ECLI:NL:TGZCTG:2021:177 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.090
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2021:177 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-10-2021 |
Datum publicatie: | 29-10-2021 |
Zaaknummer(s): | C2020.090 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen klinisch psycholoog/psychotherapeut. Klager heeft sinds 2007 te maken gehad met diverse hulpverlenende instanties, waaronder de GGZ. De beklaagde werkt in het jongvolwassenenteam van een GGZ en heeft gedurende ongeveer drie jaren regelmatig gesprekken met klager gevoerd. Klager verwijt beklaagde een onjuiste behandeling van zijn klachten, namelijk symptoombestrijding in plaats van behandeling van de onderliggende problemen. Klager heeft daarbij aangevoerd dat in de periode nadat hij via een woonbegeleidingsproject een woning toegewezen had gekregen, beklaagde veelvuldig bij hem langs kwam. Dit was volgens klager vooral in het kader van het eigen onderzoek van beklaagde naar autisme en niet in het belang van klager. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager tegen deze beslissing verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.090 van:
A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., klinisch psycholoog, psychotherapeut, werkzaam te D.,
verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 19 maart 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. – hierna in beide hoedanigheden kort aangeduid als de klinisch psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 februari 2020, onder nummer 1964a, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De klinisch psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2020.091 en C2020.092 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van
24 september 2021, waar zijn verschenen klager, in persoon, en de klinisch psycholoog, in persoon en bijgestaan door mr. A.C.I.J. Hiddinga, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klager, geboren in 1995, heeft sinds omstreeks 2007 psychische klachten. Sindsdien heeft hij te maken gehad met diverse hulpverlenende instanties, waaronder E.. Tijdens de eerste behandelperiode verbleef klager een tijd bij de F.-stichting in G.. Na diagnostisch onderzoek in deze periode werden een autismespectrumstoornis, aandachts- en gedragsmoeilijkheden (ODD) en hechtingsmoeilijkheden beschreven, met periodes van somberheid en suïcide-ideatie. Sinds de tweede helft 2013 is het FACT Jeugd-team van E. betrokken geweest bij de begeleiding van klager, waarbij de intensiteit van de contacten in de loop van de tijd wisselend zijn geweest.
In juli 2015 is klager opgenomen op de High Intensive Care Unit van E., waarna hij met een Rechterlijke Machtiging (RM) enige maanden opgenomen is geweest.
Verweerder werkt in het jongvolwassenenteam van het centrum Kind en Jeugd van E. en hem is door het FACT-team gevraagd om mogelijkheden voor psychologische behandeling te verkennen en op te nemen met klager. Verweerder heeft in december 2015 een eerste gesprek met klager gevoerd. Daarna zijn afspraken gemaakt over vervolggesprekken. Klager verbleef op dat moment op de H., het kamertrainingsprogramma van E. De gesprekken tussen klager en verweerder zijn ook nadien voortgezet, eerst toen klager tijdelijk, in afwachting van eigen woonruimte, bij zijn vader woonde, en later, toen klager via I., een woonbegeleidingsproject van onder meer E., een woning toegewezen kreeg. Op verzoek van klager is verweerder hem thuis gaan bezoeken, omdat klager niet meer op het terrein van E. wilde komen. In de nieuwe woning van klager ontstonden na korte tijd problemen met de buren, klager beklaagde zich over geluidsoverlast en slapeloosheid. Er is gezocht naar mogelijke alternatieven. Medio 2018 is met alle betrokkenen overeenstemming bereikt over verlenging van de I.-constructie met behoud van woonbegeleiding, waarbij klager een nieuwe woning kon kiezen. Klager heeft meerdere woningen aangeboden gekregen, die ook door hem bezichtigd zijn, maar hij heeft geen van die woningen geaccepteerd.
In november 2018 heeft klager de samenwerking met FACT en met verweerder beëindigd, waarmee ook I. tot een einde kwam.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder een onjuiste behandeling van zijn klachten, namelijk symptoombestrijding in plaats van behandeling van de onderliggende problemen.
Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager aangevoerd dat verweerder in de periode nadat klager via het I. een woning toegewezen had gekregen, veelvuldig bij klager langs kwam. Dat was vooral in het kader van zijn eigen onderzoek naar autisme aan de Universiteit van J.. Dat was dus in het belang van verweerder, niet in het belang van klager.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft in overleg met klager zijn klachten en functioneren in kaart gebracht. Verweerder zag geen afgebakend depressief beeld en vond een protocollaire behandeling niet geïndiceerd. Verweerder heeft getracht met klager tot een beter inzicht in zijn functioneren te komen en tot een beter begrip van de verschillen tussen klager en zijn omgeving. Het was nodig om steeds te blijven zoeken naar een manier om de samenwerking overeind te houden. Uitgaande van een ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS, waarbij sociale en communicatieve kenmerken en rigiditeit in denken herkenbaar zijn) en de persoonlijkheids-ontwikkeling van klager (overtuigingen, copingstrategieën) meende verweerder dat zijn benadering de beste optie was. Nadat klager geen afspraken meer wilde maken binnen het centrum is verweerder hem op lagere frequentie thuis blijven opzoeken om met klager stil te staan bij zijn functioneren en hem te ondersteunen in het aangehaakt blijven bij de omgeving.
5. De overwegingen van het college
Het standpunt van verweerder wordt onderbouwd door de E.-rapportage, waarin verweerder vrij uitgebreid verslag heeft gedaan van zijn regelmatige contacten met klager sinds december 2015. Uit deze rapportage blijkt dat verweerder steeds met klager heeft gesproken over wat klager bezighield, over zijn activiteiten en functioneren, waarbij de patronen waarin klager vastliep herkenbaar zijn gemaakt en door verweerder getracht is bespreekbaar te maken hoe dingen anders aangepakt zouden kunnen worden. Dat sprake zou zijn geweest van een onjuiste behandeling van klager is het college niet gebleken. Ook biedt het dossier geen aanknopingspunten voor de stelling van klager dat verweerder de contacten met klager in zijn eigen belang en ten behoeve van zijn onderzoek zou hebben onderhouden.
Op grond van het voorgaande wordt de klacht kennelijk ongegrond verklaard.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet, althans onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de bestreden beslissing te vernietigen en de klacht alsnog gegrond te verklaren.
4.2 De klinisch psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep te verwerpen en de bestreden beslissing te handhaven.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2021 is dat debat voortgezet.
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. De conclusie is dat de klinisch psycholoog geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.5 Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard en dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; T.W.H.E. Schmitz en M.W. Zandbergen, leden-juristen en B. van Giessen en M.A.J. Hagenaars, leden‑beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2021.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.