ECLI:NL:TGZCTG:2021:131 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.140

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:131
Datum uitspraak: 18-06-2021
Datum publicatie: 18-06-2021
Zaaknummer(s): c2020.140
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. De tandarts heeft bij klaagster een kies getrokken. Daarbij is een breuk in de kaak ontstaan. Klaagster heeft veel pijn gehad en vindt dat de tandarts haar onmenselijk heeft behandeld. Zij verwijt de tandarts onder meer dat zij haar veel te laat naar de kaakchirurg heeft verwezen, dat door het verwijderen van twee botstukken de mogelijkheid om in de toekomst een prothese te plaatsen bemoeilijkt is en dat zij niet heeft goed gereageerd op telefoontjes en een e-mail van klaagster. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klaagster deels niet-ontvankelijk, namelijk voor zover in beroep nieuwe klachten naar voren zijn gebracht, en bevestigt de bestreden beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.140 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. C. Haddouzi, advocaat te Utrecht

tegen

C., tandarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, verbonden aan

DAS Rechtsbijstand.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 29 juli 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de tandarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van

2 april 2020, onder nummer 19/291, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 juni 2021, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. C. Haddouzi, voornoemd, en de tandarts, bijgestaan door mr. A.C.I.J. Hiddinga, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De beoordeling

Wat is er aan de hand?

2.1       Klaagster heeft een kies laten trekken door verweerster. Daarbij is een breuk in haar kaak ontstaan. Klaagster heeft veel pijn gehad en vindt dat verweerster haar ‘onmenselijk’ heeft behandeld. Daarbij speelt een grote rol dat zij van mening is dat verweerster haar veel eerder had moeten doorverwijzen naar de kaakchirurg. Zij heeft haar klacht in 5 klachtonderdelen uiteengezet. Verweerster heeft daartegen verweer gevoerd.

2.2       De vraag die ter beoordeling aan het college voorligt is of verweerster binnen de grenzen van een ‘redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Anders gezegd: heeft verweerster voldoende zorgvuldig en deskundig gehandeld?

Wat is het oordeel van het college?

2.3       Het college is van oordeel dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.

De toelichting

2.4       De klacht van klaagster bestaat uit de volgende 5 klachtonderdelen:

1.                  verweerster heeft klaagster veel te laat een verwijzing voor de kaakchirurg

                        gegeven

2.                  verweerster had geen kijkoperatie moeten verrichten omdat er geen helder

beeld was van de volledige kaak

3.                  verweerster heeft klaagster na de kijkoperatie niet meteen doorverwezen naar

                        de kaakchirurg, maar pas nadat zij daar herhaaldelijk om is blijven vragen

4.                  door het verwijderen van twee botstukken is de mogelijkheid om in de

                        toekomst een prothese te plaatsen bemoeilijkt

5.                  verweerster heeft na het bezoek aan de kaakchirurg meerdere malen

telefonisch contact opgenomen met verweerster, maar zij gaf haar geen tijd voor een afspraak en zij reageerde ook niet op de e-mail van klaagster.

2.5       Die klachten zullen hierna worden besproken.

2.6       Klaagster is op 9 mei 2019 voor het eerst in de praktijk van verweerster geweest. Zij had pijnklachten aan haar kies. Verweerster heeft een foto gemaakt en onderzoek gedaan en constateerde dat er sprake was van een ernstige tandvlees-ontsteking als gevolg van overhang van een vulling en het gemis van een contactpunt. Zij heeft de kies getrokken, op uitdrukkelijk verzoek van de klaagster.

