ECLI:NL:TGZCTG:2021:148 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2021.037
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2021:148 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-08-2021 |
Datum publicatie: | 03-08-2021 |
Zaaknummer(s): | c2021.037 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen arts die in opdracht van een rechtbank een psychiatrisch expertise heeft uitgebracht in een letselschadeprocedure van klager. Klager klaagt over de onzorgvuldige inhoud van de concept- en de definitieve rapportage psychiatrische expertise en verwijt de arts dat hij zich niet onafhankelijk heeft opgesteld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021.037 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. E. Akdeniz, advocaat te Einhoven,
tegen
C., psychiater (niet-praktiserend), werkzaam te D.,
beklaagde in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 30 juni 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van
4 januari 2020, onder nummer 20/151, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 juli 2020. Klager is daar verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Ook de psychiater was ter terechtzitting aanwezig.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Op 18 mei 2020 heeft klager bij verweerder een onderzoek ondergaan in het kader van een letselschadeprocedure. Hierbij heeft een anamnesegesprek plaatsgevonden, een psychiatrisch onderzoek en zijn testen afgenomen. De afspraak vond in verband met corona plaats via een videoverbinding. De opdrachtgever voor deze psychiatrische expertise was de Rechtbank E.-F.. De vraag die centraal stond was - kort gezegd - of er bij klager klachten en beperkingen aanwezig zijn, en een diagnose te stellen is, op het vakgebied van verweerder. Het ging daarbij zowel om de situatie voor als de situatie na het ongeval van klager op 29 maart 2014.
2.2 Verweerder heeft na het onderzoek op 18 mei 2020 een concept rapport van de psychiatrische expertise opgesteld, met bijlagen. Verweerder concludeerde dat er geen aanknopingspunten zijn voor het vaststellen van een classificeerbare psychiatrische stoornis. Op zijn vakgebied kon verweerder daardoor ook geen reële belemmeringen vaststellen voor relevante activiteiten ten aanzien van werk, huishouden of hobby’s.
2.3 Op 24 mei 2020 heeft verweerder het concept rapport gezonden aan de advocaat van klager en klager via zijn advocaat de gelegenheid geboden om zich op zijn blokkeringsrecht te beroepen en om, mocht hij daarvan afzien, het anamnese-verslag te controleren op eventuele feitelijke onjuistheden.
2.4 Op 14 juni 2020 heeft verweerder via de advocaat van klager een e-mailbericht ontvangen, met als bijlage de reactie van klager (Reactie Anamnese psychiatrische expertise van 18 mei 2020). Klager heeft hierin toegelicht waarmee hij het allemaal niet eens was.
2.5 Verweerder heeft de reactie van klager geheel overgenomen in zijn definitieve rapport. Daarbij heeft verweerder genoteerd dat hij de daarin voorkomende feitelijke correcties als overgenomen beschouwt, maar dat die op zichzelf niet van dien aard waren dat zij tot wijziging van zijn bevindingen en conclusies aanleiding gaven.
2.6 Op 19 juni 2020 heeft verweerder van de advocaat van klager een e-mail ontvangen waarin, voor zover inhoudelijk van belang, wordt vermeld:
‘Geachte heer C.,
Client maakt geen gebruik van zijn blokkeringsrecht. (…) Client heeft geen vertrouwen in u en hij stelt dat hij een klacht tegen u zal indienen. De teleurstelling is namelijk erg groot, vooral omdat u op voorhand bent uitgegaan van onderpresteren. Client merkt op dat er geen sprake is van bewust onderpresteren en had van u verwacht dat u zich op onafhankelijke wijze zou richten op het persoonlijk onderzoek. (…)’
2.7 Op 19 juni heeft verweerder zijn conceptrapport tegelijkertijd aan de advocaten van beide partijen gezonden om hen in de gelegenheid te stellen daar inhoudelijk op te reageren.
