ECLI:NL:TGZCTG:2021:171 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.012
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2021:171 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-10-2021 |
Datum publicatie: | 29-10-2021 |
Zaaknummer(s): | C2021.012 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen neuroloog. Klager is door zijn huisarts verwezen naar de afdeling neurologie van het opleidingsziekenhuis waar de neuroloog werkzaam is. Daar is hij eerst gezien door een coassistent die klager onderzocht. Later nam de neuroloog deel aan het consult en onderzocht hij klager zelf. Klager verwijt de neuroloog dat hij geen toestemming heeft gevraagd voor de eerste afspraak met de coassistente, klagers hoofdpijnklachten niet heeft behandeld en geen goede bejegening heeft nagestreefd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021.012 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. S. Spee, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
tegen
C., neuroloog, werkzaam te B., beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 3 februari 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de neuroloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 december 2020, onder nummer 2008, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De neuroloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Klager heeft een wrakingsverzoek ingediend (brief d.d. 28 februari 2021). De behandeling van het wrakingsverzoek stond gepland voor 2 april 2021, maar heeft geen doorgang gevonden. Klager heeft telefonisch aan het Centraal Tuchtcollege medegedeeld geen behoefte meer te hebben aan een behandeling van het wrakingverzoek, omdat zijn zaak door het Centraal Tuchtcollege inhoudelijk ter terechtzitting zou worden behandeld.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 september 2021. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Spee. Ook de neuroloog was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Nunes. Partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klager werd op 15 november 2019 door zijn huisarts verwezen naar de afdeling neurologie van het (opleidings)ziekenhuis waar verweerder werkzaam is als neuroloog. In het verleden heeft klager ook een behandelrelatie gehad met verweerder.
In de verwijsbrief heeft de huisarts het volgende opgenomen (alle citaten inclusief eventuele taal- en of typefouten):
“ Reden van verwijzing, hoofdpijn dd spanningshoofdpijn,
dd psychogeen vraagstelling
[…] wil geruststelling, angst voor een tumor […].”
Klager ontving een afspraakbrief van het ziekenhuis met als dagtekening 21 november 2019 waarin stond dat klager op 7 januari 2020 een afspraak had op de polikliniek Neurologie met verweerder. Onder afspraakinformatie stond het volgende:
“ Afspraakinformatie:
U heeft eerst een afspraak bij de coassistent, houdt u er rekening mee dat de afspraak totaal circa anderhalf uur duurt.”
Op 7 januari 2020 verscheen klager op de polikliniek en werd ontvangen door een coassistent. Deze nam de anamnese af en voerde neurologisch onderzoek uit bij klager. Later in het consult nam verweerder deel aan het consult en onderzocht klager zelf nogmaals. In de brief van 10 januari 2020 aan klagers huisarts, opgesteld door de coassistent, mede namens verweerder, stond als conclusie het volgende vermeld:
“ Conclusie
Het betreft een 48 jarige man met onder andere chronische klachten van het bewegingsapparaat, obesitas en BPPD in de VG. Patiënt komt nu op de poli Neurologie met:
- een subjectieve sensibiliteitsstoornis rechterbeen lateraal, DD HNP, pseudoradiculair L5 re > li
- Hoofdpijn, DD spierspanningshoofdpijn DD medicatie afhankelijke hoofdpijn, tendomyogeen en cafeine afhankelijk, DD IIH. Bij het neurologisch onderzoek en fundoscopie werden geen tekenen gevonden van een verhoogde intracraniele druk. ”
Als verder beleid werd genoteerd:
“ Er werd besloten tot een pragmatische aanpak; start houdingstherapie, stop pijnstillers, stop cafeine, en start notrilen 25mg an. Er volgt een poliklinische controle over enkele maanden.”
Naar aanleiding van het neurologisch onderzoek werd het volgende genoteerd:
“ Bewustzijn/ Helder en adequaat. EMV max.
Corticale functies/ Taal en spraak ongestoord. Georiënteerd in plaats, tijd en persoon.
Hersenzenuwen/ Isoscore pupillen, pupilreflex direct en indirect bdz intact, gezichtsvelden intact, FODS nl/nl, goede opvolgbewegingen, geen diplopie, geen nystagmus, geen ptosis, gevoel gelaat li > re verder weg, als soort deken gevoel, symmetrische motoriek gelaat, pharynxbogen heffen symmetrisch, de uvula staat centraal en er is geen tongdeviatie. Sternocleidomastoideus 5/5 en trapezius 5/5. Slissende spraak. Motoriek/ Barre -/-. Geen spieratrofie, geen fasciculaties/tremor, Barré negatief, Kracht aan armen en benen (R/L): biceps 5/5, triceps 5/5, polsextensoren 5/5, polsflexoren 5/5, vingerflexoren 5/5, vingerextensoren 5/5, knijpkracht 5/5, iliopsoas 5/5, hamstrings 5/5, quadriceps 5/5, tibialis anterior 5/5, gastrocnemius 5/5, extensor hallucis longis 5/5.
