ECLI:NL:TGZCTG:2021:139 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2021/1022

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:139
Datum uitspraak: 16-07-2021
Datum publicatie: 16-07-2021
Zaaknummer(s): c2021/1022
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tegen een fysiotherapeut. IGJ verwijt de fysiotherapeut onder meer dat hij tijdens de behandelrelatie niet de professionele distantie heeft gehouden tot patiënte en ernstig seksueel grensoverschrijdend heeft gehandeld jegens patiënte. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond, legt op de maatregel van doorhaling en schorst bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang de bevoegdheid van de fysiotherapeut om de aan zijn inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen. De fysiotherapeut komt hiertegen in beroep. In deze tussenbeslissing geeft het Centraal Tuchtcollege alleen een oordeel over de uitgesproken voorlopige voorziening. Het Centraal Tuchtcollege handhaaft de schorsing. De fysiotherapeut mag in afwachting van de eindbeslissing zijn beroep niet uitoefenen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Tussenbeslissing in de zaak onder nummer C2021/1022 van:

A., fysiotherapeut, destijds werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde:

mr. dr. L.A.P. Arends, advocaat te Nijmegen

tegen

INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD ,

gevestigd te Utrecht, verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg, gemachtigden: drs. F.C.J. Neefjes, senior inspecteur, en

mr. A.W. de Haan, senior juridisch adviseur.

1.         Verloop van de procedure

De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – hierna klaagster – heeft op 23 december 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen A. – hierna de fysiotherapeut – een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 april 2021, onder nummer 233/2020, heeft het Regionaal Tuchtcollege de klacht gegrond verklaard en de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register opgelegd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft bepaald dat de maatregel van doorhaling onmiddellijk van kracht wordt en heeft bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang de bevoegdheid van de fysiotherapeut om de aan zijn inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen geschorst. Tevens heeft het Regionaal Tuchtcollege bepaald dat de beslissing in geanonimiseerde vorm zal worden gepubliceerd.

De fysiotherapeut is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Daarbij heeft hij het Centraal Tuchtcollege verzocht om de voorlopige voorziening te beëindigen en hem in de gelegenheid te stellen zijn praktijk te blijven uitoefenen in afwachting van de beslissing op het beroep.

Dit verzoek is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 juni 2021, waar zijn verschenen de fysiotherapeut, bijgestaan door mr. dr. L.A.P. Arends, voornoemd, en klaagster, vertegenwoordigd door drs. F.C.J. Neefjes en mr. A.W. de Haan, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde - geboren in 1981 - is sinds februari 2008 werkzaam als fysiotherapeut. Naar aanleiding van een klacht van een patiënte van beklaagde wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag – ingediend op 4 maart 2019 - heeft het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle beklaagde op 13 augustus 2019 een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van twaalf maanden opgelegd (zaak 042/2019). Alle klachtonderdelen zijn destijds gegrond verklaard. De schorsing is ingegaan op

25 september 2019 en liep tot 25 september 2020.

Op 23 oktober 2019 heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de IGJ) een melding ‘geweld in de zorgrelatie’ ontvangen. De melder was een collega van beklaagde die sinds 2010 samen met beklaagde mede-eigenaar is van de fysiotherapiepraktijk. Beklaagde zou – zo volgt uit de melding – wederom een seksuele relatie hebben gehad met een patiënte (hierna: de patiënte) uit zijn praktijk. De seksuele relatie was – merkt het college voor een goed begrip op - aangegaan met een andere patiënte dan degene die de bovengenoemde tuchtprocedure van

4 maart 2019 aanhangig had gemaakt. De melder heeft, als gevolg van de uitkomst van de tuchtzaak tegen beklaagde, op 24 augustus 2019 de samenwerking met beklaagde opgezegd.

Op grond van voornoemde melding is de IGJ een onderzoek gestart naar het handelen van beklaagde. De IGJ heeft beklaagde en de patiënte hierover op

12 november 2019 geïnformeerd en heeft de patiënte verzocht mee te werken aan het onderzoek naar beklaagde. De patiënte heeft op 14 november 2019 verklaard mee te willen werken en heeft de WhatsApp-conversaties tussen haar en beklaagde op

18 november 2019 aan de IGJ doen toekomen. In het kader van hoor- en wederhoor heeft de IGJ met zowel de patiënte als de beklaagde gesprekken gevoerd en de gesprekverslagen zijn vastgelegd in het definitieve onderzoeksrapport.

