ECLI:NL:TGDKG:2021:85 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/696396 DW/RK 20/335

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:85
Datum uitspraak: 21-10-2021
Datum publicatie: 21-10-2021
Zaaknummer(s): C/13/696396 DW/RK 20/335
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager heeft geen gronden van het verzet ingediend. De oorspronkelijke beslissing, dat het leggen van bankbeslag na een dwangbevel niet tuchtrechterlijk laakbaar is, blijft in stand.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 september 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 juni 2020 met zaaknummer C/13/681086 / DW RK 20/113 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/696396 / DW RK 20/335 MK/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

tegen:

[..],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [...],

beklaagde,

gemachtigde: [..].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 12 maart 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 24 april 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 23 juni 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 3 juli 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 9 augustus 2021. De gerechtsdeurwaarder heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 20 september 2021.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met een tegen klager uitgevaardigd dwangbevel van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van 6 december 2019.

-           Bij exploot van 31 december 2019 is het dwangbevel van 6 december 2019 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: in strijd met de waarheid heeft verklaard dat het Openbaar Ministerie (OM) in plaats van het CJIB de zaak uit handen heeft gegeven;

b: ten onrechte stelt dat zijn klacht/bezwaar geen schorsende werking heeft;

c: misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid met het leggen van beslag;

d: hem onjuiste informatie heeft verstrekt;

e: de beslagvrije voet niet in acht heeft genomen.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een medewerker van een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Het dossier van klager kan worden aangemerkt als vallende onder zijn verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat het OM belast is met de inning van door de strafrechter opgelegde geldboetes. De administratieve afhandeling van de boetes wordt gedaan door het CJIB. De beslissing om de inning van een geldboete aan een gerechtsdeurwaarder uit te besteden berust uiteindelijk bij het OM. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder klager heeft voorzien van onjuiste informatie.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat klager tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel schriftelijk bezwaar kan maken bij de rechter. Dit bezwaar heeft schorsende werking, echter niet gebleken is dat klager een dergelijk bezwaar heeft gemaakt. De brief van het arrondissementsparket Oost-Nederland van 3 juli 2018 waar klager naar verwijst heeft betrekking op een door klager ingesteld verzet tegen de strafbeschikking. Naar aanleiding van het verzet heeft de politierechter van de rechtbank Gelderland klager bij vonnis van 13 februari 2019 veroordeeld tot betaling van de geldboete. De klacht stuit hierop af.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een dwangbevel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door beslag op de bankrekening van klager te leggen.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat deze enkele niet nader door klager onderbouwde stelling onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat de wetgever onder de huidige wetgeving aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet heeft verbonden. Het huidige systeem is dat een beslagvrije voet op grond van de wet alleen geldt bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen. Een bankbeslag valt daar niet onder. Bij een bankbeslag kan immers slechts beslag worden gelegd op het actuele saldo. Onder omstandigheden dient de regeling van artikel 475c van het Wetboek van Rechtsvordering ook op een bankbeslag te worden toegepast. Beslag op een bankrekening mag niet worden misbruikt om de regeling van de beslagvrije voet te omzeilen. Als een gerechtsdeurwaarder weet dat de betreffende bankrekening uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan, kan dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar zijn. Nu dit niet is gebleken en klager dit ook niet heeft aangetoond, is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Overigens blijkt uit het verweerschrift dat onder het bankbeslag een bedrag van € 2.665,06 viel. Gelet op de hoogte van de vordering is aanspraak gemaakt op uitbetaling van een bedrag van € 889,95. Een bedrag van € 1.775,11 is daarmee buiten het beslag gebleven. 

4.8 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

Klager heeft geen gronden van verzet aangevoerd. In zijn verzetschrift van 3 juli 2020 heeft hij meegedeeld dat de gronden van het verzet nader worden geformuleerd en geleverd, in afwachting van bericht van de Nationale Ombudsman met betrekking tot deze klacht. De kamer heeft echter geen gronden ontvangen.

6. De beoordeling van het verzet

6.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Omdat klager geen gronden van het verzet heeft ingediend tegen de beslissing van de voorzitter zijn er geen nieuwe gezichtspunten  die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. A.W. Veth, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.