ECLI:NL:TGZCTG:2021:119 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.243

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:119
Datum uitspraak: 21-05-2021
Datum publicatie: 21-05-2021
Zaaknummer(s): c2020.243
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een arts. Klager is op enig moment aangehouden door de politie en in arrestantenbewaring geplaatst. Klager heeft aan de bewaarder gevraagd of aan hem een neusspray kon worden verstrekt. De bewaarder heeft volgens klager laten weten dat die niet mocht worden verstrekt. Doordat aan klager geen neusspray was verstrekt, heeft hij die nacht last gekregen van apneu. In het dossier staat dat er die dag met de arts contact is geweest over klager. De klacht houdt in dat de arts (1) klager onterecht medicatie heeft onthouden, (2) niet met klager in contact is getreden toen klager daar om vroeg, (3) zijn naam niet kenbaar heeft gemaakt toen klager daar om vroeg en (4) niet heeft gereageerd op een brief van klager. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.243 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 20 april 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van

21 oktober 2020, onder nummer 20/103, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft geen verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 april 2021, waar klager in persoon is verschenen. Hij heeft zijn standpunt daar nader toegelicht. De arts is met bericht niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Op 23 januari 2020 is klager aangehouden door de politie en in arrestantenbewaring geplaatst.

2.2 In het arrestantenverblijf heeft klager op een daarvoor bestemde vragenlijst vermeld welke medicatie hij gebruikt. Ook heeft hij vermeld dat hij verslaafd is aan neusspray.

2.3 Klager heeft de arrestantenbewaarder gevraagd of aan hem neusspray kon worden verstrekt. De arrestantenbewaarder heeft laten weten dat dat niet mocht worden verstrekt.

2.4 Doordat aan klager geen neusspray is verstrekt, heeft hij die nacht last gekregen van apneu.

2.5 In het dossier dat door verweerder als bijlage bij het verweerschrift is overgelegd (hierna: het patiëntendossier) staat dat op 23 januari 2020 om 20:08 contact is geweest met verweerder, betreffende klager. Ook staat er:

“S-regel

Chef: net binnen in apu, heeft medicatie op naam bij zich

(..)

P-regel

Clomifeen, omeprazol en paracetamol, mag deze uit eigen voorraad verstrekt krijgen”

2.6 Op 25 januari 2020 heeft klager contact opgenomen met E., de werkgever van verweerder, met het verzoek om de naam van verweerder bekend te maken. Op 30 januari 2020 werd aan klager bericht door E. dat de naam van verweerder niet bekend zou worden gemaakt.

2.7 Op 25 februari 2020 heeft E.. alsnog de naam van verweerder bekend gemaakt. Diezelfde dag heeft klager een brief aan verweerder gestuurd met het verzoek om te reageren op het klaagschrift dat hij inmiddels had ingediend, en met het verzoek om te laten weten of het klopt dat het niet vermelden van zijn naam door E.. gebeurde op verzoek van verweerder en zo ja, waarom.

2.8 Verweerder heeft op deze brief niet gereageerd.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1) klager onterecht medicatie heeft onthouden;

2) niet telefonisch of in persoon met klager in contact is getreden op het moment dat klager daarom vroeg;

3) zijn naam niet kenbaar heeft gemaakt toen klager daarom vroeg;

4) niet heeft gereageerd op de brief van klager d.d. 25 februari 2020.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 De vraag die beantwoord moet worden is of verweerder ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Met andere woorden; of hij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld.

5.2 Het college is van oordeel dat hiervan sprake is. Dat oordeel wordt hierna per klachtonderdeel toegelicht.

Onthouden van medicatie

5.3 Klager verwijt verweerder dat hij hem, zonder hem te hebben gesproken, xylometazine-neusspray heeft onthouden, terwijl hij wist dat klager daaraan verslaafd was. Volgens klager heeft hij aan de arrestantenbewaarder gevraagd of aan hem medicatie uit eigen voorraad (waaronder neusspray) verstrekt mocht worden en heeft de arrestantenbewaarder daarover overleg met verweerder gevoerd. Klager stelt dat de arrestantenbewaarder bij hem terug is gekomen met de mededeling dat de arts heeft gezegd dat paracetamol wel verstrekt mocht worden maar neusspray niet.

5.4 Verweerder ontkent dat aan hem is gevraagd of aan klager neusspray mocht worden verstrekt. Aan hem is immers slechts gevraagd of aan klager medicatie uit eigen voorraad mocht worden verstrekt, welk verzoek hij heeft geaccordeerd. Deze lezing van verweerder wordt ook bevestigd door de inhoud van het patientendossier, waarin slechts melding wordt gemaakt van (specifiek genoemde) medicatie die klager bij zich zou hebben. Xylometazoline wordt daarbij niet genoemd. Daarin staat ook niets vermeld over een vraag naar of beslissing over de verstrekking van neusspray.

