ECLI:NL:TGZCTG:2021:10 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.059

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:10
Datum uitspraak: 15-01-2021
Datum publicatie: 15-01-2021
Zaaknummer(s): c2020.059
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager, obees en met vermoeidheidsklachten en een beperkte inspanningstolerantie, is door zijn huisarts voor een second opinion aangemeld bij de instelling waar verweerster, kinderarts, werkzaam is. Een jaar na verwijzing is door verweerster samen met klager en zijn ouders tot opname besloten. De opname is door de ouders van klager voortijdig afgebroken. Het voorgenomen onderzoek is op enig moment alsnog uitgevoerd. Uit het onderzoek kwamen geen afwijkingen naar voren. In 2018 voert verweerster anoniem telefonisch overleg met Veilig Thuis vanwege een toename van de klachten en vanwege het feit dat klager al lange tijd niet naar school ging. Twee maanden nadien heeft verweerster de behandeling overgedragen aan een kinderarts in een andere instelling. Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat zij: a. Klager en zijn ouders niet serieus heeft genomen; b. Gedurende de gehele opname van klager niet aanwezig was; c. Niet op de hoogte was van enige reactie van klager op medicatie; d. Zonder overleg met de ouders overleg heeft gehad met Veilig Thuis; e. De verkeerde diagnose heeft gesteld naar aanleiding van chromosoomonderzoek en als gevolg daarvan verkeerd heeft doorverwezen; f. Geen kennis heeft van HIX. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager en gelast de publicatie.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.059 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: C. (moeder),

tegen

D., kinderarts, werkzaam te E., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.M. den Hartog - de Visser, advocaat te Rotterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 26 juni 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. – hierna de kinderarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 januari 2020, onder nummer 2019-143b heeft dat College de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaard.    

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De kinderarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaak C2020.058 (A. tegen F., kinderarts) ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 november 2020, waar klager bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw C. (en vergezeld door zijn vader) alsmede de kinderarts bijgestaan door haar gemachtigde,

mr. A.M. den Hartog-de Visser voornoemd, zijn verschenen.

De zaak is door partijen over en weer toegelicht. Klager en de kinderarts hebben dat (mede) gedaan aan de hand van aantekeningen, die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

            “2.       De feiten

            2.1       Klager, geboren in 2002, is op 23 september 2016 door zijn huisarts aangemeld bij het G. met het verzoek een second opinion uit te voeren. Klager was obees en had vermoeidheidsklachten en een beperkte inspanningsintolerantie.

2.2       Beklaagde is kinderarts in het G. Het G. werkt met HIX, een elektronisch patiëntendossier. Via het patiëntenportaal heeft klager inzage in een deel van dit dossier.

2.3       Klager is na zijn aanmelding behandeld door een collega kinderarts. Zij heeft klager op 25 november 2016 verwezen naar de klinisch geneticus. Ook heeft deze collega verschillende onderzoeken (laboratoriumonderzoek, metabole diagnostiek) laten uitvoeren.

2.4       Beklaagde is voor het eerst op 4 juli 2017 bij klager betrokken, nadat zij na het vertrek van een collega de behandeling van klager heeft overgenomen. Op deze datum vond telefonisch contact plaats met de huisarts van klager over een mogelijke allergie voor corticosteroïden. Over een dergelijke allergie was in het medisch dossier van klager in het G. niets terug te vinden.

            2.5       Klager, zijn ouders en beklaagde hebben elkaar voor het eerst gezien tijdens een consult op 11 juli 2017. Besproken wordt een twee- sporen opname in het ziekenhuis. Tijdens deze opname zullen de klachten van klager medisch uitgebreid geëvalueerd worden en de kinder- en jeugdpsychiatrie zal een evaluatie doen. Deze opname heeft plaatsgevonden vanaf 18 september 2017 en is door de ouders van klager op 27 september 2017 voortijdig afgebroken. Tijdens de opname was de afdelingssupervisor eindverantwoordelijk voor de zorg en aanspreekpunt voor klager. Beklaagde heeft klager en zijn ouders tijdens deze opname niet gesproken.

2.6       De ouders van klager vermoeden dat klager lijdt aan de ziekte van Cushing. Gedurende de behandeling door beklaagde zijn in de uitgevoerde onderzoeken hiervoor geen aanwijzingen gevonden.

            2.7       Op 30 oktober 2017 heeft een gesprek plaatsgehad over de opname tussen klager, zijn ouders, beklaagde en een arts die klager tijdens de opname heeft gezien.

