ECLI:NL:TGZCTG:2021:116 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.226
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2021:116 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-05-2021 |
Datum publicatie: | 21-05-2021 |
Zaaknummer(s): | c2020.226 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een arts. Klagers aanvraag voor een Hoog Persoonlijk Kilometer Budget is afgewezen, evenals het bezwaar en het beroep. In de beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep is de arts om een reactie gevraagd over een rapport dat door klager is ingebracht in de beroepsprocedure. Klager verwijt de arts – kort gezegd – dat hij het onderzoek onzorgvuldig heeft uitgevoerd en een rapportage heeft opgesteld die inhoudelijk niet juist is. Volgens klager is onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager en wijst het verzoek om een kostenveroordeling af. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.226 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. S. Klootwijk, advocaat te Breda,
tegen
C., arts, (destijds) werkzaam te D.,
verweerder in beide instanties
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 8 april 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 september 2020, onder nummer 20/094, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere correspondentie ontvangen (faxbericht van 31 maart 2021 met bijlagen).
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 april 2021, waar is verschenen klager, in persoon en bijgestaan door mr. Klootwijk. De arts is, hoewel op de juiste wijze uitgenodigd, niet verschenen. Klager en mr. Klootwijk hebben hun standpunten toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager is bekend met meerdere chronische medische aandoeningen. Hij lijdt onder meer aan een leveraandoening, een aandoening aan het ademhalingsstelsel, het hartvaatstelsel en een endocriene aandoening. Daarnaast heeft hij na een motorongeval in 1997 en een bedrijfsongeval in 2007 klachten aan het bewegingsapparaat overgehouden. Er is sprake van een gecompliceerd pijnsyndroom/somatoforme stoornis, waarin psychiatrische/psychosociale factoren (traumata in zijn kinderjaren) een rol spelen. Sinds 2009 functioneert klager rolstoelgebonden. Klager krijgt vanuit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) hulp bij het huishouden en via zijn zorgverzekeraar een PGB voor persoonlijke verzorging. Klager heeft een indicatie gekregen voor een rolstoeltaxi en maakt voor korte afstanden gebruik van de Regiotaxi. Voor bovenregionale bestemmingen maakt hij gebruik van Valys.
2.2. Klager heeft op 17 april 2018 een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een Hoog Persoonlijk Kilometer Budget (HPKB) van Valys (2.350 kilometer per jaar bij een standaard budget van 700 kilometer per jaar). Het betreft een regeling voor bovenregionaal sociaal recreatief vervoer voor mensen met een mobiliteitsbeperking. De aanvragen worden voor het Ministerie van VWS afgehandeld door E. te D. E. treedt daarbij op als bestuursorgaan. De grondslag voor toekenning van deze voorziening wordt gevormd door het Indicatieprotocol hoog persoonlijk kilometer budget. Hierin staat onder meer de volgende criteria om in aanmerking te komen voor een hoog pkb:
Een aanvrager komt in aanmerking voor een hoog pkb als:
1. de aanvrager beschikt over een Wmo-vervoersvoorziening, een Wmo-rolstoel, scootmobiel of OV-begeleiderskaart en
2. gebruik moet maken van een rolstoel of scootmobiel waarvan gewicht, en/of maatvoering in combinatie met de aanvrager (de zogenaamde ‘mens-machinecombinatie’) zodanig is dat deze de grenzen van de mogelijkheid tot hulpverlening door de NS overschrijden en/of
3. door persoonsgebonden medische beperkingen van chronische aard vanuit strikt medische optiek niet in staat is met de trein te reizen.
(…)
Verder staat in het protocol onder meer:
“(…)
Doel van de inhoudelijke beoordeling is vast te stellen of een aanvrager gezien zin ergonomische belemmeringen (criterium 2) en/of chronische medische toetsbare beperkingen (criterium 3) niet met de trein kan reizen. Omgevingsgebonden factoren, zoals de bereikbaarheid en toegankelijkheid van stations en perrons, zijn in beginsel geen reden voor toekenning van een hoog pkb.
E. Advies gaat er bij de beoordeling van uit dat pashouders bij het reizen zo nodig gebruik maken van individuele begeleiding en/of de door NS en Valys ter beschikking gestelde voorzieningen, zoals invalidentoiletten in de stations en in de treinen en NS-assistentieverlening. De aanvrager is zelf verantwoordelijk voor het verzorgen van eventuele begeleiding tijdens de reis.
