ECLI:NL:TGZCTG:2021:124 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.201

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:124
Datum uitspraak: 04-06-2021
Datum publicatie: 04-06-2021
Zaaknummer(s): c2020.201
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager heeft zich bij de huisarts gemeld met een sinds enkele dagen gezwollen testikel. De huisarts heeft antibiotica voorgeschreven. Bijna drie maanden later komt klager bij een collega van de huisarts op consult met dezelfde klachten; de kuur had niet geholpen. Klager is verwezen naar het ziekenhuis waar een testistumor met lymfogene metastasering is vastgesteld. Klager verwijt de huisarts: (1) dat hij klager niet direct heeft doorverwezen naar het ziekenhuis om een echo te laten maken (2) dat in het huisartsenjournaal ten onrechte staat dat klager zich moest melden als na het weekend geen verbetering zou optreden. De huisarts heeft dit volgens klager niet aan hem aangegeven en klager vermoedt dat het huisartsenjournaal later is aangepast. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.201 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. J.J.Th. van Stiphout, advocaat te Helmond,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. C. van der Kolk-Heinsbroek, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 10 februari 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van

3 augustus 2020, onder nummer 2013, heeft dat college de klacht ongegrond verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van beide partijen nog een medisch advies ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 april 2021, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. J.J.Th. van Stiphout, voornoemd, en de huisarts, bijgestaan door mr. drs. C. van der Kolk-Heinsbroek, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager had op 23 juli 2019 een consult bij de huisarts. Klager is patiënt bij de huisartsenpraktijk waar onder meer verweerder als huisarts werkt. Klager werd gezien door verweerder. Klager had sinds enkele dagen een gezwollen rechtertestikel. In het huisartsenjournaal is opgenomen, voor zover thans van belang (alle citaten inclusief taal- en spelfouten):

“(…)

S          sinds paar dagen gezwollen testikel re. Geen duidelijke oorzaak. Drukkend, zit in de weg. Niet ziek. Geen mictieklachten of veranderd aspect sperma.

O         Gezwollen testikel re, pijnlijk. Glad elastisch. Cremaster-reflex intact.

P         Uitleg. Start augmentin. Co indien na weekend geen verbetering.

P         AMOXICILLINE/CLUVAANZUUR TABLET 500/125MG / 30 ST 3D1T

(…)”

In het overzicht logmutaties is, voor zover thans van belang, het volgende weergegeven:

“(…)                                                   Van                                         Naar

54310mg         23-7-19 15:20 Epididymitis                            Orchitis

(…)”

Klager had op 7 oktober 2019 opnieuw een consult. Dit keer werd klager gezien door een collega van verweerder. Klager had nog steeds dezelfde klachten en de rechtertestikel was meer gezwollen. Er was na de antibioticakuur geen verbetering opgetreden. Klager is direct doorverwezen naar het ziekenhuis en uiteindelijk werd een testistumor vastgesteld met lymfogene metastasering. Klager is geopereerd en heeft tot kort voor de mondelinge behandeling bij het college chemotherapie gehad.

3. Het standpunt van klager

Klager verwijt verweerder:

1)        dat hij klager niet direct heeft doorverwezen naar het ziekenhuis om een echo te laten maken. De in het huisartsenjournaal opgesomde klachten wijzen immers niet op een ontsteking.

2)        dat in het huisartsenjournaal ten onrechte staat dat klager zich moest melden als na het weekend geen verbetering zou optreden. De huisarts heeft dit niet aan klager aangegeven en klager vermoedt dat het huisartsenjournaal later is aangepast.

Klager heeft nog opgemerkt dat hij wel wat langer heeft gewacht met het opnieuw consulteren van de huisarts maar dat dit was vanwege privé omstandigheden. Hij ervoer bovendien geen ernstige klachten behoudens het “in de weg zitten”.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft aangevoerd dat hij is gekomen tot de waarschijnlijkheidsdiagnose orchitis nadat hij lichamelijk onderzoek had gedaan bij klager. Er was sprake van een acuut ontstane zwelling die glad elastisch was bij onderzoek, eenzijdige scrotale pijn en bij palpatie was de zaadbal dik, vast en zeer gevoelig. Klager had geen koorts en voelde zich verder niet ziek. Er is een algemene anamnese afgenomen. Verweerder is van mening dat hij op basis van deze bevindingen heel goed tot de waarschijnlijkheidsdiagnose orchitis kon komen en hij heeft ook een beleid ingezet. Klager kreeg een breedspectrum antibioticum voorgeschreven en er is afgesproken dat hij na het weekend terug moest komen als er geen verbetering zou optreden.

