ECLI:NL:TGZCTG:2021:144 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.227

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:144
Datum uitspraak: 03-08-2021
Datum publicatie: 03-08-2021
Zaaknummer(s): c2020.227
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster verwijt hem (1) dat hij haar jarenlang seksueel heeft misbruikt en (2) dat hij een situatie heeft laten ontstaan waarin zij steeds afhankelijker van hem werd. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart het eerste klachtonderdeel ongegrond, omdat er geen bewijs is voor een seksuele relatie en deze ook niet aannemelijk is gemaakt. Dat college laat zich niet uit over het tweede klachtonderdeel. Ook het Centraal Tuchtcollege acht seksueel misbruik niet aannemelijk gemaakt, maar verklaart het tweede klachtonderdeel wel gegrond. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de fysiotherapeut buiten zijn deskundigheidsterrein is getreden en niet voldoende professionele distantie heeft bewaard. Aan de fysiotherapeut wordt een berisping opgelegd.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.227 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. P.R. Hogerbrugge, advocaat te Schiedam,

tegen

C., fysiotherapeut, werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 22 januari 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te

Den Haag tegen C. – hierna de fysiotherapeut – een klacht ingediend. Bij beslissing van 25 augustus 2020, onder nummer 2020-005, heeft dat college de klacht ongegrond verklaard.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De fysiotherapeut heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van klaagster nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 juni 2021, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. P.R. Hogerbrugge, voornoemd, en de fysiotherapeut, bijgestaan door D., directeur van de praktijk waar de fysiotherapeut werkzaam is. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

2.1 Klaagster en beklaagde hadden in de periode 2009-2017 een behandelingsovereenkomst. Zij waren deze relatie aangegaan vanwege de chronische rug/bekken klachten van klaagster na een val van een kameel. Klaagster stelt dat er naast een behandelrelatie in de periode 2011-2017 sprake was van een seksuele relatie tussen haar en beklaagde.

2.2 Beklaagde heeft de behandelrelatie in 2017 beëindigd. Hij heeft klaagster toen verwezen naar een psychosomatisch fysiotherapeut, omdat dit gelet op de aard van de pijnklachten van klaagster meer was aangewezen dan de hulp die hij, als manueel fysiotherapeut, klaagster kon bieden.

Na de beëindiging van de behandelingsovereenkomst heeft klaagster beklaagde en zijn echtgenote gedurende langere tijd gestalkt. Klaagster wilde met beklaagde praten en klaagster heeft tegen de echtgenote van beklaagde verteld dat zij en beklaagde een seksuele relatie hadden gehad. Beklaagde heeft klaagster daarop eenmaal thuis bezocht, maar het aldaar gevoerde gesprek resulteerde er niet in dat klaagster beklaagde niet meer stalkte. Klaagster heeft vanwege haar stalken een contactverbod opgelegd gekregen, een verbod dat op 18 juli 2019 per aangetekende brief door de politie aan klaagster is toegezonden.

2.3 Klaagster heeft tegen beklaagde in de periode 2018-2019 diverse klachten ingediend, of getracht in te dienen, waaronder klachten bij de klachtencommissie van de zorgaanbieder waarbij beklaagde werkzaam is, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de zorgverzekeraar DSW, de politie en het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF). Alle klachten zijn, na het plegen van hoor en wederhoor of nader onderzoek, wegens gebrek aan bewijs afgewezen.

2.4 Klaagster erkent dat zij beklaagde heeft gestalkt. Ter zitting geeft zij aan dat dit verkeerd was.

3. De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij haar jarenlang seksueel heeft misbruikt. Dit gebeurde volgens klaagster naast een behandelrelatie. Het seksueel misbruik zou, met instemming van klaagster, hebben plaatsgevonden in de behandelkamer. Volgens klaagster had beklaagde zich van dit grensoverschrijdende gedrag moeten onthouden. Zij meent daarom dat beklaagde niet langer als fysiotherapeut werkzaam mag zijn en dat zijn registratie in het BIG-register moet worden doorgehaald.

Klaagster heeft aan haar klacht dezelfde standpunten ten grondslag gelegd als aan haar eerdere klachten tegen beklaagde. De verklaring die klaagster ter zitting heeft afgelegd bevat geen nieuwe elementen.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde ontkent met klem dat tussen hem en klaagster op enig moment sprake is geweest van een seksuele relatie. Klaagster erkent dat de behandelrelatie tussen hem en klaagster relatief lang heeft geduurd. Hij verklaart deze duur door de aard van de klachten van klaagster en doordat klaagster niet bereid was naar een andere fysiotherapeut dan wel psycholoog te gaan. Beklaagde erkent eveneens dat zijn dossiervoering niet optimaal is geweest.

