ECLI:NL:TGDKG:2021:9 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/674326 / DW RK 19/578 LB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:9
Datum uitspraak: 26-01-2021
Datum publicatie: 27-01-2021
Zaaknummer(s): C/13/674326 / DW RK 19/578 LB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel: waarschuwing zonder proceskostenveroordeling. De gerechtsdeurwaarder heeft een fout gemaakt bij de (door)berekening van de rente. Nu de gerechtsdeurwaarder uit eigen beweging haar verantwoordelijkheid heeft genomen – door direct aan te kondigen zodanige maatregelen te gaan treffen dat klaagster niet langer geconfronteerd wordt met deze fout – wordt volstaan met het geven van een waarschuwing.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 januari 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/674326 / DW RK 19/578 LB/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 29 oktober 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 2 december 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 december 2020, alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 januari 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 25 maart 2019 heeft [   ] (hierna: [   ]), toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ], een dagvaarding betekend aan klaagster.

-           Op 15 mei 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland een verstekvonnis gewezen in de zaak met nummer 7650805 CV EXPL 19-4078 / 904, waarin [   ] en klaagster in persoon als gedaagde partijen worden veroordeeld in de kosten van die procedure.

-           Op 25 mei 2019 heeft [   ] (hierna: [   ]), gerechtsdeurwaarder te [   ], een grosse van het vonnis van 15 mei 2019 betekend aan [   ].

-           Op 13 september 2019 heeft [   ], kandidaat gerechtsdeurwaarder te [   ], een poging gedaan om een grosse van het vonnis van 15 mei 2019 aan klaagster te betekenen in Duitsland conform de EG-betekeningsverordening (EG 1393/2007). Dit is niet gelukt omdat op dat moment van klaagster geen geregistreerd woonadres in Duitsland bekend was.

-           Op 3 oktober 2019 is klaagster weer in Nederland ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie.

-           Op 22 oktober 2019 heeft Smit een grosse van het vonnis van 15 mei 2019 aan klaagster betekend door deze te laten aan het woonadres van klaagster in een gesloten envelop.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)      doet alsof er documenten zijn afgegeven aan klaagster, terwijl zij niet aanwezig was;

b)      de namen van het personeel van klaagster op de documenten heeft vermeld, terwijl zij de die documenten niet in ontvangst hebben genomen;

c)      klaagster te laat over een zittingsdatum heeft geïnformeerd;

d)      irreële rentekosten berekent; bijna 50% van de hoofdsom;

e)      de kosten voor klaagster onnodig hoog heeft laten oplopen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De kamer overweegt allereerst dat klaagster in het klachtenformulier heeft ingevuld dat haar klacht is gericht tegen gerechtsdeurwaar [   ] (hierna: [   ]). Uit de omschrijving van haar klacht blijkt echter dat haar klacht is gericht tegen het kantoor [   ]. Ingevolge artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet is het niet mogelijk een kantoor als beklaagde aan te merken. Nu [   ] in de klacht wordt genoemd en verweer gevoerd heeft met betrekking tot het beklaagde handelen, is zij als beklaagde aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van deze beslissing rekening mee gehouden.

4.2 Klaagster heeft ter zitting meegedeeld dat zij bedoelde te klagen over de betekening van het exploot van dagvaarding. Het exploot is echter uitgebracht door gerechtsdeurwaarder [   ]. Nadat haar is uitgelegd dat zij haar klacht niet tegen [   ] heeft gericht maar tegen gerechtsdeurwaarder [   ], heeft zij desondanks te kennen gegeven geen klacht over het handelen van [   ] te willen indienen. Nu de klachtonderdelen onder a) tot en met c) betrekking hebben op de betekening door [   ] en niet gesteld of gebleken is dat [   ] hierbij betrokken is of dat zij daarvoor verantwoordelijk is, zijn die klachtonderdelen jegens [   ] ongegrond. Nu [   ] wel verantwoordelijk gehouden kan worden voor de inhoud van het exploot (van dagvaarding), komt ter beoordeling te staan of haar handelwijze, ten aanzien van klachtonderdelen d en e, een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de kamer als volgt. Namens de eisende partij heeft de gerechtsdeurwaarder in hoofdsom gevorderd een bedrag aan hoofdsom van € 3.266,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019 tot de dag der voldoening. Nadat de gerechtsdeurwaarder op 26 maart 2019 betaling had ontvangen van de hoofdsom, heeft zij een akte vermindering van eis ingediend. Op 25 mei 2019 heeft een collega gerechtsdeurwaarder (Wittebrood) het vonnis van 15 mei 2019 aan klaagster betekend. Onderdeel van de openstaande vordering betrof de rente vanaf 1 januari 2019 tot de dag der voldoening (26 maart 2019). Volgens het exploot betrof dit een bedrag van € 100,93. Blijkens raadpleging van de Basisregistratie Personen (op diverse data) zou klaagster ingeschreven hebben gestaan op een adres in Duitsland. Daarom is de gerechtsdeurwaarder op 13 september 2019 overgegaan tot betekening van het vonnis conform de EG-betekeningsvordering. Toen deze stukken retour waren ontvangen door de gerechtsdeurwaarder is het vonnis, na raadpleging van het Basisregistratie Personen Register, op 22 oktober 2019 opnieuw aan klaagster betekend. Opvallend daarbij is dat met elke nieuwe betekening na 25 mei 2019 het rentebedrag werd vermeerderd, tot respectievelijk € 182,54 en € 206,88. In het verweerschrift heeft de gerechtsdeurwaarder onder meer aangevoerd dat de renteberekening die door haar kantoor wordt gehanteerd overeenkomt met hetgeen bij vonnis is toegewezen. Dit klopt niet echter niet.

4.5 De hoofdsom was immers op 26 maart 2019 voldaan en de rentevordering daarover kon dan ook niet meer oplopen. De rente is echter ten onrechte toch blijven doorlopen. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting meegedeeld dat kennelijk verkeerd in het systeem is geregistreerd, waarbij zij heeft aangekondigd direct zodanige maatregelen te gaan treffen dat klaagster niet langer geconfronteerd zal worden met deze fout.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e. overweegt de kamer als volgt. Van het enkele feit dat de kosten zijn opgelopen – los van de fout met de berekende rente als hiervoor benoemd – kan de gerechtsdeurwaarder geen verwijt worden gemaakt. De kosten hadden kunnen worden voorkomen als klaagster tijdig had voldaan aan haar verplichtingen. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit punt is niet gebleken.

4.7 Het betreffende dossier is inmiddels stopgezet vanwege het overlijden van de eiser, maar in een andere situatie had klaagster in zeer onaangename en kostbare positie terecht kunnen komen door de fout met het doorlopen van de renteberekening. Nu de gerechtsdeurwaarder uit eigen beweging haar verantwoordelijkheid op zich heeft genomen, zal de kamer voor deze fout volstaan met het opleggen van na te noemen maatregel.

5. Maatregel

5.1 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

5.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een al te grote stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

5.3 Omdat de kamer de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 4 Gdw het door klaagster betaalde griffierecht (€ 50,00) aan haar dient te vergoeden.

5.4 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart klachtonderdeel d. gegrond;

-        verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;

-        veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klaagster van haar kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. W.M. de Vries en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.