Verweerder bestrijdt dat hij dit beleid niet zou hebben ingezet of naderhand het patiëntenjournaal zou hebben aangepast. Dat blijkt ook niet uit de “logging-mutaties” die door verweerder zijn overgelegd.

Verweerder heeft wel een aanpassing in het patiëntenjournaal gedaan door epididymitis te wijzigen in orchitis. Verweerder heeft dat gedaan omdat epididymitis wel een diagnoseregel is maar orchitis niet. De episodetitel is naderhand aangepast aan hetgeen door verweerder als meest waarschijnlijke diagnose was geconstateerd. Verweerder meent dat tijdens het consult wel is gesproken over de mogelijkheid van kanker. Verweerder heeft toen aangegeven dat hij daar niet direct aan dacht, maar dat er wel verder onderzoek zou moeten worden gedaan als de antibioticakuur niet zou aanslaan. Verweerder heeft klager nadien niet meer teruggezien.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Het college ziet redenen om eerst klachtonderdeel 2 te behandelen.

Ingevolge artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek is verweerder verplicht om een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Verweerder heeft dit ook gedaan en in het patiëntendossier is opgenomen dat klager is meegedeeld dat hij na het weekend terug moest komen als er geen verbetering zou zijn.

Het vermoeden van klager dat verweerder het huisartsenjournaal heeft aangepast door later toe te voegen dat hij zich wederom moest melden als er na het weekend geen verbetering zou optreden, is naar het oordeel van het college door verweerder onderbouwd weerlegt. Immers, uit het overzicht van de logmutaties blijkt wel dat er in het patiëntendossier van klager iets is gewijzigd, maar uit deze mutatie blijkt ook wat er is gewijzigd, namelijk de naam episodetitel van ‘Epididymitis’ in ‘Orchitis’. Deze wijziging had geen betrekking op de gemaakte afspraak om het beloop van de klachten in de gaten te kunnen houden. Andere wijzigingen hebben niet plaatsgevonden volgens de logmutaties.

Nu van de juistheid van het patiëntendossier moet worden uitgegaan en er geen aanwijzingen zijn dat het patiëntendossier later is gewijzigd, is klachtonderdeel 2 ongegrond.

Met betrekking tot klachtonderdeel 1 stelt het college vast dat verweerder een anamnese heeft afgenomen en lichamelijk onderzoek heeft gedaan. Verweerder constateerde een gezwollen rechtertestikel, die pijnlijk was bij aanraking en die glad elastisch aanvoelde; diffuus homogeen. Er was geen sprake van koorts. Volgens het college is verweerder op grond van deze bevindingen mogen komen tot de waarschijnlijkheidsdiagnose dat sprake was van een ontsteking. Pijn en zwelling zijn kenmerken van een ontsteking. Verweerder heeft daarop een breedspectrum antibioticum voorgeschreven voor 10 dagen en met klager de afspraak gemaakt om na het weekend terug te komen als de klachten niet waren verminderd. Het college is van oordeel dat dit beleid kon worden ingezet gelet op de waarschijnlijkheidsdiagnose. Ook klachtonderdeel 1 is daarmee ongegrond.

Het college heeft er alle begrip voor dat de ziekte voor klager zeer aangrijpend is en de behandeling zwaar. Toch zal ook in dit geval, waar het gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, zonder kennis achteraf moeten worden beoordeeld of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en daarvan is in dit geval sprake geweest.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet, althans onvoldoende, bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager wil met zijn beroep de klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Hij betoogt – kort weergegeven – dat de huisarts in het consult van 23 juli 2019 niet mocht uitgaan van de waarschijnlijkheidsdiagnose ‘ontsteking’. De destijds gepresenteerde klachten duidden volgens klager eerder op een tumor dan op een ontsteking. De huisarts had om deze redenen zekerheidshalve meteen een echo moeten laten maken of een urineonderzoek moeten laten verrichten. Daarnaast betoogt hij dat de huisarts na het consult van 23 juli 2019 actief had moeten handelen en zelf contact had moeten opnemen met klager. Klager verzoekt het Centraal Tuchtcollege daarom de bestreden beslissing te vernietigen, de klacht alsnog gegrond te verklaren en de huisarts te veroordelen in de door hem – klager – gemaakte proceskosten.  

4.2       De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht om de bestreden beslissing te handhaven en het beroep van klager te verwerpen. Ten aanzien van de grieven dat de huisarts ook urineonderzoek had moeten laten verrichten en dat hij na het consult actief had moeten handelen, stelt de huisarts dat dit nieuwe klachten betreft, die niet voor het eerst in beroep kunnen worden ingebracht.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van een beroepsbeoefenaar niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om de vraag of de beroepsbeoefenaar is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.         

4.4       Het Centraal Tuchtcollege komt met het Regionaal Tuchtcollege tot het oordeel dat de huisarts binnen de hier bedoelde grenzen is gebleven en overweegt daartoe als volgt.