            2.8       Op 6 november 2017 wordt klager, na voorafgaand telefonisch contact, gezien op de SEH in verband met een ontsteking. De ouders van klager geven aan bang te zijn voor een allergische reactie op medicatie. Bij dermatologie wordt hiervoor een allergologisch onderzoek ingepland. Dit onderzoek wordt uiteindelijk niet afgerond, er zijn geen uitslagen.

            2.9       Tussen november 2017 en maart 2018 vindt wekelijks contact plaats tussen de moeder van klager en beklaagde over de klachten van klager.

            2.10     Op 14 maart 2018 wordt klager gezien op de SEH.

            2.11     Op 18 maart 2018 ontvangt beklaagde uitslagen van een door (de ouders van) klager extern uitgevoerd cortisolonderzoek. Beklaagde heeft een kinder-endocrinoloog gevraagd deze uitslagen te beoordelen.

            2.12     Op 20 maart 2018 vindt opnieuw telefonisch contact plaats tussen de moeder van klager en beklaagde.

            2.13     Op 23 maart 2018 heeft beklaagde de situatie van klager besproken in een intercollegiaal overleg binnen de groep kinderartsen. In dit overleg is het volgende geconcludeerd:

                “-            eens met verrichte diagnostiek

-       genetica loopt nog

-       mogelijkheden hoe verder: 1. Eens met strikte advies kinderrevalidatie om ondanks geen diagnose uit cirkel te komen; staat al meer dan een half jaar en willen ouders niet, 2. Gesprek kinder-endocrinoloog tav uitleg hormoonhuishouding; gezien eerder gesprek afgebroken door ouders tijdens opname afgelopen jaar en niet meer hervat, 3. Sec. opinion tav vermoeidheid zou optie zijn CVS polikliniek L. […] verder geen echte diagnostische tests meer voor nu.

      Vervolg ALKG hier lijkt en niet werkbaar gezien emoties en gebrek vertrouwen en medisch  inhoudelijk niets toevoegend. Gesprek ouders/A. hierover plannen”

            2.14     Diezelfde dag heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen de moeder van klager en beklaagde. In het medisch dossier staat over dit gesprek het volgende:

“ouders ervaren veel onduidelijkheid en ook fouten in communicatie hulpverleners onderling; hebben behoefte aan eenduidigheid in communicatie en een gesprek hierover; zo mogelijk in vorm van mdo met huisarts, D. en J. (jeugdteam B.) – medisch inhoudelijk onze aanvullingen en stand v zaken besproken: ouders eens’ wachten nog wel met 3e opinie; heel graag wel korte termijn gesprek/beoordeling kinderendocrinoloog- moeder is in contact met H.; staat op wachtlijst sinds 10 jan, maar hoort steeds niets, probeert wel zelf contact te leggen, maar lukt niet goed; erg gefrustreerd over. –tot slot vraagt school om brief met uitleg – beloofd samenvattende brief te maken met stand van zaken op dit moment – wat betreft vertrouwen, hebben ouders behoefte aan gesprek/ MDO; en geven zij aan niet van behandelaar (D.) te willen wisselen; voegt niks toe en levert voor A. vertraging op door opnieuw te moeten beginnen.”

            2.15     Beklaagde heeft klager ook diezelfde dag doorverwezen naar de kinder-endocrinoloog, klager is daar op 4 april 2018 op consult geweest. Tijdens een opname op 3 en 4 mei 2018 heeft verder aanvullend onderzoek plaatsgevonden.

            2.16     Op 4 april 2018 heeft beklaagde telefonisch overleg gevoerd met I.. De redenen hiervoor waren een toename van de klachten en het gegeven dat klager al lange tijd niet naar school ging. Beklaagde heeft de casus van klager anoniem voorgelegd en om advies gevraagd.

            2.19     Op 17 mei 2018 zijn de uitslagen tijdens een multidisciplinair overleg (MDO) in de huisartsenpraktijk met klager, zijn ouders en zijn huisarts besproken.

            2.18     In een telefonisch overleg op 22 mei 2018 maakt beklaagde met de moeder van klager afspraken over het vervolgtraject. Begin juni 2018 heeft beklaagde de behandeling van klager overgedragen aan de algemeen kinderarts in B.

            2.19     Op 13 juni 2018 zijn de uitslagen van de klinische genetica ontvangen. Beklaagde heeft bemiddeld bij de totstandkoming van een gesprek tussen de ouders van klager en de klinisch geneticus.

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

            “3.       De klacht

            Klager verwijt de beklaagde zakelijk weergegeven dat zij:

a)      klager en zijn ouders niet serieus heeft genomen, het vertrouwen in de hulpverlening is daarmee beschadigd;

b)      gedurende de gehele opname van klager niet aanwezig was;

c)      niet op de hoogte was van enige reactie van klager op medicatie;

d)      zonder overleg met ouders overleg heeft gehad met I.;

e)      de verkeerde diagnose heeft gesteld naar aanleiding van chromosoomonderzoek en als gevolg daarvan verkeerd heeft doorverwezen;

f)       geen kennis heeft van HIX.

