ECLI:NL:TGZCTG:2021:101 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.183

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:101
Datum uitspraak: 07-05-2021
Datum publicatie: 07-05-2021
Zaaknummer(s): c2020.183
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. De beklaagde verpleegkundige is werkzaam op een ambulance. Na een melding (A2) bij de ambulancedienst van de huisarts van klaagster vanwege een verdenking op urosepsis, is de verpleegkundige samen met een collega naar het huis van klaagster gegaan. In het huis was ook de zoon (gemachtigde) van klaagster aanwezig. Klaagster is door beklaagde en zijn collega meegenomen met de ambulance en naar de afdeling SEH van het ziekenhuis gebracht. Vanwege de thuissituatie van klaagster en de daarover ontstane zorgen bij de verpleegkundige, heeft hij de procedure tot het doen van een zorgmelding in werking gesteld. De klacht houdt in: 1. Onzorgvuldige hulpverlening; en 2. Incorrecte bejegening. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep voor zover daarbij de klacht is uitgebreid of aangevuld en verwerpt het beroep voor het overige.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.183 van:

A., (voorheen) wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg, gemachtigde: C. (zoon),

tegen

D., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. J.M. de Vries, advocaat te Eindhoven.

1.                  Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 19 november 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen ambulanceverpleegkundige de heer D. – hierna de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 juni 2020, onder nummer 19199 heeft dat College de klacht van klaagster kennelijk ongegrond verklaard.    

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Bij ongedateerde brief (ingekomen op 1 september 2020) heeft de heer C. (de zoon en gemachtigde van klaagster) het Centraal Tuchtcollege in kennis gesteld van het overlijden van klaagster.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 april 2021, waar namens klaagster is verschenen haar gemachtigde, de heer C. en de verpleegkundige, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.M. de Vries.

De zaak is door beide partijen over en weer toegelicht. Beide partijen hebben dat (mede) gedaan aan de hand van pleitnota’s die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd. De heer C. heeft ter terechtzitting ook nog een verklaring overgelegd van huisarts E. van 1 december 2020.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerder is als verpleegkundige werkzaam op de ambulance. Op 11 augustus 2019 kwam er bij de ambulancedienst een melding (A2) binnen van de huisarts van klaagster, vanwege een verdenking op urosepsis. Verweerder is samen met zijn collega naar het huis van klaagster gegaan, waar ook de zoon (gemachtigde) van klaagster aanwezig was. Klaagster is door verweerder en zijn collega meegenomen met de ambulance en naar de afdeling spoedeisende hulp (SEH) van het ziekenhuis gebracht.

Bij het invullen van het ritformulier, heeft verweerder tevens de procedure tot het doen van een zorgmelding in werking gesteld. Als toelichting op de zorgmelding heeft verweerder genoteerd (alle citaten overgenomen inclusief eventuele taal- en of typefouten):

“             mw op bed aan getroffen regeerde niet op ons, mw oogde zeer ziek ha heeft mw obv temp ingestuurd voor verdenking urosepsis, oudste zoon schijnt voor mw te zorgen hoe de situatie thuis is, is ons niet helemaal duidelijk, maar mw zag erg erg slecht verzorgd uit, zat in de ontlasting, en riekte, mw gaf over en de oudste zoon (oud ic pleeg) ging in onze ogen hardhandig met haar om , gaf aan dat tijdens een transfer verleden week een hand # en pols # is ontstaan en zou naar het ziekenhuis zijn geweest in [plaatsnaam] , en daar was dit bevestigd aldus de zoon , er zat geen gips om alleen een verbandje, ???? huis staat vol met opgestapelde spullen en hulp middelen vrije doorgang is niet mogelijk. in zkh onze zorgen gedeeld met seh personeel en arts deze kende mw al en deelde onze zorgen. na de overdracht geprobeerd om met de jongste zoon een gesprek aan te gaan. deze begon meteen over alle zorginstanties waar hij klachten bij heeft lopen , meerde malen geprobeerd om onze zorgen te uiten maar kreeg hier geen ruimte voor de zorg is goed aldus dhr. gesprek afgesloten met de mededeling dat wij een zorg melding doen; ohhh was de reactie dat kennen we….”

Verweerder heeft in het ritformulier tevens aangegeven dat de zorgen zijn besproken en de betrokkene op de hoogte is van de zorgmelding.

Bij brief van 12 augustus 2019 schreef de SEH-arts aan de huisarts van klaagster:

“             (…)

Overdracht ambulance/sociaal:

Maken zich veel zorgen over patiënte. Zorgelijke thuissituatie. Mevrouw ligt op bed te rillen in eigen ontlasting en urine. Beantwoord geen vragen. Verbanden om beide armen en benen (deel daarvan door zoon aangebracht als bescherming tegen stoten). Huis ligt helemaal vol met spullen. Zoon (oud IC verpleegkundige) zorgt fulltime voor mevrouw. Andere zoon komt regelmatig op bezoek. Door ambulance uitgelegd dat zij een veilig thuis melding zullen doen, omdat zij zich zorgen maken om patiënte. Zoon is het hier niet mee eens. Thuis gebraakt. Daarbij viel op ‘dat mevrouw door zoon vrij hardhandig werd schoongemaakt’.