2.7       Een dag na het trekken van de kies heeft klaagster contact opgenomen met de praktijk in verband met pijnklachten. Klaagster heeft aangevoerd dat tegen haar werd gezegd dat verweerster die dag geen plek had in haar agenda. Voor zover klaagster ook bedoeld heeft daar een klacht tegen te richten (dit volgt niet specifiek uit de opsomming van haar klachten, maar wel uit haar verhaal), dan geldt het volgende. Verweerster heeft ontkend dat zij geen tijd had voor een afspraak. Volgens verweerster had zij wel tijd, maar werkte zij die dag in een andere praktijk en wilde klaagster daar niet naar toe komen, om welke reden een afspraak voor 13 mei 2019 is gemaakt. Deze lezingen van de gebeurtenissen die dag staan lijnrecht tegenover elkaar. Om te kunnen beoordelen of een bepaalde gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moet wel vaststaan wat er precies is gebeurd. Omdat partijen het hierover niet eens zijn en ook de door hen overgelegde verklaringen van de assistent van verweerster en de zoon en vriendinnen van klaagster niet overeenkomen, kan het college niet vaststellen dat verweerster aan klaagster geen tijd voor een afspraak heeft gegeven. Voor zover klaagster bedoeld heeft hierover te klagen, is deze klacht ongegrond.

2.8       Vast staat wel dat klaagster op 13 mei 2019 de praktijk van verweerster heeft bezocht en dat zij heeft verteld dat zij het gevoel had dat er een bot in haar gehemelte bewoog. Ook staat vast dat verweerster haar die dag heeft onderzocht en daarbij een foto heeft gemaakt. Uit het onderzoek en de foto bleek niets bijzonders. Zekerheidshalve heeft verweerster medicijnen (Amoxicilline en Ibuprofen) voorgeschreven. Het college is van oordeel dat verweerster hiermee voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld. Voor zover klaagster op dat moment al heeft gevraagd om een doorverwijzing naar de kaakchirurg (partijen verschillen hierover van mening), was daar geen aanleiding voor, te meer omdat het gevoel dat door klaagster werd omschreven door meer patiënten wordt ervaren na het trekken van een kies, zonder dat het gevoel op de werkelijkheid berust. Als klaagster heeft bedoeld te zeggen dat zij die dag wel naar de kaakchirurg had moeten worden verwezen, omdat haar hele gezicht en kaak opgezwollen waren, dan geldt hiervoor hetzelfde als hiervoor is geschreven: dit kan niet als vaststaand feit bij de beoordeling worden betrokken omdat partijen hier ieder een andere lezing over hebben.

            Klachtonderdeel 2

2.9       Twee dagen later, op 15 mei 2019, is klaagster weer naar de praktijk gekomen in verband met pijnklachten. Verweerster heeft toen besloten om een kijkoperatie te verrichten, omdat zij vond dat de pijnklachten te lang aanhielden. Volgens klaagster had verweerster moeten volstaan met het maken van een röntgenfoto, en blijkt dat ook uit het feit dat de kaakchirurg ook alleen een röntgenfoto heeft gemaakt en daarop heeft gezien dat er sprake was van een breuk. Het college stelt voorop dat een kijkoperatie een beter beeld geeft over de oorzaak van de pijnklachten dan een röntgenfoto. Verweerster heeft dus zorgvuldig en deskundig gehandeld door een kijkoperatie uit te voeren in plaats van een röntgenfoto te maken. Weliswaar heeft de kaakchirurg wel alleen een röntgenfoto gemaakt, maar anders dan klaagster stelt heeft hij hier de breuk juist niet duidelijk op gezien. In zijn brief van 21 mei 2019 staat immers: “Aanvullend onderzoek OPT: los botfragment?” Dit bevestigt dat een röntgenfoto een minder duidelijk beeld geeft dan een kijkoperatie. Klachtonderdeel 2 is dus ongegrond.

            Klachtonderdeel 3

2.10     Uit de kijkoperatie bleek dat er een breuk zat achterin de bovenkant van de kaak. Dit moet erg pijnlijk zijn geweest voor klaagster, maar dit kan helaas gebeuren bij het trekken van een kies. Een dergelijke breuk geneest het beste met rust. Het advies dat verweerster aan klaagster heeft gegeven (rust houden) was dus zorgvuldig en deskundig. Er was dan ook, anders dan klaagster vindt, geen reden om haar na die diagnose door te verwijzen naar de kaakchirurg. Klachtonderdeel 3 is daarom ongegrond.