            4.         Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

            “5.       De beoordeling

            Ad a

            5.1       Het College beschikt over een uitdraai van het patiëntendossier van klager, zoals dat bij het verweerschrift is gevoegd. Uit dit dossier komt een beeld van beklaagde naar voren van een betrokken arts, die zich zeer heeft ingespannen om een oorzaak te vinden voor de klachten van klager en die heeft geprobeerd klager en zijn ouders zo volledig mogelijk te informeren. Dat deze inspanning van beklaagde niet heeft geleid tot het vinden van een oorzaak voor de klachten van klager is spijtig, maar niet aan beklaagde te verwijten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

            Ad b

            5.2       Tijdens de opname van klager in het ziekenhuis van 18 september 2017 tot

            27 september 2017 was beklaagde alleen op 18 september aanwezig, zij heeft klager en zijn ouders toen niet gesproken. Dit levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. Uit het dossier volgt dat de zorg voor klager tijdens de opname werd gewaarborgd door verschillende artsen. Dit is ook aan klager en zijn ouders uitgelegd tijdens een gesprek op 30 oktober 2017.

            Ad c

            5.3       In het dossier is verschillende keren opgenomen dat de moeder van klager meldt dat hij allergisch is voor corticosteroïden. In het patiëntendossier van klager bij het G. is deze allergie echter niet terug te vinden. Om hierover duidelijkheid te verkrijgen heeft beklaagde klager voor nader onderzoek verwezen naar de dermatoloog. Dit onderzoek is door de ouders van klager in november 2017 afgebroken. Enig tuchtrechtelijk verwijt van beklaagde op dit punt is niet vast te stellen.

            Ad d

            5.4       Beklaagde heeft op 4 april 2018 overleg gehad met I., er is geen melding gedaan. De casus van klager is anoniem voorgelegd, de naam van klager en/of andere persoonsgegevens van klager zijn door beklaagde niet genoemd. Het College volgt beklaagde in haar overwegingen om dit overleg te voeren. Zij was op dat moment ongeveer een jaar de behandelaar van klager, zijn klachten namen toe en hij ging al langere tijd niet meer naar school. Dat is een zorgelijke situatie, waarin I. kan adviseren.

            Ad e

5.5       Dit klachtonderdeel ziet op het uitgevoerde chromosoomonderzoek, de diagnose conversie stoornis en de verwijzingen naar de kinder- en jeugdpsychiater.

Beklaagde heeft de uitslag van het chromosoomonderzoek ontvangen, maar de beoordeling daarvan overgelaten aan de klinisch geneticus. Beklaagde heeft alleen bemiddeld bij de totstandkoming van een gesprek tussen klager, zijn ouders en de klinisch geneticus.

De diagnose conversie is niet door beklaagde gesteld. De verwijzing naar de kinder- en jeugdpsychiater is gedaan in verband met de meervoudige en complexe problematiek van klager. Deze verwijzing is naar aanleiding van het MDO (vgl. 2.17 hiervoor) en is nogmaals telefonisch besproken met moeder op 22 mei 2018 (vgl. ook verweerschrift onder 34). Gelet op de aard en omvang van de klachten volgt het College beklaagde in haar overweging klager te verwijzen naar de kinder- en jeugdpsychiater. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

            Ad f

            5.6       Beklaagde heeft het patiëntendossier van klager bijgehouden. Dat een deel daarvan niet voor klager en zijn ouders zichtbaar was in HIX is beklaagde niet tuchtrechtelijke te verwijten.

            5.7       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de rechtsoverweging “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       Klager beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert (impliciet) tot nietigverklaring van de bestreden beslissing en tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2       De kinderarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het beroep te verwerpen.    

Beoordeling van het beroep.

4.3       In beroep is de klacht in al zijn onderdelen nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 november 2020 is dat debat voortgezet.

4.4       Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege wa t betreft de klacht geleid tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Wat het Regionaal Tuchtcollege onder “5. De beoordeling” heeft overwogen en beslist wordt daarom overgenomen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door de kinderarts is geen sprake geweest.  

4. 5       Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klager wordt verworpen. Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal de publicatie van deze beslissing worden verzocht.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter;

L.F. Gerretsen-Visser en R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en G. Brinkhorst en T.F.W. Wolfs, leden-beroepsgenoten en H.J. Lutgert, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2021.

Voorzitter w.g.    Secretaris w.g.