Onderdeel van de inhoudelijke beoodeling is of er sprake is van een uitzonderlijke situatie die afwijking van de criteria in het protocol rechtvaardigt.(…)
E. Advies beoordeelt de aanvraag op basis van de bij de aanvraag gevoegde medische gegevens. De plicht tot het verstrekken van medische gegevens en het onderbouwen van zijn of haar aanvraag rust op de aanvrager.
(…)”
2.3. Bij besluit van 11 mei 2018 is de aanvraag van klager afgewezen, met de overweging (onder meer) dat klager bij het reizen met de trein gebruik kan maken van een hulpmiddel (rolstoel of scootmobiel) in combinatie met NS-assistentieverlening en begeleiding. Verder staat in de beslissing dat het begrijpelijk is dat klager het reizen per trein gelet op zin psychische klachten als belastend ervaart, maar dat daarmee niet is gegeven dat hij niet in staat is om met de trein te reizen. Daarbij wordt opgemerkt dat klager de hulp zou kunnen inschakelen van een persoonlijk begeleider. Dat klager op het aanvraagformulier aangeeft niet in deze mogelijkheid te kunnen voorzien, maakt volgens de beslissing niet dat klager hierin tegemoet gekomen dient te worden, overwegende dat bij de besluitvorming de aard, eindbestemming en duur van de reis niet wordt betrokken, evenmin als de beschikbaarheid aan begeleiding, aangezien dit als eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager wordt beschouwd. Een aanvraag voor een hoog pkb dient strikt op medische gronden te worden beoordeeld, aldus de afwijzing.
2.4. Klager heeft bezwaar tegen deze beslissing gemaakt, welk bezwaar is afgewezen. Klager is vervolgens in beroep gegaan bij de rechtbank Overijssel. Bij uitspraak van 6 maart 2019 is het beroep ongegrond verklaard.
2.5. Klager is hierna in hoger beroep gegaan bij de Centrale Raad voor Beroep (CRvB). In het kader van deze procedure is verweerder- die in dienst is van E. - door E. Advies gevraagd om in de vorm van een aanvullende medisch rapportage commentaar te leveren op het door klager in de hoger beroepsprocedure ingebrachte medische adviesrapport d.d. 26 september 2019 van arts en medisch adviseur B. F.. In het advies van F. staat onder meer dat klager zijn (noodzakelijke) beensteunen tijdens de rit niet actief kan aanpassen (zonder aanpassing is de rolstoel te groot voor de trein) en dat hij voor passieve aanpassing hulp nodig heeft. Een en ander levert volgens deze rapportage praktische problemen op gezien zijn fysieke en geestelijke gesteldheid en verhoogde prikkelbaarheid
2.6. Verweerder heeft op 25 november 2019 zijn rapportage uitgebracht. Hierin staat onder meer:
“(…) Vooropgesteld verwijs ik naar het rapport van verzekeringsarts (….) van G. in het kader van en Medische Indicatie Wet Maatschappelijke ondersteuning (…) van 20 februari 2012. In het rapport staat vermeld onder ‘probleemanalyse’ dat cliënt met aanvullend openbaar vervoer kan reizen indien gezeten in een rolstoel.
In mijn optiek is aangetoond noch aannemelijk gemaakt (…), dat de medische situatie wat dit betreft sindsdien wezenlijk is veranderd.
De pijnklachten van betrokkene zijn chronisch van aard. Aangetoond noch aannemelijk gemaakt is, dat deze pijnklachten zich specifiek zouden voordoen of zouden verergeren bij gebruikmaking van openbaar vervoer.
Wat de “spanningsklachten, verhoogde prikkelbaarheid en agitatie” betreft komt uit de stukken niet naar voren dat deze voor betrokkene dusdanig psychisch invaliderend zouden dat voor hem het reizen met de trein daardoor onmogelijk zou zijn en evenmin dat e.e.a. zou (kunnen) leiden tot voor medereizigers onacceptabel gedrag. (…)
Indien betrokkene (…) “stress en een onveilig gevoel” ervaart, zou een persoonlijk begeleider hulp kunnen bieden (…) Ook is in dergelijke situaties medicamenteuze behandeling mogelijk; het heeft er schijn van, dat dit nooit werd geprobeerd.