            Klachtonderdeel 1

2.11     Een dag later, op 16 mei 2019, is zij wel doorverwezen naar de kaakchirurg, omdat er nog geen verbetering was en verweerster het idee had dat klaagster twijfelde aan haar advies. Over de manier waarop deze doorverwijzing precies gegaan is, verschillen de lezingen wederom, maar relevant is dat niet omdat klaagster daarover niet klaagt. Ook is niet relevant of klaagster voor de doorverwijzing al dan niet herhaaldelijk had gevraagd om een doorverwijzing, omdat (zoals uit het voorgaande blijkt) een doorverwijzing eerder dan 16 mei 2019 niet in de rede lag. Het gegeven advies (rust) was immers juist. Klachtonderdeel 1 is dan ook ongegrond. Ook de kaakchirurg heeft aanvankelijk een afwachtend beleid geadviseerd nadat hij klaagster op 16 mei 2019 had gezien en bovendien heeft hij in zijn brief van 13 januari 2020 bevestigd dat, ook als klaagster eerder doorverwezen zou zijn, hij eerst een afwachtend beleid zou hebben geadviseerd omdat het gebruikelijk is om het lichaam de tijd te geven voor herstel na verwijdering van een gebitselement en dat napijn daarbij kan horen. 

            Klachtonderdeel 4

2.12     De kaakchirurg heeft met klaagster een vervolgafspraak voor 20 mei 2019 gemaakt. Op 20 mei 2019 waren de pijnklachten nog steeds aanwezig. De kaakchirurg heeft in zijn brief van 13 januari 2020 geschreven dat hij in overleg met klaagster twee botfragmentjes heeft verwijderd die hij zou hebben laten zitten als ze niet zoveel pijn had gehad in de hoop en verwachting dat die nog zouden aangroeien. Hij heeft daarbij geschreven dat die ingreep ervoor heeft gezorgd dat er iets minder volume aan kaakbot resteert wat ‘zou kunnen betekenen’ dat er iets minder houvast is voor een te vervaardigen prothese. Klaagster heeft hieraan de conclusie verbonden dat het plaatsen van een prothese in de toekomst is bemoeilijkt. Verweerster betwist dat. Zij wijst erop dat klaagster al haar tanden nog heeft, behalve de getrokken kies en de verstandskiezen. Het valt volgens haar niet te voorspellen dat het plaatsen van een prothese moeilijker zal zijn. Het college deelt dit standpunt van verweerster en wijst er op dat de kaakchirurg enkel heeft geschreven dat het plaatsen van een prothese zou kunnen worden bemoeilijkt. Alleen de toekomst kan daarover zekerheid bieden en daarom is klachtonderdeel 4 ongegrond.

            Klachtonderdeel 5

2.13     Wat rest is klachtonderdeel 5. Klaagster klaagt in dat klachtonderdeel dat zij, nadat zij bij de kaakchirurg was geweest, herhaaldelijk telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk om te praten over wat er was gebeurd en dat zij ook een e-mail heeft gestuurd, maar dat verweerster nergens op heeft gereageerd. Pas nadat verweerster bekend was geworden met de klacht heeft zij contact opgenomen met klaagster, stelt klaagster. Verweerster heeft aangevoerd dat zij er niet van op de hoogte is dat klaagster geprobeerd heeft telefonisch contact met haar op te nemen en zij betwist dat zij een e-mail heeft ontvangen. Na het vooronderzoek is klaagster in de gelegenheid gesteld om haar belgegevens aan het college toe te sturen. Zij heeft laten weten dat het onmogelijk is gebleken om de gegevens over die periode nog te achterhalen. Dat betekent dat het college niet kan vaststellen dat klaagster herhaaldelijk telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk. Het eerste deel van klachtonderdeel 5 is dus ongegrond. Het college stelt wel vast dat klaagster een e-mail heeft verzonden aan verweerster. Klaagster heeft tijdens het vooronderzoek immers een e-mail van 27 juni 2019 overgelegd die aan het emailadres van verweerster is gericht. Dat verweerster die niet heeft ontvangen of gelezen, moet voor haar risico blijven. In die email staat dat klaagster inmiddels geen behoefte meer heeft aan contact en dat zij een klacht zal indienen. Als verweerster deze e-mail wel zou hebben gelezen, zou zij contact hebben kunnen opnemen met klaagster en hebben kunnen praten over de onvrede bij klaagster. Dat is echter niet gebeurd. Dat is weliswaar spijtig, en had beter gekund, maar dit leidt niet tot de conclusie dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook klachtonderdeel 5 is daarom ongegrond.

