ECLI:NL:TGZCTG:2021:140 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.072
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2021:140 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-08-2021 |
Datum publicatie: | 03-08-2021 |
Zaaknummer(s): | c2020.072 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen tandarts. Klager is in de zomer van 2014 gezien bij een universitair tandheelkundig centrum in verband met bloedend tandvlees bij een in 2005 geplaatste brug. De tandarts werkte daar als supervisor van studenten. Uit een röntgenfoto bleek dat onder een kroon cariës was ontstaan. Klager is hiervoor behandeld. Ruim twee weken later heeft hij zich opnieuw bij het centrum gemeld, omdat hij nog steeds last had. Onderzoek wees toen op een ontsteking aan de wortelpunt(en). Klager is verwezen naar een endodontoloog. Enkele weken later heeft hij zijn dossier opgevraagd. De klacht luidt als volgt: 1. Na de behandeling van klager heeft de tandarts verklaard dat klager alleen de eerste twee weken last zou hebben van de ontsteking, maar klager bleef last houden van bloedingen; 2. Klager kreeg in september 2014 bij zijn aanvraag om zijn medisch dossier niet de foto’s mee die in juli en augustus 2014 zijn gemaakt. En de naam van de tandarts is weggelaten in zijn medisch dossier; 3. Klager stelt de tandarts verantwoordelijk voor de geleden schade. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachtonderdelen 1 en 2 kennelijk ongegrond verklaard en klager in klachtonderdeel 3 niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel 2 gegrond daar waar het gaat om het niet vermelden van de naam van de tandarts in het medisch dossier van klager. Gelet op de omstandigheden van het geval wordt geen maatregel aan de tandarts opgelegd. Voor het overige wordt het beroep van klager verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.072 van:
A. , wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., tandarts, destijds werkzaam te B., verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 31 juli 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van
7 januari 2020, onder nummer 2019-183, heeft dat College klager gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in de klacht en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Nadien heeft klager nog enkele stukken in het geding gebracht.
De zaak is in beroep inhoudelijk behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 juni 2021, waar zijn verschenen klager en de tandarts. De zaak is over en weer toegelicht. De tandarts heeft dat gedaan aan de hand van schriftelijke aantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
2. “De feiten
2.1 Bij klager is in 2005 een brug geplaatst.
2.2 Klager is op 25 juli 2014 op de polikliniek van het D. gezien in verband met bloedend tandvlees tussen de achterste kies van de brug (element 37) in de onderkaak links en de verstandskies (element 38) linksonder. Beklaagde was destijds als tandarts werkzaam in de hoedanigheid van hoofd van de polikliniek bij D..
2.3 Diezelfde dag is een röntgenfoto gemaakt, waarop te zien was dat onder de kroon van element 37 cariës (tandbederf) was ontstaan. Daarop is met klager een afspraak gemaakt voor een behandeling.
2.4 Tijdens de behandeling op 1 augustus 2014 is de brug losgehaald en is de cariës verwijderd. Daarna is de brug teruggeplaatst en is de ontstane ruimte opgevuld met vulmateriaal.
2.5 Klager heeft zich op 18 augustus 2014 bij D. gemeld omdat hij nog steeds last had van het tandvlees tussen element 37 en 38. Een collega van beklaagde heeft daarop onderzoek gedaan en een nieuwe röntgenfoto gemaakt, die wees op een ontsteking aan de wortelpunt(en). Daarna is klager doorverwezen naar een endodontoloog.
2.6 Op 2 september 2014 heeft klager zijn medisch dossier opgevraagd bij D..
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven - als volgt:
1. Na de behandeling van klager heeft beklaagde verklaard dat klager alleen de
eerste twee weken last zou hebben van de ontsteking, maar klager bleef last houden van bloedingen;
2. Klager kreeg op 2 september 2014 bij zijn aanvraag om zijn medisch dossier
niet de foto’s mee die op 25 juli 2014 en 1 augustus 2014 zijn gemaakt. Ook is de naam van beklaagde bewust weggelaten op 1 augustus 2014;
3. Klager stelt beklaagde verantwoordelijk voor de geleden schade.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Bovendien kan beklaagde zich niet herinneren dat hij klager heeft behandeld op
1 augustus 2014. Er werkten destijds studenten onder de supervisie van beklaagde, waarbij de naam van beklaagde wel bij de behandeling werd genoteerd. Ook werden alle afspraken op naam van beklaagde gezet als hoofd van de polikliniek.
5. De beoordeling
5.1 Het College dient te beoordelen of beklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorg die van hem in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Hierbij gaat het om de persoonlijke verwijtbaarheid van de behandelaar.
5.2 Ten aanzien van de klacht die betrekking heeft op de behandeling van klager, kan het College niet constateren dat beklaagde – in de hoedanigheid van behandelend tandarts, dan wel supervisor – in strijd heeft gehandeld met zijn zorgplicht jegens klager. Het bloeden van het tandvlees van klager kan meerdere oorzaken hebben en het College kan niet vaststellen dat dit het gevolg is van verwijtbaar handelen van beklaagde. Daarom kan dit klachtonderdeel niet slagen.
5.3 Ten aanzien van het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het opvragen van het medisch dossier van klager op 2 september 2014, heeft klager niet gespecificeerd op welke momenten en hoe de beklaagde met betrekking tot het dossier van klager heeft gehandeld. Het is het College ook niet gebleken dat de beklaagde betrokken is geweest, dan wel een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van dit klachtonderdeel, zodat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.