Hyperventilatie (door stress en/of angst) moge door betrokkene als bijzonder onaangenaam worden ervaren en ook astmaklachten kunnen luxeren, “gevaarlijk” is het niet! Overigens wordt door de huisarts van betrokkene gesteld dat deze ‘astma’ en ‘COPD’ heeft, maar ontbreekt in het omvangrijke medische dossier elk spoor van een longarts. Het lijkt erop dat betrokkene nooit een longarts heeft geconsulteerd en/of dat bij hem sprake is van de lichtste vorm van COPD, namelijk Gold I (de meest ernstige vorm is GOLD IV).
(…)
Revalidatiearts (…) meldt (…) in een brief aan betrokkene d.d. 27 mei 2019 dat bij hem een passieve beweging van de knieën mogelijk is van ongeveer 45 graden. Hij besluit deze brief met: “Ik kan me voorstellen dat u een elektrische comfort beensteun nodig hebt om de benen optimaal te ondersteunen, aangezien u geen actieve kracht hebt en de steunen niet zelf kan verstellen.” Niet aannemelijk is gemaakt, dat de benen van betrokkene niet gedurende korte tijd (bijvoorbeeld bij het betreden van de trein, verplaatsingen in de trein en het verlaten van de trein) passief zouden kunnen worden gebogen zodat de lengte van de elektrische rolstoel door het aanpassen van de beensteunen zo nodig (!). binnen de daarvoor geldende norm kan worden gebracht. Een begeleider kan betrokkene daarmee behulpzaam zijn. Tijdens de rit zal betrokkene zijn benen weer gewoon gestrekt op de steunen kunnen laten rusten.
Wat betreft de stelling van F. dat een significante verbetering van de klachten niet te verwachten valt, ben ik van oordeel dat deze uitspraak een valide medische onderbouwing ontbeert, zodat deze vooralsnog als zuiver speculatief moet worden beschouwd. Niet gesteld kan worden, dat alle adequate behandelingsopties op dit moment reeds zijn uitgeput, terwijl het Hoog Persoonlijk Kilometer Budget een voorziening is welke uitsluitend voor de duur van het verdere leven kan worden toegekend. (…)”
2.7. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van klager ongegrond verklaard.
3. De klacht en het standpunt van klager
3.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder het onderzoek onzorgvuldig heeft uitgevoerd en een rapportage heeft opgesteld, die inhoudelijk gezien niet juist is. Zo heeft verweerder volgens klager onder meer:
- geen huisbezoek aan klager afgelegd en geen telefonisch contact opgenomen;
- geen contact opgenomen met zijn huisarts, neuroloog of psycholoog;
- de aanwezige medische informatie niet beoordeeld;
- miskend dat klager niet met een elektrische rolstoel in de tram in Den Haag mag (naar wordt begrepen: om naar het treinstation te reizen);
- geen rekening gehouden met het rapport van H. over het trauma dat hij op zevenjarige leeftijd heeft opgelopen en waardoor hij geen begeleider verdraagt die zijn lichaam aanraakt;
- (na aanvulling op het mondeling vooronderzoek) dat verweerder zonder zijn toestemming gevoelige privé-informatie van klager in zijn medisch dossier heeft gelezen en heeft besproken met anderen.
3.2 Volgens klager kan hij geen gebruik maken van het openbaar vervoer,
enerzijds vanwege zijn fysieke en geestelijke gesteldheid en anderzijds vanwege
praktische problemen. Zijn pijn- en spanningsklachten, verhoogde prikkelbaarheid en
agitatie liggen daaraan ten grondslag. De omvang van de rolstoel van klager is door
de beensteunen groter dan de toegestane maten voor het openbaar vervoer en mag
(ook) door de NS worden geweigerd. Klager kan de beensteunen niet aanpassen
tijdens de rit, omdat klager zijn benen niet actief kan buigen. Voor een passieve
beweging heeft hij hulp nodig. Klager is echter buiten de deur niet verzekerd van
hulp/begeleiding en kent niemand op wie hij een beroep kan doen. Gezien zijn
psychische problematiek kan hij het bovendien niet verdragen als een begeleider aan
zijn benen komt. Ten slotte hebben niet alle treinen extra voorzieningen voor mensen
met een functiebeperking, zoals rolstoeltoiletten.
