ECLI:NL:TGDKG:2021:97 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/692332 / DW RK 20/547 MdV/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:97
Datum uitspraak: 26-11-2021
Datum publicatie: 06-01-2022
Zaaknummer(s): C/13/692332 / DW RK 20/547 MdV/RH
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gerechtsdeurwaarders dienen zelf te onderzoeken of een beslag kan worden gelegd. Het bestuderen van de titel en het controleren van het kadaster is niet voldoende, de gerechtsdeurwaarders hadden tenminste het boedelregister moeten raadplegen nu sprake was van een erfenis. Niet is gebleken dat dat is gebeurd. Dat het een zogenaamde ‘losse’ opdracht van een advocaat betrof kan niet leiden tot de conclusie dat er nog minder dan een marginale toetsing dient plaats te vinden. De stelling van de gerechtsdeurwaarders dat zij geen verstand hebben van het erfrecht kan hen niet ontlasten, zij behoren immers de wet te kennen. Dit betekent dat de klacht terecht is voorgesteld.Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat deze tijdig, dat wil zeggen binnen ongeveer twee weken op een brief reageert. Vastgesteld moet worden dat dit niet is gebeurd. Daarnaast wordt vastgesteld dat gerechtsdeurwaarder sub 2 niet ingaat op hetgeen door klager in zijn brief is aangevoerd.Op grond van bovenstaande wordt aan de gerechtsdeurwaarders naast een berisping een boete opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 november 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/692332 / DW RK  20/547 MdV/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

tegen:

1. [..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

2. [..],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagden,

gemachtigde: [..].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 3 november 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder sub 1. Bij verweerschrift, ingekomen op   18 november 2020, heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2021 alwaar klager, gerechtsdeurwaarder sub 1 en gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 26 november 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           klagers broer, de [..], is op 11 januari 2020 overleden;

-           de erfenis is door klager en zijn ouders beneficiair aanvaard en op 30 januari 2020 ingeschreven in het boedelregister;

-           op 7 februari 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 aan de erfgenamen een notariële schuldbekentenis betekend;

-           op 11 februari 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 executoriaal beslag gelegd op de onroerende zaak op naam van [..], of de gezamenlijke erven van [..];

-           op 17 februari 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 het beslag aan de erven betekend;

-           op 28 februari 2020 is het beslag opgeheven;

-           op 13 augustus 2020 heeft klager een brief verzonden aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarders;

-           op 1 oktober 2020 heeft klager een rappel verzonden;

-           op 5 oktober 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 de brief beantwoord.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders - samengevat – het volgende.

a. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft op 7 februari 2020 een sommatie verzonden met de aanzegging om binnen twee dagen te betalen. Klager heeft direct contact opgenomen met gerechtsdeurwaarder sub 1 die aan klager meedeelde op de hoogte te zijn van de beneficiaire aanvaarding van de erfenis. Vervolgens werd op 11 februari 2020 in strijd met het bepaalde in artikel 4:185 van het Burgerlijk Wetboek executoriaal beslag gelegd op de onroerende zaak. Klager heeft een advocaat in de arm genomen om het beslag op te laten heffen. Hij heeft daardoor financiële schade geleden. Daarnaast hebben klager en zijn ouders emotionele stress ervaren door de wijze van optreden van de gerechtsdeurwaarders.

b. De gerechtsdeurwaarders hebben niet gereageerd op de brief van klager van 13 augustus 2020. Pas na een rappel per aangetekende brief heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 gereageerd. Uit zijn brief blijkt dat hij de klacht niet goed heeft gelezen, er wordt gesteld dat er geen schade is geleden en hij maakt geen excuses voor zijn handelwijze, die in strijd met de wet was.  

