ECLI:NL:TGZCTG:2021:123 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.167

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:123
Datum uitspraak: 04-06-2021
Datum publicatie: 04-06-2021
Zaaknummer(s): c2020.167
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater, die met betrekking tot klaagster een geneeskundige verklaring in het kader van de Wet BOPZ heeft opgemaakt. Klaagster verwijt de psychiater dat zij de geneeskundige verklaring met een onjuiste diagnose naar de rechtbank heeft gestuurd, zonder dat klaagster deze had gezien. Klaagster betwist dat de psychiater een onafhankelijke psychiater is omdat zij werkzaam is bij Antes, waar klaagster ook onder behandeling is. Klaagster vindt daarnaast dat de psychiater meteen met haar in gesprek had moeten gaan toen zij een klacht indiende. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klaagster ingestelde beroep tegen die beslissing. Daarbij onderstreept het Centraal Tuchtcollege dat de psychiater weliswaar de onjuiste diagnose heeft aangekruist in de geneeskundige verklaring, maar dat dit een vergissing is geweest en dat de psychiater – zodra zij met de fout bekend raakte – haar excuses hiervoor heeft aangeboden aan klaagster en de fout heeft hersteld door een addendum aan de geneeskundige verklaring toe te voegen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.167 van:

A. , wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C. , psychiater, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. P.A. de Zeeuw.

1.                  Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 19 november 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 21 april 2020, onder nummer 2019-252, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 mei 2021, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar echtgenoot E., en mr. P.A. de Zeeuw, gemachtigde van de psychiater. De psychiater is, zoals tevoren aangekondigd, in verband met gezondheidsklachten niet verschenen. Zij heeft op de zitting wel enkele vragen van het Centraal Tuchtcollege telefonisch beantwoord. De zaak is over en weer toegelicht. De echtgenoot van klaagster heeft dat gedaan aan de hand van een notitie die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

2.1              Beklaagde is als psychiater werkzaam bij F.. Eenmaal per week heeft zij

piketdienst. Een piketdienst hield destijds in dat zij werd belast met het schrijven van geneeskundige verklaringen in het kader van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet BOPZ) en het doen van second opinions over dwangbehandelingen voor patiënten van F.. Dit betrof dan patiënten die niet bij beklaagde in behandeling zijn.

2.2              Op 22 mei 2019 heeft beklaagde klaagster gezien en beoordeeld voor een

geneeskundige verklaring ten behoeve van het verkrijgen van een voorwaardelijke machtiging als bedoeld in artikel 14a Wet BOPZ. Dit vond plaats op verzoek van de behandelaren van klaagster.

2.3              Beklaagde heeft diezelfde dag overleg gevoerd met de behandelaar van klaagster en de geneeskundige verklaring geschreven. De geneeskundige verklaring bevat onder meer een beschrijving van de symptomen, gedragingen en feiten op grond waarvan beklaagde van oordeel is dat klaagster leidt aan een stoornis van de geestvermogens en van het gevaar waarvan sprake is. Tevens heeft beklaagde in een classificatie-lijst haar voorlopige diagnose aangekruist. Hierbij heeft zij (onder meer) schizofrenie aangekruist, hetgeen onjuist is.

2.4             Klaagster heeft op 20 juni 2019 per brief een klacht aan beklaagde gestuurd. Deze klacht is in behandeling genomen door de geneesheer-directeur van F.. Op

23 augustus 2019 heeft klaagster een nieuwe klacht ingediend bij de klachtencommissie van F.. Op 8 november 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en haar partner, beklaagde en de geneesheer-directeur van F..

2.5             Op 11 november 2019 heeft beklaagde een brief aan klaagster geschreven. In de brief staat dat de diagnose schizofrenie abusievelijk is aangekruist in de geneeskundige verklaring van 22 mei 2019 en dat beklaagde níet van mening is dat klaagster aan die aandoening lijdt. Beklaagde biedt in de brief haar excuses aan. De brief is als addendum aan het dossier toegevoegd.

 3. De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde dat zij de geneeskundige verklaring met een onjuiste diagnose naar de rechtbank heeft gestuurd zonder dat klaagster deze had gezien. Klaagster heeft hiervan veel hinder ondervonden. Klaagster betwist dat beklaagde een onafhankelijke psychiater is omdat zij werkzaam is bij F., waar klaagster ook onder behandeling is. Zij vindt daarnaast dat beklaagde meteen met haar in gesprek had moeten gaan toen zij een klacht indiende.

4. Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1              Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Daarbij moet rekening worden gehouden met de stand van de wetenschap op het moment van het klachtwaardig geachte handelen en met wat op dat moment in de beroepsgroep de norm was.