3.3 Volgens klager is door verweerder aldus onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten en met de bijzondere omstandigheden, zoals met zijn psychosociale problematiek en chronische pijnklachten en is onvoldoende zwaarte toegekend aan zijn psychische en lichamelijke klachten.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Van belang is dat bij een tuchtklacht als de onderhavige, waar een arts wordt aangesproken op een adviesrapportage die is ingebracht in een gerechtelijke procedure, de vraag die voorlag in die gerechtelijke procedure niet opnieuw kan worden beoordeeld. Tuchtrechtelijk gezien ligt enkel de vraag voor of verweerder zich heeft gehouden aan de eisen die in dat verband aan hem kunnen worden gesteld.
5.2. Het gaat dan om de volgende criteria:
a. de rapportage vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
b. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te kunnen beantwoorden;
c. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
d. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
e. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college dient ten volle te toetsen of het onderzoek door de deskundige uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen. Daarbij is hier nog het volgende van belang. Aan het besluit tot afwijzing van het HKPB liggen rapporten van deskundigen ten grondslag. Tijdens de procedure in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep heeft klager een medisch rapport ingebracht. Verweerder is door het bestuursorgaan verzocht te bezien of hetgeen door klager naar voren is gebracht aanleiding geeft het ingenomen standpunt nader te onderbouwen of te wijzigen. De klachten van klager zullen dan ook in het licht van het vorenstaande worden beoordeeld.
5.3. Ad a. De vermelding van de feiten en omstandigheden aan de zijde van klager heeft verweerder achterwege gelaten. Verweerder heeft dit in dit geval kunnen doen. Deze gegevens liggen reeds vast in de eerder door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundigen uitgebrachte rapporten. Verweerder heeft ook naar deze stukken verwezen. Nu het hier gaat om een aanvullend rapport als commentaar op het door klager ingebrachte rapport en uit het door klager ingebrachte rapport niet volgt dat aan de eerder uitgebrachte rapporten gebreken kleven is dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.4. Ad b. Verweerder heeft in het kader van het door hem op te stellen aanvullende rapport – zijnde een reactie c.q. commentaar op het door klager zelf ingebrachte medische rapport - een dossierstudie verricht op basis van de reeds in het (proces)dossier beschikbare informatie. Met verweerder is het college van oordeel dat – gelet op de door klager ingebrachte gegevens - de in het dossier beschikbare informatie voldoende was om de hem gestelde vraag te kunnen beantwoorden. Anders dan klager blijkbaar meent vindt in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep – anders dan in de bezwaarschriftenprocedure – geen integrale heroverweging van het besluit van het bestuursorgaan plaats. De Centrale Raad oordeelt op basis van de gronden van hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank. Juist in dit kader heeft het bestuursorgaan verweerder verzocht te reageren op het door klager bij de Centrale Raad van Beroep ingebrachte stuk ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij recht heeft op een hogere vergoeding. Er is dan ook voldaan aan het criterium onder b.
5.5. Ad c. Naar het oordeel van het college heeft verweerder ook aan deze voorwaarde voldaan. De conclusies van verweerder zijn in reactie op het door klager bij de Centrale Raad van Beroep ingebrachte stuk navolgbaar, inzichtelijk en compleet. Uit hetgeen is vermeld in dat stuk volgt niet dat in de procedure die heeft geleid tot weigering van een HPKB op onvoldoende wijze rekening is gehouden met klagers situatie.
5.6. Wat betreft de door klager overgelegde stukken van zijn behandelend artsen geldt het volgende. In deze procedure is slechts aan de orde of verweerder op deugdelijke wijze heeft gereageerd op het door klager bij de Centrale Raad van Beroep overgelegde stuk. Uit het voorgaande volgt dat zulks is geschied. Volledigheidshalve wijst het college er nog op dat een adviserend arts bij de beoordeling of recht bestaat op een HPKB een eigen verantwoordelijkheid heeft om hetgeen hij constateert in de beschikbare gegevens te beoordelen langs de lat van de daarvoor geldende criteria. De hier geldende criteria zijn niet gelijk aan de criteria voor toekenning van een WMO-voorziening. De adviserend arts dient in zijn beoordeling uiteraard de informatie van de behandelend artsen wel te betrekken, maar deze informatie dient door hem ook in het toepasselijke kader te worden geplaatst.