Sensibiliteit: subjectieve doofheid bovenbeen rechts lateraal. Onderbenen bdz lateraal verdoofd.
Reflexen (R/L: -2/+2): 0/0, VZR plantair bdz.
Coördinatie/ F. ongestoord, top-neusproef niet afwijkend, normaal gangspoor, normale paslengte, verliest balans af en toe bij koorddansersgang, F. wat wankel.
Minder beweeglijke LWK, fixatie lumbaal.”
Klager stuurde op 7 januari 2020 een klachtbrief naar verweerder en naar de directie van het ziekenhuis. Van het Hoofd Juridische Zaken ontving klager op 14 januari 2020 een schriftelijke reactie. Op 4 februari 2020 ontving klager een e-mailbericht van verweerder waarin verweerder aangaf dat hij klager had proberen te bellen maar niet kon bereiken. Ook gaf verweerder aan graag in gesprek te willen met klager. Klager heeft daar op 4 februari 2020 per e-mail op gereageerd, waarop verweerder die dag nogmaals een e-mail heeft gestuurd aan klager. Er heeft nadien geen gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder.
3. Het standpunt van klager
Klager verwijt verweerder dat hij:
1. klager geen toestemming heeft gevraagd voor de eerste afspraak met de coassistente;
2. klagers hoofdpijnklachten niet heeft behandeld maar alleen adviezen heeft gegeven over het vermijden van koffie en thee en heeft medegedeeld over drie maanden terug te komen;
3. geen goede bejegening heeft nagestreefd, terwijl je dat mag verwachten van een ‘Top-klinisch’ ziekenhuis.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder betreurt het dat klager niet tevreden is over de gang van zaken rond het poliklinisch bezoek op 7 januari 2020, maar stelt zich op het standpunt dat hem vanuit tuchtrechtelijk oogpunt geen enkel verwijt treft. Uit de verwijsbrief van de huisarts bleek niet dat klager alleen door verweerder en niet door een coassistent gezien zou willen worden. Derhalve heeft verweerder met deze wens van klager geen rekening kunnen houden. Klager heeft de uitnodiging voor het consult op 7 januari 2020, waarin staat vermeld dat klager eerst gezien zal worden door een coassistent, ruim van tevoren ontvangen maar hiertegen geen bezwaar geuit. Klager geeft zelf aan de uitnodiging slecht gelezen te hebben en over het hoofd te hebben gezien dat hij eerst bij een coassistent zou komen. Tevens staat op de website van het ziekenhuis duidelijk aangegeven dat het ziekenhuis een opleidingsziekenhuis is wat maakt dat patiënten ook te maken kunnen hebben met coassistenten. Door te verschijnen op het spreekuur kon verweerder ervan uitgaan dat klager daarmee instemde.
Klager heeft noch tijdens het onderzoek door de coassistent, noch tijdens het onderzoek door verweerder aangegeven dat hij het niet eens was met de gang van zaken en uitsluitend door verweerder geholpen wilde worden, waardoor verweerder daar niet op kon inspelen.
Het ingezette beleid is besproken met klager. Verweerder heeft niet zomaar gezegd dat klager over drie maanden terug moest komen. Verweerder is van mening dat het beleid past binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.
5. De overwegingen van het college
Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.
Het eerste klachtonderdeel heeft betrekking op de afspraak die klager met verweerder had op 7 januari 2020. Klager verwijt verweerder dat hij hem geen toestemming heeft gevraagd voor de eerste afspraak met de coassistente op 7 januari 2020. Vaststaat dat klager een schriftelijke uitnodiging (bijlage twee van het verweerschrift), gedateerd op 21 november 2019, heeft ontvangen ten behoeve van de afspraak. In de brief staat duidelijk vermeld dat klager een afspraak heeft met verweerder en daaraan voorafgaand gezien zal worden door een coassistent, zijnde een student geneeskunde in de laatste fase van zijn of haar opleiding tot arts.
Op de website van het ziekenhuis waar verweerder werkzaam is, die toegankelijk is voor een ieder, staat aangegeven dat het een opleidingsziekenhuis betreft en wat dit in de praktijk kan betekenen voor een patiënt;
“In het [naam ziekenhuis] leiden we verpleegkundigen, coassistenten, artsen en andere zorgverleners op. Dit betekent dat bij uw afspraak soms meerdere zorgverleners aanwezig zijn. En het kan zijn dat u onderzocht of behandeld wordt door een zorgverlener in opleiding. Deze zorgverlener werkt altijd onder supervisie van een gekwalificeerde zorgverlener.”