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken en gesteld dat de wijze van aanvaarding van de erfenis niet bekend was bij de gerechtsdeurwaarders. De advocaat van de opdrachtgever heeft een losse opdracht verstrekt, de gerechtsdeurwaarder was slechts gehouden een marginale toetsing te verrichten. Die toetsing bestond in het onderhavige geval uit het bestuderen van de titel en het raadplegen van het kadaster. Gerechtsdeurwaarder sub 1 kan zich niet herinneren dat hij met klager een telefoongesprek heeft gevoerd. Er bestaat geen telefoonnotitie van dit gesprek. Pas na vijf maanden heeft klager op 13 augustus 2020 een brief verstuurd. Dat er niet tijdig is geantwoord op de klacht was onzorgvuldig. Dit werd echter veroorzaakt doordat het dossier reeds was gesloten en is gewacht op de reactie van de opdrachtgever.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Naast de door klager genoemde gerechtsdeurwaarder

(sub 1) wordt in het verweerschrift ook bovengenoemde toegevoegd gerechtsdeurwaarder (sub 2) als beklaagde aangemerkt. Klager heeft ter zitting gesteld dat hij hiermee akkoord gaat en heeft zijn klacht tegen beide gerechtsdeurwaarders gericht. In de aanhef van de beslissing is hiermee rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel a het volgende. Nu gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft gesteld dat hij zich het telefoongesprek met klager niet kan herinneren en dat daarvan evenmin een telefoonnotitie bestaat, kan niet worden vastgesteld dat het gesprek daadwerkelijk is gevoerd en dat de gerechtsdeurwaarder aan klager heeft meegedeeld dat hij op de hoogte was van de wijze van aanvaarding van de erfenis.

4.3 Dit neemt echter niet weg dat gerechtsdeurwaarders zelf dienen te onderzoeken of een beslag kan worden gelegd. Het bestuderen van de titel en het controleren van het kadaster is niet voldoende, de gerechtsdeurwaarders hadden tenminste het boedelregister moeten raadplegen nu sprake was van een erfenis. Niet is gebleken dat dat is gebeurd. Dat het een zogenaamde ‘losse’ opdracht van een advocaat betrof kan niet leiden tot de conclusie dat er nog minder dan een marginale toetsing dient plaats te vinden. De stelling van de gerechtsdeurwaarders dat zij geen verstand hebben van het erfrecht kan hen niet ontlasten, zij behoren immers de wet te kennen. Dit betekent dat de klacht terecht is voorgesteld.

Overigens merkt de kamer nog op dat het beslag, nog afgezien van de beneficiaire aanvaarding, slechts had kunnen worden gelegd op de onverdeelde nalatenschap waaronder de onroerende zaak valt en niet op de onroerende zaak zelf.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer als volgt. Klager heeft op 13 augustus 2020 bij het kantoor van gerechtsdeurwaarders geklaagd over de gang van zaken. Pas nadat klager op 1 oktober 2020 had gerappelleerd heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 de brief op 5 oktober 2020 beantwoord. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat deze tijdig, dat wil zeggen binnen ongeveer twee weken op een brief reageert. Vastgesteld moet worden dat dit niet is gebeurd. Daarnaast wordt vastgesteld dat gerechtsdeurwaarder sub 2 niet ingaat op hetgeen door klager in zijn brief is aangevoerd. Ook dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld.

4.5 Gelet op het feit dat beide gerechtsdeurwaarders in gelijke mate verwijtbaar klachtwaardig gedrag hebben vertoond, treft hen ook in gelijke mate een verwijt. Aan beide gerechtsdeurwaarders wordt daarom de maatregel van berisping opgelegd. Daarnaast wordt aan beide gerechtsdeurwaarders een boete van € 250,- opgelegd, nu het beslag in strijd met de wet is gelegd.

4.6 De kamer zal de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens hoofdelijk veroordelen in de proceskosten. Voor klager worden die begroot op het forfaitaire bedrag van € 50,-. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

4.7 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarders aan klager het betaalde griffierecht vergoedt.

4.8 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:              

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op;
  • legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel op tot betaling van een geldboete van
    € 250,- met aanzegging dat de kamer de ex artikel 43 lid 5 van de gerechtsdeurwaarderswet door haar te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de boete moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder zal mededelen.
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk in de proceskosten van klager, te begroten op € 50,-;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarders het bedrag van de kostenveroordeling moeten voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarders zal worden medegedeeld;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarders aan klager het betaalde griffierecht ad € 50,- vergoeden.