In reactie op het verwijt van klaagster dat beklaagde seksverslaafd is, hetgeen hij stellig ontkent, meldt beklaagde dat hij nooit eerder een klacht wegens grensoverschrijdend gedrag heeft gehad.

5. De beoordeling

5.1 Het College stelt voorop dat het aangaan van een seksuele relatie met een patiënt in strijd is met de voor een fysiotherapeut geldende professionele normen en de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening in ernstige mate overschrijdt.

5.2 Partijen verschillen echter nadrukkelijk van mening over de vraag of er tussen klaagster en beklaagde in de periode 2011-2017 sprake is geweest van een seksuele relatie. Het College moet vaststellen dat klaagster geen bewijs ten grondslag heeft gelegd aan de eerder door haar tegen beklaagde ingediende klachten en ook niet aan deze klacht. De door klaagster overgelegde verklaringen berusten uitsluitend op de mededelingen van klaagster zelf. Wegens gebrek aan enige vorm van bewijs, kan het College daarom het bestaan van een seksuele relatie op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen. De lezingen van klaagster en beklaagde blijven op dit punt uiteenlopen. De klacht kan daarom niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet op de omstandigheid dat aan het woord van klaagster minder geloof dient te worden gehecht dan aan het woord van de beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor een oordeel dat bepaalde gedragingen van een fysiotherapeut hem tuchtrechtelijk worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Dat is hier niet het geval. Dit vermoeden ontstaat evenmin uit de relatief lange duur van de behandelrelatie of de gebrekkige administratie van beklaagde, al dringt het College er bij beklaagde op aan kritischer te letten op de noodzaak een behandelrelatie in stand te houden en zijn administratie beter bij te houden.

5.3 De conclusie is dat beklaagde niet kan worden verweten dat hij heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van beklaagde behoorde te betrachten.

De klacht zal ongegrond worden verklaard.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet, althans onvoldoende, bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

Omvang van het geding

4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Zij betoogt dat het Regionaal Tuchtcollege haar klacht te beperkt heeft geformuleerd. Klaagster verwijt de fysiotherapeut niet alleen dat hij haar jarenlang seksueel heeft misbruikt, maar ook dat hij een situatie heeft laten ontstaan waarin zij steeds afhankelijker van hem werd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft in zijn beslissing over dit tweede onderdeel van de klacht geen oordeel gegeven, aldus klaagster. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege deze beslissing te vernietigen en de klacht alsnog geheel gegrond te verklaren.

4.2 De fysiotherapeut heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep te verwerpen en de bestreden beslissing in stand te laten.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt op grond van het handgeschreven klaagschrift van klaagster en het door haar ingevulde klaagformulier vast, dat de klacht niet alleen betrekking heeft op het gestelde seksueel misbruik, maar ook op het laten ontstaan van een situatie waarin klaagster steeds afhankelijker werd van de fysiotherapeut. Het Regionaal Tuchtcollege is aan dit laatste klachtonderdeel ten onrechte voorbijgegaan. Het Centraal Tuchtcollege zal hierna over beide klachtonderdelen een oordeel geven.

Seksueel misbruik

4.4 Klaagster stelt dat de fysiotherapeut haar in de periode van 2011 tot medio 2017 seksueel heeft misbruikt. Zij wijst er daarbij in beroep op dat dit in eerste instantie niet met haar instemming gebeurde. Klaagster erkent dat zij voor het misbruik geen harde bewijzen kan aanvoeren, maar is van mening dat, gelet op de door haar geschetste context van de hulpverleningsrelatie, het misbruik wel aannemelijk is gemaakt. Zij doelt daarbij onder meer op de lange duur van de behandelrelatie en het feit dat de fysiotherapeut van een groot aantal gedeclareerde behandelingen geen aantekening in het medisch dossier van klaagster heeft gemaakt.

4.5 De fysiotherapeut ontkent in beroep ten stelligste dat er sprake is geweest van een seksuele relatie tussen hem en klaagster of van seksueel misbruik.

4.6 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat de lezingen van partijen over wat zich feitelijk in de behandelkamer en daarbuiten tussen hen heeft voorgedaan ook in beroep sterk uiteenlopen. Klaagster heeft voor haar stelling dat sprake was van misbruik geen bewijs aangedragen. Het Centraal Tuchtcollege kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen dat sprake is geweest van seksuele handelingen. Ook is niet goed te beoordelen welke van beide lezingen het meest aannemelijk is. De door klaagster genoemde omstandigheden zijn in ieder geval onvoldoende om aan te nemen dat van haar lezing moet worden uitgegaan. Nu er niet van kan worden uitgegaan dat tussen klaagster en de fysiotherapeut seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, heeft het Regionaal Tuchtcollege het klachtonderdeel over seksueel misbruik terecht ongegrond verklaard.

