ECLI:NL:TGZCTG:2021:150 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2021.016

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:150
Datum uitspraak: 13-08-2021
Datum publicatie: 13-08-2021
Zaaknummer(s): c2021.016
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. Beklaagde heeft bij klager een kroon geplaatst. Een maand na plaatsing heeft beklaagde klager opnieuw gezien in verband met klachten aan hetzelfde element. Er werden geen afwijkingen gevonden. Klager verwijt beklaagde dat hij bij de plaatsing van de kroon fouten heeft gemaakt doordat hij de vulling in de tegenoverliggende kies te veel heeft aangepast en doordat hij bij het controleren van de occlusie heeft nagelaten carbonpapier te gebruiken. Ook verwijt klager beklaagde dat hij onvoldoende naar klager heeft geluisterd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2021.016 van:

A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., tandarts, werkzaam in D., beklaagde in beide instanties,

gemachtigde: mr. K.M. ten Pas, verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. in Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 23 juni 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege in Den Haag tegen de heer C. – hierna de tandarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van

25 november 2020, onder nummer 2020-078, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klager heeft op tijd beroep tegen die beslissing ingesteld. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld op de openbare terechtzitting van het Centraal Tucht-college van 16 juli 2021, waar klager en de tandarts zijn verschenen. De tandarts werd op de zitting bijgestaan door mr. P.A. de Zeeuw, kantoorgenoot van de gemachtigde van de tandarts.

Partijen hebben hun standpunten bij de mondelinge behandeling over en weer verder toegelicht. Klager heeft dat mede gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

2.1 Klager, geboren in 1952, is sinds 1998 patiënt bij de tandartspraktijk van beklaagde.

2.2 Op 16 december 2013 heeft beklaagde een kroon geplaatst op element 17 (rechts-boven) in het gebit van klager. Na het plaatsen van de kroon heeft beklaagde de occlusie en articulatie (het contact met elementen in de onderkaak) gecontroleerd en zowel de kroon als de amalgaamvulling in de tegenoverliggende kies bijgeslepen.

2.3 Daarna is klager op 28 januari 2014 door beklaagde gezien in verband met pijnklachten aan element 17. Ook had klager het gevoel dat zijn voortanden in elkaar schoven en dat de stand van de frontelementen veranderden. Beklaagde constateerde geen tekenen van pulpitis-klachten (ontsteking van de kies) of pijn aan het element zelf als gevolg van de behandeling. Ook constateerde beklaagde geen duidelijk waarneembare verplaatsing van de frontelementen en heeft hij klager uitgelegd dat de frontelementen niet konden verschuiven als gevolg van de plaatsing van de kroon. Op 30 april 2014 heeft beklaagde hier nogmaals telefonisch met klager over gesproken en hem aangeboden de kroon kosteloos opnieuw te plaatsen indien daar technisch iets mee mis was.

2.4 Klager heeft op 12 mei 2014 in een brief aan beklaagde een klacht ingediend over de behandeling van 16 december 2013, waarop beklaagde bij brief van 13 mei 2014 heeft gereageerd. Daarna heeft verder uitgebreide correspondentie tussen klager en beklaagde plaatsgevonden via e-mail en briefverkeer.

2.5 Op 16 juli 2014 is klager door een collega-tandarts van beklaagde op het consult gezien, die klager een essix (retentiebeugel) heeft geadviseerd.

2.6 Beklaagde heeft klager op 21 oktober 2014 doorverwezen naar een orthodontist. In de brief van deze orthodontist aan klager van 5 maart 2015 schrijft hij – zakelijk weergegeven – dat tanden en kiezen zich verplaatsen en wat slijten, waardoor een gebit ook iets van stand verandert; ook de toename in leeftijd speelt daarbij een rol. De laatste inhoudelijke alinea van de brief luidt als volgt:

“Dat u het e.e.a. gewaar wordt min of meer gelijktijdig met het plaatsen van een kroon rechts achter op de laatste kies berust mijns inziens volledig op toeval. In mijn optiek is geen enkele relatie tussen wat u ervaart bij uw snijtanden en het plaatsen danwel de aanwezigheid van deze kroon.”.

2.7 Op 2 december 2015 heeft er een gesprek op de praktijk van beklaagde plaatsgevonden, waarbij beklaagde opnieuw uitleg heeft gegeven over het gebit van klager, onder andere aan de hand van gebitsmodellen. Daarna heeft klager vele e-mails aan beklaagde gericht waarin hij zijn onvrede heeft geuit.

2.8 Op 15 februari 2016 is klager op verzoek van beklaagde gezien door een collega-tandarts, tevens gnatholoog (gespecialiseerd in de behandeling van kaakklachten) van de E. (kliniek voor bijzondere tandheelkunde). In haar brief aan beklaagde van dezelfde datum is opgemerkt dat zij behalve een diasteem tussen elementen 17 en 18 (een spleetje tussen de tanden) dentaal geen afwijkingen kon ontdekken. Wel zijn volgens de brief bepaalde spieren pijnlijk en heeft klager ook aangegeven dat hij standaard de tanden en/of kiezen op elkaar klemt. Deze tandarts-gnatholoog heeft klager geadviseerd om met fysiotherapie de kauwspieren te leren ontspannen en niet steeds zijn tanden en kiezen op elkaar te klemmen.

3. De klacht

Klager verwijt de beklaagde, samengevat en zakelijk weergegeven, dat hij fouten heeft gemaakt tijdens het plaatsen van de kroon op element 17 in het gebit van klager op

16 december 2013, te weten:

- het te veel aanpassen/verwijderen van de amalgaamvulling van de

tegenoverliggende kies, waardoor deze is uitgehold;

- het niet gebruiken van een carbonpapiertje bij het controleren van de occlusie.