5.4 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.
5.5 Klager dient tenslotte niet-ontvankelijk te worden verklaard voor wat betreft de aansprakelijkheidsstelling van beklaagde, omdat het College niet bevoegd is om een schadevergoeding toe te kennen.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen/nalaten van de tandarts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2021 is dat debat voortgezet.
4.2 Het beroep van klager strekt er toe – zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege – dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.
4.3 De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Beoordeling
4.4 Klager is (onder meer) op 1 augustus 2014 behandeld bij het D.. In het gedeelte van het medisch dossier van klager waarover het Centraal Tuchtcollege beschikt staat bij die datum als behandelaar van klager vermeld de student “E.”. Klager stelt dat hij op 1 augustus 2014 niet alleen door deze student, maar ook door de tandarts is behandeld. Daarom moet naar zijn mening ook de tandarts als behandelaar worden genoemd in zijn medisch dossier. De tandarts weerspreekt dit niet. Integendeel: gelet op het feit dat er op 1 augustus 2014 ook handelingen zijn verricht die niet door studenten mogen worden gedaan, gaat de tandarts ervan uit dat hij die handelingen heeft verricht. Dat zijn naam niet in het medisch dossier terecht is gekomen, is volgens de tandarts het gevolg van de werkwijze die bij het D. wordt gevolgd. In het kader van hun opleiding moeten studenten studiepunten halen. Deze worden geregistreerd doordat studenten na een behandeling hun pasje langs de lezer halen. Op die manier is de naam “E.” in het medisch dossier terecht gekomen, aldus de tandarts.
4.5 Gelet op het voorgaande gaat het Centraal Tuchtcollege ervan uit dat ook de tandarts klager op 1 augustus 2014 heeft behandeld. De naam van een behandelaar is een essentieel gegeven dat moet worden vermeld in het medisch dossier. Dit is in het onderhavige geval niet gebeurd, althans uit de stukken waarover het Centraal Tuchtcollege beschikt blijkt dit niet en de tandarts heeft geen stukken aangeleverd waaruit dat wel volgt. De tandarts was verantwoordelijk voor de volledigheid van het medisch dossier van klager. Dit heeft hij ter terechtzitting in beroep ook erkend. Dat het systeem bij het D. zo was ingericht dat vanwege het opleidingskarakter alleen de naam van de student in het medisch dossier terecht kwam, ontslaat de tandarts niet van de wettelijke plicht om ervoor te zorgen dat ook zijn naam als behandelaar in het dossier werd genoemd. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege had de tandarts dit probleem op zijn minst moeten aankaarten bij de organisatie. Omdat hij dit, ook naar eigen zeggen, niet heeft gedaan, kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit betekent dat klachtonderdeel 2 gedeeltelijk slaagt.
4.6 Klachtonderdeel 2 ziet verder op het niet verstrekken van foto’s toen klager zijn medisch dossier op 2 september 2014 opvroeg bij D.. Ter zitting in beroep heeft de tandarts erkend dat de foto’s aan klager hadden moeten worden verstrekt. Hij was echter niet op de hoogte van de dossieraanvraag en is daarbij niet betrokken geweest. Omdat het Centraal Tuchtcollege de betrokkenheid van de tandarts bij de dossieraanvraag ook niet op andere wijze kan vaststellen, concludeert het dat de tandarts op dit punt geen persoonlijk tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. In zoverre is klachtonderdeel 2 ongegrond.
4.7 Ten aanzien van de klachtonderdelen 1 en 3 sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de overwegingen daarbij, zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg onder 5.2 en 5.5. Het Centraal Tuchtcollege neemt deze overwegingen over. Als het gaat om de behandeling van klager kan de tandarts geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel 1 is daarom ongegrond. En omdat het Centraal Tuchtcollege niet bevoegd is om een schadevergoeding toe te kennen, wordt klager niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel 3. Ten aanzien van deze klachtonderdelen wordt het beroep van klager derhalve verworpen.
Geen maatregel
4.8 Anders dan in eerste aanleg wordt de klacht dus gedeeltelijk gegrond verklaard. De tandarts heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als het gaat om de inhoud van het medisch dossier van klager. Het Centraal Tuchtcollege volstaat met deze constatering en zal aan de tandarts geen maatregel opleggen. Daarbij betrekt het Centraal Tuchtcollege de ouderdom van de zaak, het feit dat de tandarts inmiddels met pensioen is en zijn beroep niet meer uitoefent en de omstandigheid dat het tuchtrechtelijk verwijt het gevolg lijkt te zijn van de wijze waarop het D. als opleidingsinstituut in 2014 was georganiseerd.
Publicatie
4.9 Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep ten aanzien van klachtonderdeel 2 in doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart klachtonderdeel 2 gedeeltelijk gegrond, zoals in rechtsoverweging 4.5 is omschreven;
bepaalt dat ter zake daarvan aan de arts geen maatregel wordt opgelegd;
verklaart klachtonderdeel 2 voor het overige ongegrond;
verwerpt het beroep voor het overige;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan Gezondheidszorg Jurisprudentie en het tijdschrift Nederlands Tandartsenblad, met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; H. de Hek en M.P. den Hollander, leden-juristen en M. Fokke en B. van Noordenne, leden-beroepsgenoten en
N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 3 augustus 2021.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.