            Conclusie

2.14     De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond is.

2.15     Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet, althans onvoldoende, bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Zij voert daarbij aan dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over een onderdeel van haar klacht. Voorts betoogt klaagster – onder meer – dat de dossiervoering door de tandarts ondeugdelijk was en dat zij – klaagster – geen toestemming heeft gegeven voor het uitvoeren van de kijkoperatie. Volgens klaagster heeft de handelwijze van de tandarts ertoe geleid dat zij nog steeds met zowel lichamelijke als psychische klachten te kampen heeft. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de bestreden beslissing te vernietigen, de klacht alsnog geheel gegrond te verklaren en de tandarts te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.

4.2       De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij betoogt dat klaagster in beroep een aantal nieuwe klachten naar voren heeft gebracht en dat zij in zoverre niet in haar beroep kan worden ontvangen. De tandarts verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep voor het overige te verwerpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in stand te laten.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het in beroep slechts kan oordelen over die klachten die in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Klaagster heeft in eerste aanleg niet geklaagd over een gebrekkige dossiervoering door de tandarts en het ontbreken van zogenoemd ‘informed consent’ voor de uitgevoerde kijkoperatie. Dit zijn, zoals de tandarts terecht betoogt, nieuwe klachten in beroep. Klaagster dient daarom in zoverre in haar beroep niet‑ontvankelijk te worden verklaard. 

4.4       Het vorenstaande geldt niet voor het verwijt van klaagster dat het in eerste instantie de assistente van de tandarts is geweest die klaagster naar de kaakchirurg heeft verwezen. Het Centraal Tuchtcollege leidt uit het inleidende klaagschrift (bladzijde 3 onder Ten derde) af dat klaagster hierover ook in eerste aanleg al heeft geklaagd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft hierover dan ook, zoals klaagster met recht stelt, ten onrechte niet geoordeeld. Dit klachtonderdeel is echter ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege acht de in het verweerschrift door de tandarts gegeven toelichting op de feitelijke gang van zaken rond de verwijzing naar de kaakchirurg in de ochtend van 16 mei 2019 aannemelijk. Uit de bijlagen 2 en 3 bij het verweerschrift in beroep, gelezen in samenhang met bijlage 3 bij de aanvulling gronden van beroep, blijkt dat de tandarts wel degelijk op 16 mei 2019 zelf de inhoudelijke

verwijzing naar de kaakchirurg heeft gedaan. Dit betekent dat de tandarts ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.5      Het Centraal Tuchtcollege heeft verder kennisgenomen van de inhoud van de overige in eerste aanleg geformuleerde klachtonderdelen en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. In beroep is het debat door partijen schriftelijk en mondeling nog een keer gevoerd. De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over deze klachtonderdelen en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.

4.6      Het voorgaande betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard en dat het beroep, voor zover dit geen nieuwe klachten bevat, moet worden verworpen.

4.7      Aangezien het beroep deels niet-ontvankelijk wordt verklaard en voor het overige wordt verworpen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep, voor zover daarbij nieuwe klachten naar voren zijn gebracht;

verwerpt het beroep voor het overige;

wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; H. de Hek en M.P. den Hollander, leden-juristen en M. Fokke en B. van Noordenne, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2021.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.