5.5 Klager heeft in reactie daarop aan het college gevraagd om de arrestantenbewaarder als getuige te horen. Dat verzoek wordt afgewezen. Om tot bewijs te kunnen worden toegelaten moet het bewijs betrekking hebben op door klager gestelde feiten die tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. In dit geval is daarvan geen sprake. Klager heeft gesteld dat de arrestantenbewaarder tegen hem heeft gezegd dat van verweerder geen neusspray mocht worden verstrekt. Een dergelijke mededeling van de arrestantenbewaarder is op zichzelf niet strijdig met de lezing van verweerder. Immers, de toestemming van verweerder had geen betrekking op xylometazoline. Daaruit volgt echter niet dat daadwerkelijk aan verweerder de vraag is voorgelegd om xylometazoline-neusspray te verstrekken, en dat verweerder dat heeft geweigerd. Het college kan dan ook niet vaststellen dat aan verweerder de vraag is voorgelegd om aan klager xylometazoline te verstrekken, noch dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door dat verzoek te weigeren.

Niet is uit te sluiten dat het wel de bedoeling van de arrestantenbewaarder was dat de vraag werd voorgelegd aan verweerder, maar dat dit als gevolg van miscommunicatie binnen de organisatie niet is gebeurd. Dit kan verweerder echter niet tuchtrechtelijk worden verweten. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Reageren op verzoek om contact

5.6 Volgens klager heeft hij, nadat bij hem apneu optrad, omstreeks 23:45 uur via de intercom gevraagd om hem in verbinding te stellen met de arts. De arts (later bleek dit verweerder te zijn) heeft volgens hem niet op het verzoek gereageerd. Verweerder stelt dat met hem slechts eenmaal contact is geweest. Dat contact vond plaats om 20:08 uur en ging om de vraag of aan klager medicatie uit eigen voorraad verstrekt mocht worden. Daarna is er geen contact meer met hem opgenomen over klager, stelt hij. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft hij gewezen op het patiëntendossier.

5.7 Het college stelt vast dat op het patiëntendossier alleen een contact om 20:08 uur wordt vermeld. Verder contact is niet gemeld, terwijl volgens verweerder bij iedere vraag van of over een patient een notitie in het patiëntendossier moet worden gemaakt. Het college gaat er dan ook vanuit dat het verzoek van klager om contact met de arts verweerder niet heeft bereikt. Aan verweerder kan hiervan geen verwijt worden gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Kenbaar maken persoonsgegevens

5.8 Klager verwijt verweerder dat hij zijn persoonsgegevens niet direct heeft kenbaar gemaakt toen klager daarom vroeg aan E. Verweerder heeft erkend dat hij dat niet direct heeft gedaan. Hij heeft aangevoerd dat hij zijn privacy wilde beschermen en daarom eerst aan een jurist van E. heeft verzocht om uit te zoeken of hij verplicht was om zijn persoonsgegevens bekend te maken. Nadat de jurist had laten weten dat hij daartoe inderdaad verplicht was, heeft hij zijn persoonsgegevens alsnog bekend gemaakt. Verweerder heeft zijn excuses aangeboden voor het feit dat hij zijn persoonsgegevens aanvankelijk onterecht aan klager heeft onthouden. Klager is van mening dat iedere arts behoort te weten dat BIG geregistreerde zorgverleners verplicht zijn om hun BIG-nummer bekend te maken als daarom wordt verzocht en dat verweerder dat dus ook had moeten weten.

5.9 Het college stelt vast dat verweerder, zoals hij ook heeft erkend, zijn persoonsgegevens aanvankelijk aan klager heeft onthouden. Hij heeft echter wel onderzoek ingesteld naar de vraag of hij verplicht was zijn gegevens te verstrekken en toen het antwoord op die vraag positief bleek, heeft hij zijn gegevens alsnog verstrekt. Dit leidt het college tot het oordeel dat het weliswaar beter was geweest als verweerder zijn persoonsgegevens op eerste verzoek had verstrekt, maar –omdat hij zijn gegevens later alsnog heeft verstrekt- deze klacht van onvoldoende gewicht is om tot een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen concluderen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Reageren op brief

5.10 Klager verwijt verweerder ten slotte dat die niet heeft gereageerd op zijn brief van 25 februari 2020. Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet heeft gereageerd, omdat uit de brief al bleek dat er een tuchtklacht door klager was ingediend, dus dat reageren niet veel zin had.

5.11 Het college is van oordeel dat het beter was geweest als verweerder wel op de brief van klager had gereageerd, maar dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat hij dat niet heeft gedaan. Dit geldt temeer nu hij in de (al door klager ingestelde) klachtprocedure wel inhoudelijk heeft gereageerd op de klacht. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Conclusie

5.12 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.

5.13 Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet, althans onvoldoende, bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de bestreden beslissing te vernietigen en de klacht alsnog gegrond te verklaren.

4.2 De arts heeft in beroep geen verweer gevoerd.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep heeft klager schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling op 23 april 2021 uiteengezet waarom hij het oneens is met de door het Regionaal Tuchtcollege in de bestreden beslissing gegeven beschouwingen en beslissingen.

4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.

4.5 Het Centraal Tuchtcollege merkt bij het vorenstaande nog op dat het Regionaal Tuchtcollege – anders dan klager betoogt – op alle klachtonderdelen een beslissing heeft gegeven.

4.6 De conclusie is dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard en dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; M.P. den Hollander en A.R.O. Mooy, leden-juristen en F.M.M. van Exter en R.F.M. Jansen, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 21 mei 2021.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.