Uit het onderzoek van de IGJ volgt dat tussen beklaagde en de patiënte in de periode van 8 juni 2016 tot en met 24 juli 2019 een behandelrelatie bestond. In dit tijdsbestek hebben er 76 fysiotherapeutische behandelingen plaatsgevonden. De seksuele relatie

– welke niet door beklaagde wordt betwist - liep van oktober 2018 tot juni 2019. Zowel op de fysiotherapiepraktijk, als op de privéadressen van beklaagde en de patiënte, vond seksueel contact plaats. Gedurende deze periode heeft er ook veel WhatsApp-contact plaatsgevonden. De patiënte is na het ontstaan van de seksuele relatie niet overgedragen aan een collega-fysiotherapeut. Ook overdracht naar een andere fysiotherapiepraktijk heeft niet plaatsgevonden. Na beëindiging van zowel de seksuele relatie als de behandelrelatie heeft er in de periode van 4 oktober 2019 tot 14 november 2019 nog (seksueel getint) WhatsApp-contact plaatsgevonden tussen beklaagde en de patiënte.

Op 28 september 2020 heeft beklaagde – na afloop van de schorsing - zijn werkzaamheden als fysiotherapeut hervat en heeft hij zijn eenmanspraktijk ondergebracht in een gezondheidscentrum. Bij brieven van 2 oktober 2020 en

23 oktober 2020, heeft de gemachtigde van beklaagde de IGJ geïnformeerd over de maatregelen die beklaagde heeft getroffen om recidive te voorkomen.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven - dat:

1.      hij tijdens de behandelrelatie niet de professionele distantie, zoals hij die had behoren te houden gelet op zijn professie, heeft gehouden tot patiënte en is verder tot de persoonlijke levenssfeer van patiënte doorgedrongen dan noodzakelijk was in het kader van de behandeling;

2.      hij ernstig seksueel grensoverschrijdend heeft gehandeld jegens zijn patiënte;

3.      hij de behandeling van patiënte niet heeft beëindigd, noch heeft hij patiënte overgedragen aan een collega op het moment dat andere dan zakelijke en in een professionele hulpverleningssituatie passende gevoelens een rol gingen spelen;

4.      hij niet professioneel heeft gehandeld als bedoeld in het beroepsprofiel.

4.      HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij tot tweemaal toe de grenzen van de voor hem geldende beroepsnormen heeft overschreden, maar dat hij zijn leven nadien heeft gebeterd. De grensoverschrijdende gedragingen van beklaagde deden zich voor in dezelfde – voor beklaagde – slechte periode. Beklaagde heeft van beide gebeurtenissen geleerd. Gedurende zijn schorsingsperiode heeft beklaagde met behulp van professionals hard gewerkt om te leren van zijn fouten, met een schone lei van start te gaan met betrekking tot zijn werkzaamheden als fysiotherapeut en om niet nogmaals een misstap te begaan. Sinds de hervatting van zijn werkzaamheden – te weten na afloop van de hem opgelegde onvoorwaardelijke schorsing – doet beklaagde er alles aan om recidive te voorkomen. Hij heeft niet alleen zijn partner geïnformeerd maar tevens degenen die in het gezondheidscentrum werken waar hij nu zijn praktijk uitoefent. Hij werkt zo min mogelijk met vrouwelijke patiënten. Beklaagde begrijpt dat zijn handelen ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar is en dat dientengevolge een maatregel behoort te worden opgelegd. Hij verzoekt het college om – gelet op zijn inspanning en aantoonbare vooruitgang en voorzorgsmaatregelen – hem een laatste kans te geven door een voorwaardelijke maatregel op te leggen zoals bedoeld in artikel 48, lid 7, van de Wet BIG, onder door het college op te stellen voorwaarden.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Beklaagde heeft – zowel ter zitting als in het verweerschrift – de verwijten van klaagster niet betwist of bestreden. Hij heeft toegegeven wederom een seksuele relatie aangegaan te zijn met een patiënte. Derhalve is vast komen te staan dat de seksuele relatie tussen de patiënte en beklaagde in de periode van oktober 2018 tot juni 2019 heeft plaatsgevonden. Ook moet het grensoverschrijdend gedrag – waaronder de WhatsApp-berichten in de periode van 4 oktober 2019 tot 14 november 2019 – als vaststaand worden aangenomen. De klacht is daarmee in al haar onderdelen gegrond.