5.2              De wet vereist dat een geneeskundige verklaring zoals hier aan de orde, wordt opgesteld door een psychiater die de betrokkene kort tevoren heeft onderzocht, maar niet betrokken is bij de behandeling. Daarvan is in dit geval sprake, zodat aan dit wettelijke vereiste is voldaan. De omstandigheid dat beklaagde werkzaam is bij dezelfde instelling als waar klaagster werd behandeld, maakt niet dat beklaagde niet onafhankelijk is en de verklaring niet had mogen schrijven.

5.3              Klaagster beklaagt zich erover dat de geneeskundige verklaring buiten haar medeweten naar de rechtbank is verstuurd, maar zij bestrijdt niet dat beklaagde uitleg heeft gegeven over de geneeskundige verklaring, het onderzoek en het doel van beide. Het College gaat er daarom van uit dat het klaagster wel duidelijk was dat een geneeskundige verklaring zou worden opgemaakt en wat de strekking van die verklaring zou zijn. Dat klaagster de geneeskundige verklaring niet heeft kunnen inzien voordat deze werd verzonden, acht het College gelet op het wettelijke kader waarin deze werkzaamheden zijn verricht, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Het staat in deze zaak niet ter discussie dat beklaagde een verkeerde diagnose heeft aangekruist in de geneeskundige verklaring. Beklaagde heeft in de brief van 11 november 2019 deze fout erkend en haar excuses ervoor aangeboden. Deze brief is toegevoegd aan het dossier als addendum op de geneeskundige verklaring. Het College is van oordeel dat beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het opmaken van de medische verklaring, ondanks het aankruisen van de verkeerde diagnose. Voor dat oordeel is van belang dat de beschrijvende tekst van de geneeskundige verklaring veel belangrijker is dan het aankruisen van één of meer voorlopige diagnoses. Het is niet gebleken dat in de beschrijvende teksten sprake is van fouten of onzorgvuldigheden. Ook is niet gebleken dat beklaagde haar onderzoek in het kader van de geneeskundige verklaring onzorgvuldig heeft verricht. Daarmee moet het aankruisen van de verkeerde diagnose worden gezien als een verschrijving, die voor klaagster heel vervelend is en natuurlijk beter niet had plaatsgevonden, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.4              Het laatste klachtonderdeel gaat erover dat beklaagde pas op een laat moment heeft ingestemd met een gesprek met klaagster en de afhandeling van de klacht eerst aan de geneesheer-directeur heeft overgelaten. Beklaagde heeft in haar verweer toegelicht dat deze handelwijze is gekozen omdat de aanvankelijke klacht van klaagster vooral leek te gaan over beklaagdes onafhankelijkheid als psychiater in dienst van F.. Dit betrof volgens het bestuur van F. een vraag die de organisatie als geheel raakte en die dan ook door de bestuurder, in dit geval de geneesheer-directeur, moest worden beantwoord. Aan dit oordeel heeft beklaagde zich geconformeerd, maar zij was wel steeds bereid om met klaagster in gesprek te gaan, hetgeen zij ook heeft gedaan toen bleek dat klaagster nog steeds ontevreden was. Het College acht deze uitleg plausibel, mede gelet op de tekst van de klachtbrief die klaagster in eerste instantie heeft gestuurd. Beklaagde is bovendien daadwerkelijk op een later moment alsnog met klaagster in gesprek gegaan. Beklaagde heeft op dit punt naar het oordeel van het College niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.”.

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.                  Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de psychiater nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2021 is dat debat voortgezet.

4.2                    In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. Klaagster is van mening dat haar klacht alsnog op alle onderdelen gegrond moet worden verklaard.

4.3       De psychiater is van mening dat het beroep van klaagster moet worden verworpen.

Beoordeling

4.4       Het Centraal Tuchtcollege gaat uit van de klacht zoals deze is geformuleerd in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, en zal zich daartoe in beroep beperken. Het ziet geen reden om de klacht in beroep te herformuleren. Uit het oogpunt van een goede en eerlijke procesorde kunnen in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd die deel uitmaken van de oorspronkelijke klacht die aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd. Uitbreiding van de klacht met nieuwe klachtonderdelen valt buiten het bereik van het beroep. Voor zover in beroep sprake is van uitbreiding van de klacht, kan klaagster daarin dus niet worden ontvangen.

4.5       Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de psychiater bij het opmaken van de geneeskundige verklaring van 22 mei 2019 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, ondanks het feit dat zij in die verklaring een onjuiste diagnose heeft aangekruist. Ter zitting in beroep heeft de psychiater – telefonisch – uitgelegd dat het haar bedoeling was om diagnose 8 aan te kruisen, maar dat er bij scrollen langs de vakjes in het digitale systeem kennelijk iets is misgegaan waardoor het vakje bij diagnose 6 in plaats van 8 is aangevinkt. Gelet op deze verklaring – in samenhang bezien met de overige inhoud van de geneeskundige verklaring – gaat het Centraal Tuchtcollege uit van een vergissing die door de psychiater niet (tijdig) is opgemerkt. Het Centraal Tuchtcollege volgt niet de lezing van klaagster dat de psychiater moedwillig de verkeerde diagnose schizofrenie heeft aangekruist om te bewerkstelligen dat zij in een psychiatrisch ziekenhuis zou worden opgenomen. Voor die lezing is in het dossier en ook anderszins geen aanknopingspunt te vinden. De vergissing is betreurenswaardig maar niet zodanig verwijtbaar dat deze om een tuchtrechtelijke reactie vraagt. Aangenomen mag worden dat de gemaakte vergissing voor de psychiater reden zal zijn in het vervolg nog oplettender te zijn.

