ECLI:NL:TGDKG:2021:92 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/687079 / DW RK 20/360

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:92
Datum uitspraak: 13-12-2021
Datum publicatie: 16-12-2021
Zaaknummer(s): C/13/687079 / DW RK 20/360
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Exploten zijn op juiste wijze betekend. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 13 december 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 30 juni 2020 met zaaknummer C/13/682546 DW RK 20/165 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/687079 / DW RK 20/360 LvB/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief, ingekomen op 16 april 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 9 juni 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 30 juni 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klager toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op 13 juli 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft zijn verzet

aangevuld bij brief met bijlagen, ingekomen op 3 augustus 2021. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 september 2021, alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Na de sluiting van de mondelinge behandeling van het verzetschrift heeft klager [  ] als lid van de kamer gewraakt. Bij beslissing van 2 november 2021 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen. De uitspraak van het verzetschrift is bepaald op 13 december 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met een ten laste van klager gewezen vonnis van de kantonrechter te Zutphen van 5 december 2019.

-           Op 15 januari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder [  ] ten laste van klager.

-           Bij exploot van 17 januari 2020 zijn de processen-verbaal van gelegde beslagen, waaronder het beslag onder de werkgever van klager, aan klager betekend.

-           Op 31 maart 2020 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder [  ] ten laste van klager.

-           Bij exploot van 2 april 2020 is het proces-verbaal van het gelegde beslag onder [  ] aan klager betekend.

-           Bij e-mail van 13 april 2020 heeft klager het ingevulde inkomsten- en uitgavenformulier aan de gerechtsdeurwaarder verzonden met het verzoek om de beslagvrije voet met terugwerkende kracht toe te passen.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft de beslagvrije voet op 15 april 2020 aangepast en klager en zijn werkgever hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder het gelegde loonbeslag van 15 januari 2020 niet aan hem heeft betekend;

b: de gerechtsdeurwaarder geen beslagvrije voet heeft toegepast, nadat klager het aanvraagformulier in januari 2020 heeft ingevuld;

c: de kosten niet opwegen tegen de baten van de beslaglegging;

d: hij geen overzicht van de kosten en de geïnde gelden heeft ontvangen van de gerechtsdeurwaarder;

e: de gerechtsdeurwaarder zijn voorgestelde betalingsregeling van € 500,- per maand afwijst zonder dit voorstel bij de opdrachtgever voor te leggen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. 

4.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Het dossier van klager kan worden aangemerkt als vallende onder zijn verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat uit het exploot van

17 januari 2020 blijkt dat het proces-verbaal van het gelegde beslag onder [  ] ten laste van klager, aan klager is betekend met toepassing van de Europese Verordening nummer 1393/2007, van de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007, door middel van verzending van het exploot per aangetekende post aan een door de gerechtsdeurwaarder bekend adres van klager in Frankrijk. De voorzitter overweegt verder dat een exploot van een gerechtsdeurwaarder een authentieke akte is in de zin van artikel 156 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van het bepaalde in artikel 157 lid 1 Rv levert een zodanige akte dwingend bewijs op van de daarin gerelateerde verrichtingen van de gerechtsdeurwaarder. Dat betekent dat de inhoud daarvan vast staat behoudens tegenbewijs. Dat heeft klager niet geleverd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het loonbeslag aan klager is betekend middels aangetekende verzending van het exploot aan het door de gerechtsdeurwaarder bekende adres van klager. Niet gebleken is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder bij het leggen van het beslag op het inkomen van klager op 15 januari 2020 terecht geen beslagvrije voet heeft vastgesteld, omdat klager volgens de adresgegevens van klager in de Basisregistratie Personen op dat moment in het buitenland woonachtig was en er op grond van het bepaalde in artikel 475e Rv geen beslagvrije voet geldt voor in het buitenland woonachtige personen. Indien klager van mening is dat er wel een beslagvrije voet gold voor de periode dat hij in het buitenland verbleef, dient hij zich te wenden tot de gewone civiele rechter. Nadat gebleken was dat klager een nieuwe werkgever had, is er op 31 maart 2020 beslag onder de nieuwe werkgever van klager gelegd. Tijdens de voorbereiding van het nieuwe beslag heeft de gerechtsdeurwaarder geconstateerd dat klager sinds 19 februari 2020 staat ingeschreven op een adres in Nederland. Omdat de gerechtsdeurwaarder het eerdere beslag al had afgerond en de geïnde gelden reeds had afgedragen, is het niet tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder heeft geweigerd de beslagvrije voet met terugwerkende kracht aan te passen.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat ten aanzien van de proportionaliteit van de gelegde beslagen geldt dat de beslaglegger aansprake­lijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Dat moet echter worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht en aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de debiteur door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Het is echter niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven, maar aan de gewone (burgerlijke) rechter.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d stelt de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift dat klager niet om een dergelijk overzicht heeft verzocht althans dat hij geen vraag van klager onbeantwoord heeft gelaten. De voorzitter ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. Dit klachtonderdeel dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e stelt de voorzitter voorop dat een betalingsregeling een gunst is van de opdrachtgever en een regeling die onder voorwaarden kan worden getroffen. Het is geen recht van de schuldenaar. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat er wel degelijk is bemiddeld tussen partijen om tot een betalingsregeling te komen. Klager kan het de gerechtsdeurwaarder niet verwijten dat de opdrachtgever niet akkoord heeft willen gaan met de door klager voorgestelde betalingsregeling.