5.2

De gedragingen van beklaagde in ogenschouw nemende oordeelt het college als volgt. Beklaagde is eerder, op 13 augustus 2019, door het tuchtcollege voor de duur van een jaar onvoorwaardelijk geschorst wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag. Destijds is het college er – op aangeven van beklaagde - van uitgegaan dat beklaagde het jaar schorsing zou gebruiken om aan zichzelf te werken, om zijn kennis over gedragsregels en ethiek op peil te brengen en om de communicatiemethode binnen zijn praktijk te professionaliseren. Feit is echter, dat beklaagde tijdens de tuchtprocedure in 2019 en daarna wederom een seksuele relatie had met een patiënte. Eveneens heeft beklaagde – na het ingaan van de onvoorwaardelijke schorsing –  seksueel getinte WhatsApp-berichten gestuurd aan de patiënte. Hij heeft over de tweede relatie tegenover het tuchtcollege geen openheid gegeven. Integendeel, hij heeft ook destijds in zijn verweer aangegeven dat hij zich realiseert dat hij fouten heeft gemaakt en ervoor moet zorgen dat die in de toekomst worden voorkomen. Dat beklaagde deze relatie tijdens de lopende tuchtprocedure in 2019 niet heeft beëindigd en gedurende de schorsing seksueel getinte WhatsApp-berichten heeft verzonden rekent het college beklaagde zwaar aan. Er kan thans gegronde twijfel bestaan over de oprechtheid van zijn verweer destijds dan wel over de vaardigheid van beklaagde met een dergelijke situatie om te gaan. Dat beklaagde voor de tweede maal over de schreef is gegaan en daarmee doorging tijdens de behandeling van de eerste tuchtzaak en na de uitspraak van het tuchtcollege, is derhalve tuchtrechtelijk ernstig verwijtbaar.

5.3

Voorts is het college van oordeel dat beklaagde ter zitting onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij nu wel voldoende waarborgen heeft ingebouwd. De intervisie – zoals door beklaagde in het leven geroepen bij een ex-collega en later met twee

ex-studiegenoten – alsook de hulp van een coach acht het college tegen de geschetste achtergrond een onvoldoende waarborg. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat hij

– vanwege corona - niet de mogelijkheid heeft gehad de cursus ethiek van de KNGF te volgen. Het had echter in de lijn der verwachting gelegen, nu het vertoonde gedrag ernstig in strijd is met de in de beroepsgroep geldende richtlijnen, dat beklaagde zich

– ondanks corona - in ieder geval de beroepsnormen van de beroepsgroep en de ethische regels eigener beweging eigen had gemaakt. Het college oordeelt dat dit van beklaagde verwacht en verlangd had mogen worden. 

Daarnaast heeft beklaagde verklaard dat hij bij het ingaan van de schorsing acht behandelingen heeft gehad bij de eerstelijnspsycholoog en aansluitend gespecialiseerde GGZ heeft aangevraagd. Sinds 4 februari 2020 staat beklaagde op de wachtlijst, maar vanwege de coronapandemie zou het traject vertraagd zijn. Recentelijk – zo stelt beklaagde – heeft het intakegesprek bij C.-GGZ plaatsgevonden en zou er een persoonlijkheidsonderzoek gestart worden. Op de vraag van het college of er reeds een behandelplan ten grondslag ligt aan de behandeling of het persoonlijkheidsonderzoek kon beklaagde geen antwoord geven.