De plaatsing van de kroon heeft geleid tot pijnklachten en een verschuiving in het (onder)gebit van klager, waardoor zijn boven- en ondergebit niet meer goed op elkaar passen, zo stelt hij.

De klacht houdt ook in dat beklaagde onvoldoende naar klager zou hebben geluisterd en zijn bevindingen boven het gevoel en de ervaringen van klager heeft gesteld.

4. Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Klager heeft naar voren heeft gebracht dat hij nog altijd veel klachten heeft aan zijn gebit en dat deze klachten hem erg bezig houden, waardoor ook allerlei andere zaken in zijn leven zijn misgegaan. Dit vindt het College erg vervelend voor klager.

5.2 De vraag die in deze kwestie beantwoord moet worden is of beklaagde bij de behandeling van het gebit van klager binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Anders gezegd: of hij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld met de kennis die hij toen had of behoorde te hebben. Het College is van oordeel dat dit het geval is en zal hierna toelichten waarom.

5.3 Uit de stukken komt naar voren dat beklaagde – na de plaatsing van de kroon – de occlusie en articulatie waar nodig heeft aangepast middels het licht inslijpen van de restauratie (de nieuwe kroon) en antagonist (de tegenoverliggende kies). Beklaagde heeft weersproken dat hij de tegenoverliggende kies in het gebit van klager heeft ‘uitgehold’. Het College stelt vast dat op de bitewing-foto’s in het medisch dossier, die zijn genomen voor en na de plaatsing van de kroon, niet zichtbaar is dat er sprake is geweest van onnodig diep inslijpen van de kies tegenover de geplaatste kroon.

5.4 Verder volgt het College de uitleg van beklaagde dat de plaatsing van een kroon en de daarmee samenhangende aanpassing van een amalgaamvulling niet kan leiden tot horizontale of verticale bewegingen van het gebit. Beklaagde heeft verder toegelicht dat hij na de behandeling de occlusie wel heeft gecontroleerd met behulp van een carbonpapiertje. Dit is ook gebruikelijk en het College heeft geen aanknopingspunten om in twijfel te trekken dat dit heeft plaatsgevonden. Ook als dat niet het geval zou zijn geweest, leidt dat echter niet tot de conclusie dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, nu de aanpassing van de kroon en de tegenoverliggende kies adequaat is geweest.

5.5 Ook in de beoordelingen van de orthodontist en de tandarts-gnatholoog kan geen bevestiging worden gevonden voor enig verband tussen de behandeling door beklaagde en de klachten die klager ervaart. Het College kan, alles in ogenschouw nemende, niet vaststellen dat het de behandeling van klager door beklaagde is geweest die tot het verschuiven van (onder)tanden en het niet meer goed op elkaar passen van het gebit heeft geleid. Voor zover klager nog heeft willen klagen over de plaatsing van twee kronen door beklaagde een aantal jaren eerder, geldt dat die klacht niet is onderbouwd. Klager heeft herhaaldelijk naar voren gebracht dat hij vóór de plaatsing van de kroon in december 2013 geen last had van zijn gebit.

5.6 Uit de stukken volgt dat klager en beklaagde veel hebben gesproken en anderszins gecommuniceerd over de klachten van klager, zowel in persoon, telefonisch als schriftelijk en via e-mail. Daarbij heeft beklaagde herhaaldelijk uitleg gegeven aan klager, onder andere aan de hand van foto’s en gebitsmodellen, over zijn klachten in relatie tot de behandeling op 16 december 2013. Hieruit, en uit de verwijzingen naar andere zorgverleners door beklaagde, blijkt dat hij de klachten van klager heel serieus heeft genomen. Het behoort tot de taken van een tandarts om aan de hand van de klachten van een patiënt mondonderzoek te doen naar mogelijke oorzaken daarvan. Als die oorzaken op basis van de geldende professionele standaarden niet objectief kunnen worden vastgesteld, kan de tandarts redelijkerwijs niet worden verweten dat hij waarde hecht aan die bevindingen. Beklaagde heeft de gevoelens en ervaringen van klager ook niet ontkend, maar alleen betwist dat die door zijn behandeling zijn veroorzaakt. Zoals hiervóór is uitgelegd, heeft hij dat op goede gronden gedaan.

5.7 Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij wil dat de zorg die de tandarts aan hem heeft verleend in beroep opnieuw tuchtrechtelijk wordt getoetst.

4.2 De tandarts voert in beroep verweer en stelt primair dat klager niet in zijn beroep dient te worden ontvangen omdat hij geen concrete beroepsgronden heeft ingediend. Subsidiair verzoekt de tandarts het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen.

4.3 Met betrekking tot het standpunt van de tandarts dat klager in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat hij geen concrete beroepsgronden heeft ingediend oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat het beroepschrift en de aanvulling daarop voldoende duidelijk zijn. Uit deze stukken kan worden afgeleid dat klager het geschil in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege wenst voor te leggen. Gebleken is dat de tandarts dat ook zo heeft begrepen en zich ter zake heeft kunnen verdedigen. Klager is daarom ontvankelijk in zijn beroep.

4.4 In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de tandarts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk (en mondeling) gevoerde debat.

4.5 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 juli 2021 is dat debat voortgezet.

4.6 De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter; Y. Buruma en

T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en B. van Noordenne en R. van der Velden, leden- beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2021.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.