4.8 De voorzitter kan niet beoordelen wat klager de gerechtsdeurwaarder onder punt 3. van zijn klacht precies verwijt. Klager volstaat met algemeenheden zonder nadere toelichting of onderbouwing, waarin op deze manier geen lijn valt te ontdekken. Van de kamer kan niet worden verwacht dat zij probeert te achterhalen waarover geklaagd wordt. Dit gedeelte van de klacht voldoet aldus niet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager het volgende aangevoerd.

6.1 De gerechtsdeurwaarder heeft nooit een beslag aangekondigd, terwijl de gerechtsdeurwaarder dit wel behoort te doen.

6.2 De gerechtsdeurwaarder heeft geen enkele rekening gehouden met de kosten ten opzichte van de baten en de voorzitter heeft hier ten onrechte geen enkel onderzoek naar gedaan. Van de gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij eerst een relevant onderzoek doet of de kosten niet hoger zijn dan de baten. De benadeelde wordt hierdoor op kosten gejaagd en de eiser haalt geen voordeel uit de beslaglegging. De voorzitter heeft hier geen duidelijke uitleg over gegeven danwel hiernaar geen onderzoek gedaan.

6.3 Er is sprake van nalatigheid op grond van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet, nu diverse gerechtsdeurwaarders de zaak onderhanden hebben gehad.

6.4 De gerechtsdeurwaarder heeft niet alle gegevens aan de kamer verstrekt ten aanzien van de beslaglegging van de overwaarde van de verkochte woning. Verder zal de gerechtsdeurwaarder moeten onderzoeken of de betekening wel volgens de regels van de Europese Unie is gedaan. Dat is in dit geval niet gebeurd, aangezien er geen inschrijving van klager was in een plaats in Frankrijk en hij dus nooit een exploot heeft ontvangen. Het is aan de gerechtsdeurwaarder om te bewijzen dat klager stond ingeschreven op het adres waar het exploot is achtergelaten, aldus klager.

6.5 De gerechtsdeurwaarder heeft niet gereageerd op het verzoek van de advocaat van klager om de beslagvrije voet met terugwerkende kracht toe te passen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan niet worden ontvangen in zijn klachten als vermeld onder 6.3 tot en met 6.5.

7.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt.

7.3 Voor zover klager stelt dat hij het vonnis van de kantonrechter te Zutphen van

5 december 2019 niet heeft ontvangen, overweegt de kamer het volgende. De gerechtsdeurwaarder heeft op 6 december 2019 de adresgegevens van klager in de Basisregistratie Personen (Brp) geverifieerd. Niet in geschil is dat klager op dat moment op een geheim adres in [  ] stond ingeschreven. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het vonnis binnen veertien dagen na 6 december 2019, te weten op 19 december 2019 op het adres zoals dit in de Brp stond vermeld te betekenen. Dat klager inmiddels op 18 december 2019 was uitgeschreven op het betreffende adres kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. De termijn (van twee weken) als bedoeld in artikel 7.4 reglement KBvG Normen voor Kwaliteit, tussen verificatie van het adres bij de Brp en de betekening, is door de gerechtsdeurwaarder niet overschreden.

7.4 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.5 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.W.D. Bom en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.