5.4

Gelet op het bovenstaande is het college niet overtuigd van de intrinsieke motivatie van beklaagde om te werken aan zijn gedragsproblemen. Beklaagde heeft geen blijk gegeven zich in voldoende mate onder zorg te hebben gesteld, nu hij tot op heden niet behandeld is bij een GGZ-instelling en er slechts op summiere wijze intervisie heeft plaatsgevonden. Het college maakt zich dan ook zorgen over het gedrag van beklaagde en de mate waarin hij inzicht vertoont in de achtergronden ervan. Beklaagde geeft niet het vertrouwen op een gedegen manier met patiënten om te kunnen gaan. De zorgverleningsrelatie tussen een fysiotherapeut en zijn patiënt is een relatie met een ongelijkwaardige verhouding, waarin de patiënt zich in een afhankelijke en kwetsbare positie bevindt, waarin deze ten behoeve van bijvoorbeeld anamnese gevoelige persoonlijke informatie van zichzelf moet prijsgeven en waarbij lichamelijk contact onderdeel van de therapie is. Het is voorts moeilijk te vermijden dat een zorgverlener tijdens de behandeling kennisneemt van persoonlijke informatie van de patiënt, diens zorgen, kwetsbaarheden en problemen. In een dergelijke situatie is het, zoals beklaagde trouwens beaamt, ongeoorloofd een seksuele relatie te beginnen met de patiënt. Het college verwijst daarvoor naar de modelregeling Fysiotherapeut- Patiënt en de KNGF-regeling Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut. Beklaagde heeft blijk gegeven dat bij hem sprake is van een terugvalrisico, dat onvoldoende kan worden afgeweerd. Beklaagde heeft niet overtuigend blijk gegeven geleerd te hebben van de gemaakte fouten en van de hem opgelegde schorsing. Dat beklaagde – zoals ter zitting verklaard – ten tijde van zijn handelen door een moeilijke periode ging doet daar niet aan af. Moeilijke periodes komen en gaan nu eenmaal zonder dat men daar zelf altijd invloed op heeft.

5.5

Naar het oordeel van het college zijn de genoemde gedragingen tegen de hiervoor geschetste achtergrond zodanig strijdig met hetgeen van een integere en betrouwbare zorgverlener verwacht mag worden, dat een maatregel passend en geboden is die erop gericht is te voorkomen dat zorgbehoevenden nog verder aan dat gedrag van die zorgverlener worden blootgesteld. Met inachtneming van deze uitgangspunten is het college van oordeel dat de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register passend en geboden is. Beklaagde is in 2019 veroordeeld voor hetzelfde grensoverschrijdende gedrag. Herhaling van het verweten gedrag van beklaagde dient voorkomen te worden. Hoewel beklaagde de wens heeft uitgesproken zijn werkzaamheden als fysiotherapeut te willen voortzetten, ziet het college geen aanleiding om beklaagde een minder zware maatregel op te leggen.

5.6

Ter zitting heeft de inspectie het college in overweging gegeven beklaagde – gelet op diens leeftijd en mogelijke inkomstenderving - de maatregel van voorwaardelijke doorhaling op te leggen onder door het college te stellen voorwaarden. Het college acht een dergelijke maatregel – gezien de flagrante schending van de beroepsnormen en het feit dat beklaagde tijdens de eerdere tuchtzaak doorging met zijn grensoverschrijdend handelen – niet op zijn plaats. Het college overweegt daarbij, dat indien beklaagde na verloop van tijd kan aantonen dat een adequate behandeling heeft plaatsgevonden op grond waarvan kan worden aangenomen dat het risico op herhaling nihil of verwaarloosbaar is, hij zich op grond van het bepaalde in artikel 50 van de Wet BIG tot de Minister van VWS kan wenden teneinde in de ontzegde bevoegdheid te worden hersteld. Die situatie is nu nog (lang) niet aan de orde.

5.7

Nu ter zitting is gebleken dat beklaagde – na zijn schorsing – weer actief is als fysiotherapeut en gevreesd moet worden voor herhaling, is het college van oordeel dat, met inachtneming van hetgeen onder 5.7 wordt overwogen, toepassing dient te worden gegeven aan artikel 48, lid 8 en 9, van de Wet BIG. Het college zal bepalen dat de maatregel van doorhaling onmiddellijk van kracht wordt en zal tevens de na te vermelden voorlopige voorziening treffen, een en ander omdat het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg dit vordert.

5.8

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal op grond van artikel 71 van de Wet BIG worden bepaald dat deze uitspraak op geanonimiseerde wijze wordt gepubliceerd.”