Tijdens het gesprek dat plaatsvond op 8 november 2019 en in haar brief van

11 november 2019 heeft de psychiater de fout ook erkend en aan klaagster hiervoor haar excuses aangeboden. De brief van 11 november 2019 is als addendum aan de geneeskundige verklaring toegevoegd in het dossier van klaagster. Meer dan dat kon de psychiater, toen zij van de vergissing op de hoogte was gebracht, niet doen: zij was niet gerechtigd om de geneeskundige verklaring uit het dossier te verwijderen. Het Centraal Tuchtcollege is overigens evenmin bevoegd om te beslissen dat de geneeskundige verklaring uit het dossier moet worden verwijderd, zoals door klaagster is verzocht.

4.6       De klacht van klaagster dat de psychiater de geneeskundige verklaring naar de rechtbank heeft gestuurd zonder deze eerst aan haar te laten zien treft ook geen doel, omdat het inzage- of correctierecht niet van toepassing is bij een geneeskundige verklaring in het kader van de wet BOPZ, zoals hier aan de orde.   

4.7       Met betrekking tot het verwijt van klaagster dat de psychiater de geneeskundige verklaring niet had mogen opmaken omdat zij niet onafhankelijk was, sluit het Centraal Tuchtcollege zich volledig aan bij hetgeen het Regionaal Tuchtcollege hierover heeft overwogen. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft dat de wet vereist dat een geneeskundige verklaring zoals hier aan de orde, wordt opgesteld door een psychiater die de betrokkene kort tevoren heeft onderzocht, maar niet betrokken is bij de behandeling. Daarvan is in dit geval sprake, zodat aan dit wettelijke vereiste is voldaan. De omstandigheid dat de psychiater werkzaam is bij de instelling waar klaagster bekend was, maakt niet dat de psychiater, die klaagster niet kende, niet onafhankelijk is en de verklaring niet had mogen opmaken.

4.8       Klaagster verwijt de psychiater ten slotte dat zij niet direct met klaagster in gesprek is gegaan nadat klaagster op 20 juni 2019 per brief een klacht aan de psychiater had gestuurd. De psychiater heeft toegelicht dat de behandeling van deze klachtbrief in eerste instantie aan de geneesheer-directeur van F. is overgelaten, omdat de klacht vooral leek te gaan over de onafhankelijkheid van de psychiater . In de klachtbrief wordt niet met zoveel woorden genoemd dat de psychiater een onjuiste diagnose heeft aangekruist in de geneeskundige verklaring en welke dat was. Hier kwam de psychiater pas achter tijdens het gesprek op 8 november 2019. De onafhankelijkheid van de psychiater is opgevat als een vraag die F. als organisatie  raakte en die dan ook door de bestuurder, in dit geval de geneesheer-directeur, moest worden beantwoord. De psychiater heeft zich geconformeerd aan deze wijze van afhandeling en aan het advies om niet zelf contact op te nemen met klaagster. Het Centraal Tuchtcollege acht deze uitleg plausibel, gelet op de tekst van de klachtbrief van 20 juni 2019. Dat de psychiater het advies heeft opgevolgd om niet direct contact op te nemen met klaagster is -achteraf bezien- een gemiste kans, maar in de gegeven omstandigheden verdedigbaar en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Zodra de psychiater bekend raakte met de vergissing in de geneeskundige verklaring, heeft zij alsnog hierover gesproken met klaagster en daarvoor haar excuses aangeboden zowel mondeling als schriftelijk.

4.9       Het voorgaande betekent dat de psychiater geen tuchtrechtelijk verwijt kan

worden gemaakt en dat het beroep van klaagster wordt verworpen.

5.                  Ten behoeve van klaagster meldt het Centraal Tuchtcollege nog dat klaagster in eerste

aanleg in het vooronderzoek is gehoord. In beroep is zij ter terechtzitting gehoord. Van schending van de hoorplicht is daarom geen sprake.

6.                  Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg: verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor zover zij in beroep nieuwe klachten heeft ingediend; verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter, R.A. van der Pol en

A. Smeeïng-van Hees, leden juristen, E.J. Stevelmans en I.A. de Boer, leden beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2021.

                        Voorzitter   w.g.                                                         Secretaris  w.g.