5.7. Ad d. Aan criterium d is eveneens voldaan. Verweerder heeft de door hem voor zijn beoordeling in het bijzonder relevante dossierstukken expliciet benoemd.
5.8. Ad e. Ten slotte is niet gebleken dat verweerder als arts in dienst van E. Advies niet de deskundigheid bezat om het aanvullend advies te geven, zodat ook aan criterium e is voldaan.
5.9. Voor zover klager tijdens het vooronderzoek nog een nieuwe klacht heeft willen toevoegen met de opmerking dat verweerder zonder zijn toestemming gegevens uit zijn medisch dossier heeft kunnen inzien en heeft besproken met anderen, heeft klager deze klacht onvoldoende onderbouwd. Niet uit het oog kan worden verloren dat door verweerder aanvullend advies is gegeven in een door klager zelf aanhangig gemaakt procedure tegen een besluit van E. (de werkgever van verweerder) en het aanvullend advies is gebaseerd op stukken die klager zelf in het geding heeft gebracht. Niet gebleken is dat het rapport van verweerder nog voor andere doeleinden is gebruikt dat om in te brengen in de procedure of dat verweerder hierover nog met derden heeft gesproken.
5.10. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt. ”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager wil met zijn beroep zijn klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart en de arts veroordeelt in de kosten die klager in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.2 De arts heeft in beroep verweer gevoerd en heeft het Centraal Tuchtcollege (impliciet) verzocht om het beroep van klager te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van de stukken en de terechtzitting in beroep over het handelen van de arts tot hetzelfde oordeel over de klacht als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt datgene wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen hier over.
4.4 In aanvulling daarop overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. In het Indicatieprotocol hoog persoonlijk kilometerbudget staat onder andere dat bij de beoordeling van de aanvraag ervan uit wordt gegaan dat de aanvrager bij het reizen zo nodig gebruik maakt van individuele begeleiding en zelf verantwoordelijk is voor het verzorgen van eventuele begeleiding tijdens de reis. Verder staat in het protocol dat het feit dat vrienden en familie ver weg wonen in beginsel geen bijzondere omstandigheid vormt die afwijking van het protocol rechtvaardigt.
4.5 Dit brengt met zich mee dat als een aanvrager in theorie met begeleiding zou kunnen reizen, een aanvraag voor een HPKB zal worden afgewezen.
4.6 Ten behoeve van de procedure bij de Centrale Raad van Beroep heeft klager een rapport van arts en medisch adviseur F. ingebracht. Dat rapport bevat onder andere het argument dat klager op niemand een beroep kan doen om hem te begeleiden tijdens zijn reis. Het Centraal Tuchtcollege begrijpt dit argument als een op klager van toepassing zijnde voorwaarde voor een geslaagd beroep op een hardheidsclausule. In zijn rapportage heeft de arts echter, kort gezegd, geconstateerd dat het Indicatieprotocol niet een dergelijke hardheidsclausule bevat en dat het hiervoor genoemde argument daarom geen reden kan zijn voor het toekennen van een HPKB. Het Centraal Tuchtcollege merkt naar aanleiding van het beroepschrift nog op dat de omstandigheid dat op een later moment op grond van dezelfde documenten de aanvraag voor een HPKB alsnog is toegekend, voor klager mogelijk moeilijk te begrijpen is, maar dat deze omstandigheid op zichzelf niet betekent dat de arts een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.7 Tot slot hecht het Centraal Tuchtcollege eraan op te merken dat de arts zowel op het mondeling vooronderzoek in eerste aanleg als op de terechtzitting in beroep niet is verschenen. Het had de arts gesierd als hij in elk geval in beroep wel was verschenen of zich in ieder geval tijdig en met opgave van reden had afgemeld. Door deze houding en de toonzetting in zijn verweerschriften heeft de arts er geen blijk van gegeven zich te realiseren dat een arts zich te allen tijde en zeker in een tuchtprocedure toetsbaar dient op te stellen.
4.8 Omdat het beroep wordt verworpen, zal het verzoek van klager om de arts te veroordelen in de door hem gemaakte kosten worden afgewezen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
wijst het verzoek om een kostenveroordeling af.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter,
Y. Buruma en M.W. Zandbergen, leden-juristen en J.H.M. de Brouwer en W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2021.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.