronder de GGZ. Beklaagde is als psychiater verbonden aan het FACT Jeugd‑team van de GGZ dat betrokken is geweest bij de begeleiding van klager. Klager verwijt beklaagde (1) het stellen van een onjuiste diagnose (paranoia) en het niet serieus nemen van zijn klachten, (2) het verkeerd voorschrijven van medicatie, (3) een onterecht verzoek tot verlenging van de rechterlijke machtiging en (4) een onjuiste behandeling van de psychiatrische klachten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager tegen deze beslissing verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.092 van:
A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
L., psychiater, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 19 maart 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen L. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 februari 2020, onder nummer 1964b, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2020.090 en C2020.091 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 september 2021, waar zijn verschenen klager, in persoon, en de psychiater, in persoon en bijgestaan door mr. A.C.I.J. Hiddinga, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klager, geboren in 1995, heeft sinds omstreeks 2007 psychische klachten. Sindsdien heeft hij te maken gehad met diverse hulpverlenende instanties, waaronder E.. Tijdens de eerste behandelperiode verbleef klager een tijd bij de F.-stichting in G.. Na diagnostisch onderzoek in deze periode werden een autismespectrumstoornis, aandachts- en gedragsmoeilijkheden (ODD) en hechtingsmoeilijkheden beschreven, met periodes van somberheid en suïcide-ideatie. Sinds de tweede helft 2013 is het FACT Jeugd-team van E. betrokken geweest bij de begeleiding van klager, waarbij de intensiteit van de contacten in de loop van de tijd wisselend zijn geweest. Verweerster is als psychiater verbonden aan dit team.
In juli 2015 is klager opgenomen op de High Intensive Care Unit van E., waarna een voorwaardelijke Rechterlijke Machtiging (RM) met voorwaarden werd afgegeven. Klager voldeed niet aan de voorwaarden en is vervolgens opgenomen op een klinische gesloten afdeling bij E.. In deze periode heeft klager de overstap gemaakt naar H., het kamertrainingsprogramma van E. en is trajectbegeleiding gestart.
In januari 2016 is verlenging van de RM gevraagd en in februari 2016 is deze afgewezen. Daarna is klager vrijwillig nog enige maanden op de H. gebleven. De bemoeienis van E. nadien bestond voornamelijk uit het realiseren van een eigen geschikte woonplek van klager. In januari 2017 heeft klager een woning verkregen via I., een woonbegeleidingsproject van onder meer E.. Daar ontstonden na korte tijd evenwel problemen met de buren, klager beklaagde zich over geluidsoverlast en slapeloosheid. Er is gezocht naar mogelijke alternatieven. Medio 2018 is met alle betrokkenen overeenstemming bereikt over verlenging van de I.-constructie met behoud van woonbegeleiding, waarbij klager een nieuwe woning kon kiezen. Klager heeft meerdere woningen aangeboden gekregen, die ook door hem bezichtigd zijn, maar hij heeft geen van die woningen geaccepteerd. In november 2018 heeft klager de samenwerking met FACT beëindigd, waarmee ook I. tot een einde kwam.
3. Het standpunt van klager en de klacht
- het stellen van een verkeerde diagnose (paranoia) op basis van verkeerde aannames en gebrek aan gedegen onderzoek en het niet serieus nemen van klagers klachten;
- het verkeerd voorschrijven van medicatie op basis van onvoldoende onderzoek naar de onderliggende klachten (slaaptekort ten gevolge van geluidsoverlast);
- een onterecht verzoek tot verlenging van de RM;
- een onjuiste behandeling van de psychiatrische klachten.
Klager heeft ter toelichting onder meer aangevoerd dat ten onrechte de diagnose autisme is gesteld, welk etiket een negatieve impact heeft gehad op zijn zelfbeeld waardoor hij depressief is geworden.
Het verzoek tot verlenging van de RM is gedaan onder verantwoordelijkheid van verweerster en door eigen tussenkomst van klager met zijn advocaat afgewezen.
In het kader van I. was klager een rustige woning beloofd, maar hij bleek een zeer luidruchtige buurman te hebben die hem ook pestte. Door de overlast ontstond een slaaptekort, waardoor klager niet meer goed kon functioneren en zijn werk kwijt raakte. Klager heeft aangegeven dat hij last had van de extreme geluidsoverlast en het pestgedrag. Hem werd aangepraat dat hij ‘luidgevoelig’ en ‘paranoïde’ was, en hij moest het zelf oplossen. Verweerster schreef klager verkeerde medicatie voor, ter bestrijding van het slaaptekort, in plaats van naar de achterliggende problemen te kijken.
Na een jaar kon klager een andere woning krijgen, wel met de begeleiding via het I.. Omdat klager een optie kreeg op een goede woning, is hij akkoord gegaan, maar toen die woning niet door ging en iets anders op een veel minder goede plek werd aangeboden heeft klager geweigerd het nieuwe I.-contract te tekenen. Sindsdien is er ook geen hulp of behandeling meer vanuit de E.. Het gaat met klager niet slechter dan toen hij die hulp wel kreeg, dus de ontvangen hulp heeft niet bijgedragen aan klagers herstel.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster was de BOPZ-verantwoordelijke voor klager.