Laten ontstaan van een afhankelijkheidsrelatie

4.7 Klaagster is in 2009 bij de fysiotherapeut in behandeling gekomen in verband met chronische rug-, bekken- en beenklachten. De behandeling bestond onder meer uit oefeningen en massages. Volgens de fysiotherapeut deden de aanhoudende klachten steeds sterker vermoeden dat er meer aan de hand was dan alleen een probleem met de rug. In de gesprekken die klaagster en hij voerden kwam op zeker moment naar voren dat klaagster in haar jeugd was misbruikt en dat zij kampte met psychische problemen, relatieproblemen en problemen met betrekking tot seksualiteit. De fysiotherapeut heeft haar in 2013 verwezen naar een bekkenbodemtherapeut. Klaagster is nadien echter nog enkele jaren bij hem in behandeling gebleven en kwam met een zeer hoge frequentie. Volgens de fysiotherapeut hebben zij toen regelmatig over met name de emotionele problemen van klaagster gesproken. Daarbij heeft hij naar eigen zeggen een enkele keer zelf ook persoonlijke dingen aan klaagster verteld, als een vorm van ‘spiegelen’.

4.8 De fysiotherapeut stelt dat hij klaagster in die periode bij herhaling heeft aangegeven dat zij psychologische hulp moest zoeken of zich tot een psychosomatische fysiotherapeut moest wenden. Volgens hem wilde zij dat echter niet, omdat zij dan aan een vreemde weer haar verhaal moest vertellen, en zij wilde haar problemen liever met hem bespreken. Uiteindelijk is de behandelrelatie in het najaar van 2017 geëindigd en is klaagster onder behandeling gekomen van een psychosomatisch fysiotherapeut. Klaagster stelt dat zij in de periode dat zij bij de fysiotherapeut in behandeling was in toenemende mate afhankelijk van hem werd en dat het feit dat zij hem na beëindiging van de behandelrelatie is gaan stalken ook in deze context moet worden gezien.

4.9 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de fysiotherapeut, door zich bij klaagster, een kwetsbare patiënte, zo intensief bezig te houden met haar psychische en emotionele problemen, zich buiten zijn specifieke deskundigheidsterrein heeft begeven en niet de distantie heeft bewaard die van een professionele hulpverlener mag worden verwacht. Het Centraal Tuchtcollege acht aannemelijk dat klaagster door de vertrouwelijke gesprekken met de fysiotherapeut over haar psychische en emotionele problemen (mogelijk in combinatie met het lichamelijke contact waarvan bij de fysiotherapeutische behandeling sprake was) in steeds sterkere mate in emotioneel opzicht van hem afhankelijk is geworden. Niet waarschijnlijk is dat dit voor de fysiotherapeut niet duidelijk was (of kon zijn). Deze afhankelijkheid blijkt immers al uit het feit dat klaagster gedurende zeer lange tijd en in een zeer hoge frequentie alleen door hem behandeld wilde worden. Door klaagster desondanks al die tijd te blijven behandelen en haar behandeling niet te beëindigen en zo nodig over te dragen aan een collega, is de fysiotherapeut niet gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Dit betekent dat het klachtonderdeel over het laten ontstaan van een afhankelijkheidssituatie alsnog gegrond moet worden verklaard.

Het Centraal Tuchtcollege verwijst in dit verband nog naar artikel 39b Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut (2012).

De maatregel

4.10 Het Centraal Tuchtcollege acht dit handelen van de fysiotherapeut zonder meer laakbaar. Gelet hierop, volstaat in dit geval de oplegging van de maatregel van een waarschuwing niet en wordt de maatregel van een berisping passend en toereikend geacht.

Conclusie

4.11 Uit het vorenstaande volgt dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege dient te worden vernietigd, voor zover daarbij geen oordeel is gegeven over het klachtonderdeel over het laten ontstaan van een afhankelijkheidssituatie. Het Centraal Tuchtcollege zal, opnieuw rechtdoende, dit klachtonderdeel alsnog gegrond verklaren en aan de fysiotherapeut de maatregel van berisping opleggen. Het beroep zal voor het overige worden verworpen.

Publicatie

4.12 Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover daarbij geen oordeel is gegeven over het klachtonderdeel over het laten ontstaan van een afhankelijkheidssituatie;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart dit klachtonderdeel gegrond;

legt aan de fysiotherapeut de maatregel van berisping op;

verwerpt het beroep voor het overige;

gelast dat VWS-Financieel Dienstencentrum aan klaagster het betaalde griffierecht ten bedrage van € 100,- (zegge: honderd euro) voor de behandeling van het beroep en van de klacht bij het Regionaal Tuchtcollege vergoedt;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en FysioPraxis met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter, T. Dompeling en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en J.A.M.M. Gloudemans en C.J. Smeets, leden- beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 3 augustus 2021.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.