(…)”

De zorgmelding van verweerder is vervolgens door de aandacht functionaris Veilig Thuis van de ambulancedienst omgezet in een melding bij Veilig Thuis. Er volgde een onderzoek door Veilig Thuis. Bij brief van 2 september 2019 schreef Veilig Thuis aan klaagster:

“             Onderzoek

Op 22 augustus 2019 heeft uw zoon, de heer [naam] telefonisch gesproken met mevrouw [naam] over de melding. In dit gesprek heeft hij aangegeven van mening te zijn dat de ambulancedienst onterecht is overgegaan tot melden bij Veilig Tuis. Hij vroeg contact op te nemen met waarnemend huisarts, dr. [naam] uit [plaatsnaam] die die nacht betrokken was geweest. Veilig thuis heeft daarop met hem afgesproken contact te zoeken met de huisarts dr. [naam] en met hem bespreken of verdere inzet van Veilig thuis noodzakelijk is. Mevrouw  [naam] heeft op 28 augustus 2019 gesproken met dr. [naam]. Dr. [naam] vertelde dat hij geen reden had om te melden bij Veilig Thuis, ook niet nadat de ambulance daar op aandrong. De verzorging was niet zodanig dat dat voor hem een reden was om te melden. Veilig Thuis heeft daarom besloten geen verder onderzoek te doen. (…).

Advies van Veilig Thuis

Het onderzoek van Veilig Thuis wordt voortijdig afgerond, waardoor er geen nieuw advies wordt gedaan.”

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

“3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder:

a)      onzorgvuldige hulpverlening en

b)      incorrecte bejegening.

Ter toelichting stelt klaagster dat a) verweerder weigerde haar op te halen in de slaapkamer en dat b) de melding bij Veilig Thuis onjuist is gebleken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdeel a)

Het college is van oordeel dat het klachtonderdeel met betrekking tot de onzorgvuldige hulpverlening aan klaagster onvoldoende is onderbouwd. De enkele stelling dat verweerder ‘weigerde haar op te halen in de slaapkamer’ is daarvoor niet toereikend. Verweerder heeft bovendien het klachtonderdeel gemotiveerd betwist. Verder staat vast dat klaagster met de ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd. Het college kan dan ook niet vaststellen dat er sprake is geweest van onzorgvuldige hulpverlening.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

Het college begrijpt dit klachtonderdeel aldus dat het de gang van zaken rondom de melding bij Veilig Thuis betreft.

Het college merkt allereerst op dat er voor hulpverleners een wettelijke plicht bestaat om, in het geval er zorgen bestaan over een bepaalde situatie, een zorgmelding te doen bij Veilig Thuis. De landelijke Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling - een stappenplan dat helpt om tot een zorgvuldige aanpak van signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling te komen -  ligt hieraan ten grondslag. Voor de medewerkers van de ambulancedienst is de te volgen procedure nader uitgewerkt in de ‘Procedure Melding Veilig Thuis’ (hierna: Procedure MVT).

Het college volgt het standpunt van verweerder dat hij de voor hem geldende Procedure MVT volledig heeft gevolgd en alle voorgeschreven stappen op de juiste wijze heeft doorlopen.

Het enkele feit dat het onderzoek door Veilig Thuis voortijdig is afgesloten omdat de huisarts van klaagster geen aanleiding zag voor een melding, kan niet tot de gevolgtrekking leiden dat verweerder op onjuiste gronden een zorgmelding heeft gedaan. Het college heeft dit op basis van de stukken overigens ook niet kunnen vaststellen. Van enige incorrecte bejegening van klaagster door verweerder is evenmin iets gebleken.

Nu van onzorgvuldig en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder niet is gebleken, dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de rechtsoverweging “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1 Klaagster beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege (impliciet) de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en haar klacht gegrond te verklaren.

4.2 De verpleegkundige heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt primair om klaagster op een aantal punten niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep en voor het overige de klachten en het beroep af te wijzen als zijnde kennelijk ongegrond.

4.3 In het beroepschrift voert klaagster ook nieuwe verwijten aan die betrekking hebben op het persoonlijk handelen of nalaten van de verpleegkundige. Waar het gaat om nieuwe verwijten overweegt het Centraal Tuchtcollege het volgende. Een klager kan in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorleggen die in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd en dan alleen voor zover hij in die klachten door het Regionaal Tuchtcollege niet-ontvankelijk is verklaard of zijn klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover het beroepschrift nieuwe klachtonderdelen bevat kan klaagster daarin dus niet worden ontvangen.

4.4 Met betrekking tot de bezwaren die klaagster in het beroepschrift aanvoert tegen de behandeling in eerste aanleg (negeren verzoek om mondeling vooronderzoek) door het Regionaal Tuchtcollege overweegt het Centraal Tuchtcollege het volgende. De behandeling bij het Centraal Tuchtcollege is bedoeld om eventuele verzuimen in de behandeling bij het Regionaal Tuchtcollege in beroep te herstellen. Voor zover er sprake is geweest van een verzuim in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege is dit in ieder geval hersteld in de beroepsprocedure. Daar hebben beide partijen ter terechtzitting uitgebreid de gelegenheid gekregen hun standpunten naar voren te brengen.

Beoordeling van het beroep.

4.5 In beroep is de klacht in al zijn onderdelen nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaakdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 april 2021 is dat debat voortgezet.

4.6 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege wa t betreft de klacht geleid tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder “5. De overwegingen van het college” heeft overwogen hier integraal over.

4.7 De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat klaagster in het beroep, voor zover de klacht is uitgebreid of aangevuld, niet-ontvankelijk wordt verklaard en het beroep voor het overige wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep voor zover daarbij de klacht is uitgebreid of aangevuld;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; S.M. Evers en

A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en H.A. de Visser en L. Maasdam, leden-beroepsgenoten en H.J. Lutgert, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2021.

Voorzitter   w.g.                                                         Secretaris w.g.