In oktober 2015 is door het behandelteam van H. een verzoek tot verlenging van de RM ingediend, omdat het nog niet goed genoeg met klager ging. Er was nog geen dagbesteding en geen woonplek. Er waren zorgen dat klager weer somber en wanhopig zou kunnen worden en dat dit weer zou kunnen omslaan in agressie en suïcidaliteit. De RM is in februari 2016 niet verlengd. Klager wilde daarna geen rechtstreeks contact meer met verweerster, maar zij is altijd betrokken gebleven op de achtergrond. Haar concrete rol was het proberen te bestrijden van de symptomen van klager middels medicatie en inschatten in hoeverre klager een gevaar voor zichzelf en anderen vormde. Verweerster betwist dat zij diagnostisch onderzoek heeft gedaan, omdat dit door klager werd geweigerd.
Verweerster heeft op basis van de door klager gemelde klachten, die gesignaleerd werden door de woonbegeleiders van I., de juiste medicatie aan klager voorgeschreven. Het ging om venlafaxine en sertraline voor zijn somberheid, lorazepam, Xanax, Risperdal en promethazine voor de angst, onrust en slapeloosheid.
Klager heeft altijd ontkend dat hij psychiatrische klachten had. Desondanks heeft verweerster geprobeerd hem te behandelen voor zijn depressieve klachten, suïcidaliteit en agressieve doorbraken door middel van het voorschrijven van medicatie om de somberheid te verlichten.
5. De overwegingen van het college
Uit het dossier blijkt dat verweerster, zoals zij ook heeft aangegeven, na de periode waarin klager met een RM opgenomen is geweest, niet of nauwelijks meer rechtstreeks contact met klager heeft gehad. Het college begrijpt uit de toelichting van klager dat zijn klachten tegen verweerster, behalve klachtonderdeel 3, betrekking hebben op de periode waarin klager via I. een eigen woning bewoonde. De hierop betrekking hebbende klachtonderdelen (1, 2 en 4) kunnen gezamenlijk worden behandeld.
Verlenging rechterlijke machtiging
Uit het dossier blijkt dat de verlenging van de RM met name is gevraagd, omdat het behandelteam en de moeder van klager van mening waren dat klager nog niet ver genoeg was gevorderd op de punten waaraan hij moest werken. Klager was het daarmee niet eens en heeft tegen de aangevraagde verlenging verweer gevoerd. Het enkele feit dat de rechtbank de verlenging heeft afgewezen, wil nog niet zeggen dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dat zij - met anderen - van mening was dat de verlenging moest worden aangevraagd. Ter toetsing staat immers of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. Het gaat dan niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Het college is van oordeel dat dit het geval was en dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat verweerster in redelijkheid niet tot de aanvraag van de verlenging had mogen besluiten. Daarmee acht het college klachtonderdeel 3) ongegrond.
Diagnose, medicatie en behandeling
Dat verweerster bij klager een diagnose heeft gesteld, wordt door haar betwist en blijkt ook niet uit het dossier. Klager zou op enig moment een diagnostisch traject ingaan, maar heeft daarvan vervolgens afgezien. De in het verleden gestelde diagnose, waarbij onder meer een autismespectrumstoornis is vastgesteld, is niet door verweerster gesteld. Verweerster heeft in haar verslag van het overleg binnen het FACT team van 10 juli 2018 genoteerd dat klager “lijkt paranoïde psychotisch te zijn”, hetgeen zij baseerde op wat zij van de teamleden over klager vernam over de steeds verder escalerende situatie, die er uiteindelijk ook toe heeft geleid dat klager de contacten met E. heeft verbroken. Deze notitie kan naar het oordeel van het college niet als meer worden gezien dan een inschatting van de gemoedstoestand van klager en, zoals ook in de rapportage staat, een “werkhypothese” in het kader van de pogingen om de bestaande samenwerking tussen E. en klager weer vlot te trekken.
De behandelrelatie tussen klager en verweerster bestond (behoudens het overleg binnen het FACT team) uitsluitend uit de verstrekking van medicatie, nu klager na de beëindiging van de RM geen directe contacten met verweerster meer wilde. Dat betekent dat klager verweerster niet in staat heeft gesteld tot het doen van een gedegen onderzoek, hetzij naar de (juiste) diagnose, hetzij naar mogelijke oorzaken van klagers klachten, hetzij naar (alternatieve) behandelingsmogelijkheden van die klachten. De verslaglegging in het dossier ondersteunt de stelling van verweerster dat sprake was van somberheid, angst, onrust en slapeloosheid bij klager. De door verweerster voorgeschreven medicatie pas naar het oordeel van het college bij deze klachten. Dit alles brengt met zich mee dat ook de klachtonderdelen 1), 2) en 4) ongegrond zijn.”
Op grond van het voorgaande wordt de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond verklaard.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet, althans onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de bestreden beslissing te vernietigen en de klacht alsnog gegrond te verklaren.
4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep te verwerpen en de bestreden beslissing te handhaven.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2021 is dat debat voortgezet.
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. De conclusie is dat de psychiater geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.5 Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard en dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; T.W.H.E. Schmitz en M.W. Zandbergen, leden-juristen en I.A. de Boer en M.C. ten Doesschate, leden‑beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2021.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.