ECLI:NL:TGZCTG:2021:174 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.022

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:174
Datum uitspraak: 26-10-2021
Datum publicatie: 29-10-2021
Zaaknummer(s): C2021.022
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Klaagster is diverse malen op consult geweest bij haar eigen huisarts (beklaagde in C2021.013). Klaagster is in mei 2020 door haar eigen huisarts verwezen naar de beklaagde huisarts (een collega binnen de huisartsenpraktijk), omdat klaagster niet tevreden was over het advies van haar eigen huisarts. Klaagster is één keer op consult bij de huisarts geweest en is toen door de huisarts onderzocht. De klacht houdt in dat de huisarts niet heeft erkend dat klaagster is verminkt, niet erkend heeft dat het om vrouwenbesnijdenis gaat, onjuiste informatie over klaagsters lichamelijke klachten heeft gegeven, vragen niet beantwoord heeft en belangrijke informatie heeft achtergehouden, geen duidelijkheid heeft gegeven over klaagsters gezondheidstoestand, klaagster niet heeft doorverwezen, en dat zij geadviseerd heeft een advocaat te zoeken terwijl dat niet kan zonder een artsenverklaring. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2021.022 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 13 oktober 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 januari 2021, onder nummer 2020/233, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2021.013 (A./D.) en C2021.021 (A./E.) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 september 2021, waar zijn verschenen klaagster, vergezeld van haar zus, en de huisarts, bijgestaan door

mr. Neuschäfer-Greebe. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster is op 4 mei 2020 door haar eigen huisarts voor een second opinion verwezen naar verweerster (een collega binnen de praktijk), omdat klaagster niet tevreden was over het advies van haar eigen huisarts.

Verweerster heeft klaagster op 8 mei 2020 uitgebreid telefonisch gesproken.

Op 12 mei 2020 heeft klaagster verweerster foto’s toegezonden, waarop verweerster klaagster heeft teruggebeld en uitgenodigd voor een consult op dezelfde dag. Verweerster heeft klaagster tijdens dat consult liggend en staand onderzocht en klaagster tijdens het onderzoek met een spiegel mee laten kijken. In verband met een baarmoederverzakking heeft verweerster klaagster bekkenfysiotherapie geadviseerd.

Op 2 oktober 2020 heeft verweerster nog telefonisch contact met klaagster gehad en een verwijzing naar de bekkenfysiotherapeut voor klaagster geregeld.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

Klager verwijt verweerster dat zij:

1. niet erkend heeft dat klaagster verminkt is;

2. niet erkend heeft dat het om vrouwenbesnijdenis gaat;

3. onjuiste informatie over klaagsters lichamelijke klachten heeft gegeven;

4. vragen niet beantwoord heeft en belangrijke informatie heeft achtergehouden;

5. geen duidelijkheid heeft gegeven over klaagsters gezondheidstoestand;

6. klaagster niet heeft doorverwezen;

7. geadviseerd heeft een advocaat te zoeken terwijl dat niet kan zonder een

artsenverklaring.

Ter toelichting op de klacht heeft klaagster onder meer aangevoerd dat zij op

2 januari 2020 is aangevallen door een buurman, die haar gedrogeerd en seksueel misbruikt heeft. Daarbij heeft hij haar clitoris en een gedeelte van haar vagina (de rekbare elastische binnenwand en de vaginale tunnel) weggehaald. Verweerster heeft dit tijdens het onderzoek op 12 mei 2020 niet erkend en evenmin nadat klaagster haar op 29 september 2020 een bericht had gestuurd. Klaagster is bij meerdere artsen geweest voor lichamelijk onderzoek.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij heeft daartoe onder meer het navolgende aangevoerd.

Tijdens het telefoongesprek van 8 mei 2020 heeft verweerster geluisterd naar klaagster, haar in de gelegenheid gesteld veel vragen te stellen en deze vragen beantwoord. Klaagster heeft verteld wat er met de buurman gebeurd was. Ook beschreef ze haar verleden en het consult dat zij bij de gynaecoloog had gehad. Verweerster heeft naar de verwachtingen van klaagster gevraagd en gezegd dat zij met klaagster wilde meedenken.