3.         Tussenbeslissing betreffende de getroffen voorlopige voorziening

3.1       Het Regionaal Tuchtcollege heeft bij zijn beslissing van 23 april 2021, onder verwijzing naar artikel 48, lid 8 en lid 9, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG), bepaald dat de opgelegde maatregel van doorhaling onmiddellijk van kracht wordt. Dat college heeft daartoe bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang de bevoegdheid van de fysiotherapeut om de aan zijn inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen geschorst.

3.2       De fysiotherapeut heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Hij heeft daarbij het Centraal Tuchtcollege verzocht om de voorlopige voorziening te beëindigen en hem in de gelegenheid te stellen zijn praktijk te blijven uitoefenen in afwachting van de beslissing op het beroep.

3.3       De in artikel 48 van de Wet BIG neergelegde mogelijkheid om onmiddellijk werkende maatregelen op te leggen, al dan niet door het treffen van een voorlopige voorziening, is bedoeld voor de gevallen waarin het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg in het geding is. Ingevolge art. 48, lid 9, van de Wet BIG blijft de voorlopige voorziening van kracht totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd. Dit laat echter onverlet dat het Centraal Tuchtcollege de bevoegdheid toekomt die schorsing eerder te beëindigen. Daartoe kan met name aanleiding bestaan als het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg niet vordert dat de schorsing in afwachting van de definitieve beslissing van het Centraal Tuchtcollege op het beroep wordt gehandhaafd. Gelet op het verzoek van de fysiotherapeut en gezien het tijdsverloop dat zal zijn gemoeid met de behandeling van het beroep en het geven van een gemotiveerd eindoordeel hierover, ziet het Centraal Tuchtcollege aanleiding om in deze tussenbeslissing eerst een oordeel te geven over de door het Regionaal Tuchtcollege uitgesproken voorlopige voorziening.

3.4       De fysiotherapeut heeft in dat verband naar voren gebracht dat hij een aantal voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om de patiëntveiligheid en de kwaliteit van de zorg te waarborgen. Het gaat daarbij onder meer om begeleiding door een coach, intervisie en een bij een GGZ-instelling gestart persoonlijkheidsonderzoek, met als mogelijk vervolg – afhankelijk van de resultaten van dat onderzoek – een behandeling bij deze GGZ-instelling.  

3.5       Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, ziet het Centraal Tuchtcollege in de tot nu toe door de fysiotherapeut getroffen voorzorgsmaatregelen op dit moment echter onvoldoende reden om de door het Regionaal Tuchtcollege uitgesproken schorsing op te heffen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het persoonlijkheidsonderzoek bij de hiervoor bedoelde GGZ-instelling nog niet is afgerond en dat over de uitkomsten daarvan en het eventuele behandelplan dus nog geen duidelijkheid bestaat. Het belang van de fysiotherapeut om zijn beroep uit te oefenen totdat definitief op het beroep is beslist weegt hier niet tegen op.

3.6       Dit betekent dat het beroep van de fysiotherapeut tegen de door het Regionaal Tuchtcollege uitgesproken voorlopige voorziening wordt verworpen en dat de bevoegdheid van de fysiotherapeut om de aan zijn inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden geschorst blijft, totdat het Centraal Tuchtcollege definitief op zijn beroep heeft beslist. Het Centraal Tuchtcollege zal er op toezien dat dat beroep zo snel mogelijk wordt behandeld. De fysiotherapeut wordt geadviseerd ervoor zorg te dragen dat dan de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek alsook – indien van toepassing – het behandelplan beschikbaar zijn.

3.7       Met deze beslissing wordt uitdrukkelijk niet op de definitieve beslissing van het Centraal Tuchtcollege vooruitgelopen.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle van 23 april 2021, voor zover daarbij is bepaald dat de maatregel van doorhaling onmiddellijk van kracht wordt en bij wijze van voorlopige voorziening de bevoegdheid van de fysiotherapeut om de aan zijn inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen is geschorst;

                                                houdt iedere verdere beslissing aan. 

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter; T. Dompeling en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en J.A.M.M. Gloudemans en C.J. Smeets, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

        Uitgesproken ter openbare zitting van 16 juli 2021.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.