Nu deze gang van zaken gebruikelijk is in een opleidingsziekenhuis en vaststaat dat klager hierover ook ruim van tevoren is geïnformeerd valt het verweerder niet aan te rekenen dat klager eerst gezien en onderzocht is door een coassistent. Overigens heeft het college ook niet kunnen vaststellen dat klager zijn onvrede hierover tijdens of voorafgaand aan het consult heeft geuit bij verweerder. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.
Ook het tweede klachtonderdeel is ongegrond. Aansluitend aan het onderzoek door de coassistent heeft verweerder klager zelf neurologisch onderzocht en de anamnese afgenomen. Verweerder heeft Nortrilen 25mg voorgeschreven voor zowel de pijnklachten aan klagers been als voor de hoofdpijnklachten, het advies gegeven om tijdelijk de inname van cafeïne en paracetamol te vermijden, en houdingstherapie voorgeschreven ter behandeling van de klachten aan klagers hoofd, rug, nek en been. De bedoeling van verweerder was om klager eerst te laten starten met de leefadviezen, de medicatie en de houdingstherapie en na enkele maanden de situatie te evalueren. Vanuit dat punt kon een verdere behandeling starten indien de klachten niet waren verdwenen. Het aanvankelijke beleid dat werd ingezet was dus onderdeel van de behandeling. Het verwijt dat verweerder klagers hoofdpijnklachten niet zou hebben behandeld maar alleen een advies heeft gegeven over het stoppen met het gebruik van koffie en thee en gezegd zou hebben dat klager over drie maanden terug moest komen, kan dus niet slagen. Daarbij is niet vast komen te staan dat klager tijdens het consult op 7 januari 2020 kenbaar heeft gemaakt het niet eens te zijn met het door verweerder ingezette beleid.
Het derde klachtonderdeel houdt in dat verweerder geen goede bejegening zou hebben nagestreefd, terwijl je dat wel mag verwachten van een ‘Top-klinisch’ ziekenhuis. Dat sprake is geweest van enig tekortschieten van verweerder in de bejegening van klager of dat er sprake zou zijn van bejegening onder de norm is op geen enkele manier gebleken, integendeel. Uit de e-mailberichten van 4 februari 2020 van verweerder aan klager en uit hetgeen hij hierover ter zitting heeft verklaard, blijkt juist dat verweerder klager op een goede manier heeft willen bejegenen en zich hiervoor ook erg heeft ingespannen. Het derde klachtonderdeel slaagt dus evenmin ”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Klager verwijt de neuroloog in zijn beroepschrift een aantal ‘kernwaarden’ en ‘extra’s’.
Voor zover klager hiermee de bedoeling heeft gehad om zijn klachten in beroep uit te breiden of nieuwe klachten in de dienen, is hij daarin niet-ontvankelijk.
In beroep kunnen namelijk geen nieuwe klachten worden aangedragen. De procedure in beroep is bedoeld om het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over een klacht aan het Centraal Tuchtcollege ter (her)beoordeling voor te leggen. Klager kan in beroep dan ook alleen die klachten/klachtonderdelen voorleggen die in eerste aanleg als zodanig aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd.
5. Beoordeling van het beroep
5.1 Klager wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege zijn klacht dat - kort gezegd - de neuroloog klager niet om toestemming heeft gevraagd voor de eerste afspraak met de coassistente (klachtonderdeel 1), klagers hoofdpijnklachten niet heeft behandeld (klachtonderdeel 2) en geen goede bejegening heeft nagestreefd (klachtonderdeel 3), in volle omvang beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.
5.2 De neuroloog heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep te verwerpen.
5.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
5.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 september 2021 is dat debat voortgezet.
5.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het de neuroloog niet valt aan te rekenen dat klager eerst is gezien en onderzocht door een coassistent. Verder is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat de neuroloog klagers klachten niet serieus heeft genomen of dat de bejegening van klager ondermaats is geweest. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij dat wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De overwegingen van het college’ heeft overwogen en neemt dat over. Het Centraal Tuchtcollege vindt net als het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is.
5.6 Dit betekent dat de neuroloog geen verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
5.7 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
6. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
Verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep voor zover daarbij de klacht is uitgebreid of aangevuld;
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter;
H.M. Wattendorff en A.S. Gratema, leden-juristen en P.J. Koehler en H.C. Tjeerdsma,
Leden-beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2021.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.