Klaagster heeft verweerster foto’s toegezonden van haar geslachtsdeel. Op de eerste foto is een clitoris te zien. Op de tweede foto is geen clitoris te zien, omdat deze bedekt is doordat de schaamlippen tegen elkaar aanliggen. Verweerster heeft klaagster gebeld en uitgenodigd voor een consult, omdat zij op basis van foto’s geen diagnose kan stellen en/of een oordeel kan vellen. Tijdens het consult van 12 mei 2020 heeft verweerster geluisterd naar wat klaagster vertelde en samen met klaagster (met een spiegel) naar de anatomie van de vagina gekeken. Geconstateerd is dat de clitoris aanwezig is, evenals de binnenste en buitenste schaamlippen. Het vaginaal kanaal was afgrensbaar en dus aanwezig. Verweerster heeft klaagster verteld en laten zien dat haar vagina er volledig normaal en gezond uitziet. Een verwijzing naar een gynaecoloog (waar klaagster om vroeg) vond verweerster niet zinvol, omdat klaagster al bij een gynaecoloog was geweest. Verweerster heeft klaagster geadviseerd om een goede (zeden)advocaat in te schakelen. Zij gaf immers aan gedrogeerd te zijn en tegen haar wil seks te hebben gehad. Verweerster heeft klaagster verder terugverwezen naar de eigen huisarts met bekkenfysiotherapie als advies.

In het telefoongesprek van 2 oktober 2020 is eerst gesproken over een drugstest, waarna klaagster terugkwam op de vaginale verminking. Verweerster heeft klaagster gewezen op hetgeen op 12 mei 2020 was besproken. In overleg met de eigen huisarts van klaagster heeft verweerster klaagster verwezen naar de bekkenfysiotherapeut in de praktijk.

Verweerster heeft klaagster serieus genomen en adequaat onderzoek uitgevoerd. Van een onjuiste behandeling en/of het geven van onjuiste informatie is geen sprake.

5. De beoordeling

Verweerster heeft primair een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid van klaagster, omdat de feiten en omstandigheden waarop de klachten berusten ontbreken en de klachten niet deugdelijk zijn onderbouwd. Dit beroep faalt, omdat voor verweerster voldoende duidelijk moet zijn geweest waarop de klachten van klaagster zijn gebaseerd en verweerster daarop in haar verweerschrift ook gemotiveerd en onderbouwd heeft kunnen ingaan.

Met betrekking tot de klachtonderdelen overweegt het college dat uit het verweerschrift en de door verweerster overgelegde verslaglegging van haar contacten met klaagster blijkt van een deugdelijk en zorgvuldig onderzoek door verweerster naar aanleiding van de door klaagster geformuleerde vaginale klachten. Dat verweerster klaagster met een spiegel heeft laten meekijken getuigt eveneens van zorgvuldigheid, omdat klaagster zo zelf heeft kunnen zien hoe en waarom verweerster tot haar bevindingen kwam. Het vermoeden van klaagster van genitale verminking is niet bevestigd. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn ongegrond, aangezien van verminking of besnijdenis niet is gebleken.

Het dossier biedt verder geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat verweerster onvoldoende of onjuiste informatie zou hebben gegeven, vragen niet beantwoord zou hebben of onduidelijkheden zou hebben laten bestaan. Klaagster heeft ook niet aangegeven om wat voor informatie, vragen en/of onduidelijkheden het zou gaan. Dit brengt met zich mee dat ook de klachtonderdelen 3, 4 en 5 als ongegrond moeten worden afgewezen.

Klachtonderdeel 6 is ongegrond, omdat voor verwijzing naar de gynaecoloog geen aanleiding bestond nu klaagster al door een gynaecoloog gezien was. Een verwijzing naar de bekkenfysiotherapeut zou door de eigen huisarts moeten plaatsvinden, maar is door verweerster op een later tijdstip alsnog gedaan in overleg met de eigen huisarts van klaagster.

Aangezien klaagster bij verweerster melding maakte van een mogelijk zedendelict, kan het college ook in het advies van verweerster om daarvoor een advocaat in te schakelen geen tuchtrechtelijke verwijtbaarheid zien, wat betekent dat ook klachtonderdeel 7 ongegrond is.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klaagster wil met haar beroep haar klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klaagster strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart.

4.2 De huisarts heeft in beroep verweer gevoerd en heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht om het beroep van klaagster te verwerpen.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2021 is dat debat voortgezet.

4.5 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling debat ter terechtzitting in beroep over het handelen van de huisarts tot dezelfde constateringen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt datgene wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen hier over. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de huisarts met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt.

4.6 Het voorgaande betekent dat het beroep van klaagster zal worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter,

M.P. den Hollander en H.M. Wattendorff, leden-juristen, M.K. Dees en H. Oosterhof, leden-beroepsgenoten, en E. van der Linde, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2021.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.