ECLI:NL:TGDKG:2021:99 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/687340 / DW RK 20/381 MdV/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:99
Datum uitspraak: 26-11-2021
Datum publicatie: 06-01-2022
Zaaknummer(s): C/13/687340 / DW RK 20/381 MdV/RH
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer is het eens met de oorspronkelijke beslissing. De stelling van klager dat hij de vordering niet kent is niet juist nu het vonnis aan hem is betekend. Op grond van het Besluit Breed Moratorium dient klager zich te wenden tot een schuldhulpverlener van de gemeente, die een verzoek kan doen bij de rechtbank. De tuchtrechter is in deze niet bevoegd. 

Beslissing van 26 november 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 14 juli 2020 met zaaknummer C/13/684011 / DW RK 20/229 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/687340 / DW RK 20/381 MdV/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

gemachtigde: [..],

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde,

gemachtigde: [..].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 15 mei 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij e-mails van 21 mei 2020 en 11 juni 2020. Bij verweerschrift, ingekomen op 19 juni 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

Bij beslissing van 14 juli 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 20 juli 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2021. Klager, noch de gerechtsdeurwaarder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 26 november 2021.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 1 februari 2012 van de kantonrechter te Hilversum is klager hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij exploot van 23 februari 2012 is het vonnis van 1 februari 2012 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij brief van 7 april 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klager een overzicht van de openstaande restschuld verstrekt.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: hij geen informatie over de vordering heeft gekregen;

b: de vordering niet gesplitst is met zijn ex-partner;

c: hij geen moratorium krijgt.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.  

4.2 Omdat een (medewerker van een) kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Het dossier van klager kan worden aangemerkt als vallende onder zijn verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat uit het verweerschrift blijkt dat het vonnis van 1 februari 2012 op 23 februari 2012 aan klager is betekend. De stelling van klager dat hij niet weet dat hij is veroordeeld en wanneer stuit hierop af. Verder staat in het vonnis duidelijk omschreven voor welke bedragen klager (hoofdelijk) is veroordeeld. Voorafgaand aan het treffen van nieuwe executiemaatregelen heeft de gerechtsdeurwaarder klager bij brief van 7 april 2017 op de hoogte gebracht van de resterende schuld. Klager heeft op deze brief niet gereageerd. Verder blijkt uit de door klager overgelegde producties dat de gerechtsdeurwaarder steeds op e-mailberichten die namens klager zijn verzonden heeft gereageerd. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat klager en zijn ex-partner op 1 februari 2012 bij vonnis hoofdelijk zijn veroordeeld en zij nadien hebben nagelaten de gehele vordering vrijwillig te voldoen. Zowel klager als zijn ex-partner staan derhalve op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met hun hele vermogen in voor de vordering totdat deze in zijn geheel is voldaan. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat klager zich, ingevolge artikel 2, lid 2, van het Besluit breed moratorium, voor een verzoek tot een afkoelingsperiode dient te wenden tot de gemeente waar hij woonachtig is, waarna -als het verzoek voldoet aan de daaraan te stellen eisen- de schuldhulpverlener van de gemeente een verzoek kan doen bij de rechtbank om het gewenste moratorium van toepassing te verklaren. De gerechtsdeurwaarder heeft klager hier ook op gewezen. Het kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten indien er geen moratorium aan klager wordt verleend.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager op 20 juli 2020 het volgende aangevoerd.

5.1Klager is het niet eens met de overweging in de beslissing onder 4.5. Klager heeft te weinig inkomen om alle schulden te kunnen betalen, ook werd het leefgeld steeds minder. Schuldhulpverlening Plangroep/budgetbeheer heeft de huurachterstand en de schulden van twee zorgverzekeraars niet kunnen voldoen.  

Klager vraagt de rechtbank een moratorium om de extra schulden te voldoen, vervolgens hoopt klager een bedrag te lenen bij de Nederlandse Kredietbank, of een betalingsregeling te treffen zonder bijkomende rente. Tevens wil klager weten wat er nog betaald moet worden aan de ABN AMRO bank.

In het jaar 2020 heeft klager dubbele lasten, reden waarom het moratorium nodig is.

5.2 Klager heeft de gronden van verzet aangevuld op 25 juli 2020 en gesteld dat hij ziek is en nog maar 70% van zijn laatstverdiende loon ontvangt. Daarnaast is er na 14 jaar nog geen resultaat van betalingen uit loonbeslag. Er is een onduidelijkheid ontstaan in de communicatie tussen incassobureau [..] en de gerechtsdeurwaarder. Daarnaast stelt klager dat hij onvoldoende is geïnformeerd over de berekeningen. De brief van 10 juni 2020 van [..] is onduidelijk.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De gronden die klager in verzet heeft aangevoerd richten zich met name tegen instanties die klager niet hebben kunnen helpen bij het betalen van zijn schulden, maar vermelden niet waarom de beslissing van de voorzitter van 14 juli 2020 niet juist zou zijn.

Ten overvloede merkt de kamer op dat het niet tot haar bevoegdheid behoort een moratorium vast te stellen, zoals door klager verzocht. 

De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.