4.5       Klager kwam op dinsdag 23 juli 2019 bij de huisarts. De huisarts heeft toen een anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht. Hij constateerde een sinds enkele dagen gezwollen testikel, die – zo is aangetekend in het patiëntenjournaal – bij aanraking pijnlijk was en die glad elastisch aanvoelde. Hoewel klager in beroep betwist dat de testikel toen pijnlijk was, ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de desbetreffende aantekening in het patiëntenjournaal. Deze aantekening vindt ook bevestiging in de verklaring van klager ter zitting bij het Regionaal Tuchtcollege (vgl. bladzijde 4 van het proces-verbaal). De huisarts mocht op basis van deze bevindingen tot de waarschijnlijkheidsdiagnose teelbalontsteking komen. De acuut ontstane zwelling, de door de huisarts geconstateerde pijn bij aanraking en de wijze waarop de testikel aanvoelde ondersteunden deze diagnose. Daarbij mocht de huisarts ook meewegen dat een teelbalontsteking veel vaker voorkomt dan een testistumor.

4.6       De huisarts heeft vervolgens een breedspectrum antibioticum voorgeschreven voor tien dagen. In het patiëntenjournaal van klager is daarbij vermeld: “Co indien na weekend geen verbetering”. Gelet hierop, en gehoord ook de verklaring van de huisarts ter terechtzitting, acht het Centraal Tuchtcollege aannemelijk dat de huisarts ook een zogenoemd vangnetadvies heeft gegeven, dat wil zeggen klager heeft geadviseerd om na het weekend terug te komen als de klachten dan niet verminderd waren. Voor de stelling van klager dat de huisarts dit heeft nagelaten en het patiëntenjournaal op een later moment op dit punt heeft aangepast, bestaan, gezien ook het overgelegde overzicht van de logmutaties, geen aanwijzingen. Uitgaande van de waarschijnlijkheidsdiagnose ‘teelbalontsteking’, was het behandelbeleid van de huisarts (breedspectrum antibioticum plus vangnetadvies) naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet onjuist.

4.7       Omtrent het urineonderzoek dat volgens klager noodzakelijk was, oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Deze grief van klager ligt zozeer in het verlengde van de oorspronkelijke klacht over de noodzaak tot verder onderzoek, dat geen sprake is van een nieuwe klacht in beroep. Klager is dus ook in dit onderdeel van het beroep ontvankelijk. De huisarts kon er voor kiezen om op 23 juli 2019 nog geen urineonderzoek te (laten) doen. Hij heeft hierover ter zitting verklaard, dat hem uit ervaring bekend is dat bij een teelbalontsteking de urine niet altijd afwijkend is. Een negatief urineonderzoek zou in dit geval dan ook niet tot een ander behandelbeleid hebben geleid: de huisarts zou ook dan zijn begonnen met een antibioticum voorschrijven in combinatie met een vangnetadvies als hiervoor bedoeld. Als hem na het weekend was gebleken dat het antibioticum niet tot verbetering had geleid, zou de huisarts aanvullende diagnostiek hebben ingezet. Het Centraal Tuchtcollege kan de huisarts hierin volgen.

4.8       Toen de klachten van klager na het weekend niet waren verminderd, is hij – ondanks het advies van de huisarts – niet meteen voor controle weer op consult gekomen. De grief van klager dat de huisarts nadien ten onrechte niet zelf met hem contact heeft opgenomen ligt zozeer in het verlengde van de oorspronkelijke klacht over het geven van een vangnetadvies en de door de huisarts gegeven nazorg dat ook hiervoor geldt dat geen sprake is van een nieuwe klacht in beroep. Het feit dat de huisarts na het consult niet zelf met klager contact heeft opgenomen is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De huisarts mocht er in dit geval op vertrouwen dat klager, toen geen verbetering was opgetreden, zelf tijdig terug zou komen voor controle/nader onderzoek. Dit geldt te meer nu klager tijdens het consult van 23 juli 2019 had aangegeven dat hij bang was dat het om een testistumor ging. Dat de huisarts, zoals klager stelt, hem tijdens het consult aan een imitatie-balzak met kanker heeft laten voelen en hem zodoende heeft gerustgesteld, wordt door de huisarts betwist en is ook verder niet aannemelijk gemaakt.

4.9       Het voorgaande betekent dat de huisarts ter zake van de behandeling van klager geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep dient te worden verworpen.

4.10     Omdat het beroep wordt verworpen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep; wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde , voorzitter; M.P. den Hollander en A.R.O. Mooy, leden-juristen en F.M.M. van Exter en R.F.M. Jansen, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2021.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris w.g.