2.8 Verweerder heeft de inhoudelijke reactie van de advocaat van klager en van de aansprakelijke partij opgenomen in zijn definitief rapport. Verweerder heeft op de opmerkingen van de advocaat van klager gereageerd. Verweerder heeft vervolgens zijn definitieve rapportage, gedateerd 29 juli 2020, verstuurd aan de rechtbank.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:
1. de inhoud van de conceptrapportage psychiatrische expertise van verweerder,
en ook de inhoud van zijn definitieve rapportage, niet juist is. Meer specifiek is het verwijt dat de inhoud van het conceptrapport niet overeenkomt met hetgeen op 18 mei 2020 was besproken en de inhoud van de definitieve rapportage niet juist is omdat verweerder niets heeft gedaan met de reactie van klager;
2. verweerder zich niet onafhankelijk heeft opgesteld.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder vraagt om uit te gaan van zijn definitieve rapport voor de beoordeling van de klacht en heeft voorts de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Ten aanzien van het 1e klachtonderdeel:
Bij de beoordeling van de vraag of een deskundigenrapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek door de deskundige uit het oogpunt van
vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
5.2 Het college is van oordeel dat de rapportage van verweerder voldoet aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen. Ook is correct blokkerings-, inzage- en correctierecht verleend. Klager had het uitbrengen van de rapportage van verweerder kunnen blokkeren, maar dat heeft hij niet gedaan. Het is mogelijk dat klager de procedure niet geheel heeft kunnen begrijpen, maar aangezien hij een advocaat heeft had deze hem daarin kunnen ondersteunen.
Verweerder heeft in zijn rapportage de verschillende, naar het oordeel van het college relevante, bronnen weergegeven waarvan hij gebruik heeft gemaakt bij het opstellen van zijn rapportage. Daarnaast heeft verweerder de bevindingen en observaties van zijn eigen (psychiatrisch) onderzoek vermeld. Het college heeft geen aanwijzing dat het onderzoek door verweerder per video niet adequaat is geweest. Verweerder heeft de uitgebreide reactie van klager op de conceptrapportage (Reactie Anamnese psychiatrische expertise van 18 mei 2020) integraal opgenomen in zijn definitieve rapportage en erbij vermeld: ‘Voor zover betrokkene’s reactie alleen betrekking heeft op feitelijke correcties van het gespreksverslag, beschouw ik deze als daarin opgenomen’. In het rapport is voorts op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen. De omstandigheid dat verweerder op basis van zijn deskundigheid tot een voor klager ongewenste conclusie is gekomen, maakt dit niet anders. Verweerder is tot slot binnen de grenzen van zijn deskundigheid gebleven.
Alles overziend dient het 1e klachtonderdeel te worden afgewezen.
5.4 Ten aanzien van het 2e klachtonderdeel:
Dat de conclusie van de rapportage van verweerder niet gunstig is voor de letselschadeclaim van klager, maakt niet dat verweerder om die reden zich niet onafhankelijk zou hebben opgesteld. Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij vrij stond ten opzichte van beide partijen. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat in letselschadezaken het nu eenmaal is dat de ene partij meer tevreden is met een rapport – na onafhankelijk onderzoek – dan de andere partij. Voor zover dit klachtonderdeel ook ziet op de door verweerder gemaakte opmerking (blz. 12 rapport) ‘Er zijn in deze zaak redenen om op voorhand vraagtekens te zetten bij de consistentie en de plausibiliteit van betrokkene’s klachtverhaal’, heeft verweerder dit als volgt toegelicht. Er waren eerder bij neuropsychologische onderzoeken aanwijzingen voor onderpresteren van klager. Om die reden was verweerder gevraagd de SIMS test (college: een screeningsinstrument voor de detectie van ingebeelde psychiatrische en cognitieve symptomen) af te nemen. Dit is gebeurd met instemming van de advocaat van klager.
Het college is van oordeel dat klager zijn verwijt, dat verweerder zich niet onafhankelijk heeft opgesteld, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ten aanzien van het punt van het mogelijk onderpresteren heeft het college vastgesteld dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft gedaan, juist om eerdere bevindingen te objectiveren, en zijn zijn conclusies goed te volgen. Dat verweerder daarbij bevooroordeeld was is niet gebleken. Dit alles brengt met zich mee dat ook het 2e klachtonderdeel geen doel treft en derhalve moet worden afgewezen.
5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht op beide onderdelen kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt ”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege zijn klacht dat de rapportage, psychiatrische expertise van de arts, zowel in concept als definitief, onzorgvuldig is (klachtonderdeel 1) en dat de psychiater zich niet onafhankelijk heeft opgesteld (klachtonderdeel 2), opnieuw beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.
4.2 De psychiater heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2021 is dat debat voortgezet.
4.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege .
4.6 Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij dat wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen en neemt dat hier over. Het Centraal Tuchtcollege voegt hier nog aan toe dat het Centraal tuchtcollege niet is gebleken dat de psychiater bij zijn rapportage is uitgegaan van onjuiste of onvolledige informatie.
4.7 Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel is dat de psychiater geen verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; H. de Hek en
J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en I.A. de Boer en J.J. de Jong, leden-beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 3 augustus 2021.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.