ECLI:NL:TGDKG:2021:80 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/686811 / DW RK 20/349

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:80
Datum uitspraak: 12-04-2021
Datum publicatie: 10-12-2021
Zaaknummer(s): C/13/686811 / DW RK 20/349
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht betreft de ontruiming van een bedrijfspand in opdracht van de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft niet aangetoond dat zijn eigendommen waren opgeslagen bij een rechtmatige huurder van een deel van het pand. De kosten van de ontruiming mochten op klager verhaald worden. Voor het leggen van het beslag moet de vordering bepaalbaar zijn, het is echter niet nodig dat het exacte beloop van de vordering op het moment van de beslaglegging bekend is. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 april 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/686811 / DW RK 20/349 ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

tegen:

[..],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde,

gemachtigde: [..].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 10 juli 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 augustus 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 maart 2021 alwaar klager, de gerechtsdeurwaarder en diens gemachtigde zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.  De uitspraak is bepaald op 12 april 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           op 15 maart 2019 heeft de rechter in kort geding een vonnis tussen klager en zijn moeder uitgesproken, waarbij klager is veroordeeld tot ontruiming van zijn deel van het bedrijfspand. Dit vonnis is aan klager betekend op 24 april 2019. Daarbij is tevens aangezegd dat de notaris de leveringsdatum van het bedrijfspand gelegen aan de [..] heeft bepaald op 15 mei 2019;

-           op 9 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder het pand ontruimd;

-           op 15 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de notaris. Dit beslag is op 24 mei 2019 aan klager betekend.

2. De klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.

a. Klager moest op 8 mei 2019 zijn deel van het bedrijfspand ontruimd hebben vanwege verkoop van het pand door zijn moeder. Gedeelten van het pand waren nog verhuurd en klager heeft bij een van deze huurders zijn privé spullen opgeslagen. Op 9 juni 2019 – de kamer neemt aan dat 9 mei 2019 is bedoeld – heeft de advocaat van klagers moeder gesteld dat klagers spullen het pand uit moesten. Klager moest van de gerechtsdeurwaarder een pand huren en zijn spullen werden overgebracht naar de opslag. Klager was echter gerechtigd zijn spullen op te slaan bij een huurder. Klager heeft hierdoor schade geleden, naast de onterechte ontruimingskosten.

b. Op 15 mei 2019 heeft klagers moeder derdenbeslag laten leggen onder de notaris ten laste van klager . Dit zou zijn omdat klager betalingsbevelen zou hebben genegeerd. Klager had echter geen enkele factuur ontvangen. Klager ontving hier op 15 mei 2019 om 10:08 uur een exploot van. Het beslag werd gelegd onder de notaris, die onder meer het pand onder zich had. Het pand werd echter op 15 mei 2019 11:00 uur aan de koper overgedragen.

c. Op 20 juni 2019 heeft klager via de notaris een afrekening ontvangen. Hierin waren fouten gemaakt. De restitutie die klager heeft ontvangen was evenmin juist. Na reclameren ontving klager een nieuwe rekening met bedragen die ‘kloppend’ gemaakt waren.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. wordt het volgende overwogen. De gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat de ontruiming heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019 op grond van het vonnis van 15 maart 2019. De reden daarvoor was dat eigendommen van klager zich nog in een ruimte bevonden die niet door een derde was gehuurd, aldus de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zijn stelling dat zijn eigendommen waren opgeslagen bij een huurder niet nader geadstrueerd. Hij heeft bij zijn klacht niet gesteld bij welke huurder hij eigendommen had ondergebracht. Evenmin heeft hij het bestaan van een huurcontract met deze huurder aangetoond. De kamer neemt daarom aan dat de gerechtsdeurwaarder gerechtigd was de ontruiming te laten uitvoeren. Klager wist sinds 15 maart 2019 dat hij uiterlijk een week voor de leveringsdatum van 15 mei 2019 het bedrijfspand moest hebben ontruimd. De kantonrechter had immers aldus bepaald in het vonnis van 15 maart 2019 in het geschil tussen klager en zijn moeder. Het vonnis is daarnaast op 24 april 2019 aan klager betekend, waarbij bevel is gedaan het pand uiterlijk een week voor de leveringsdatum te ontruimen.

4.3 Klager heeft gesteld dat hij door de ontruiming schade heeft geleden naast de ten onrechte gemaakte ontruimingskosten. Het tuchtrecht biedt geen ruimte om een schadevergoeding toe te kennen. Klager dient zich daarvoor te wenden tot een civiele rechter.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. In de betekening van het vonnis op 24 april 2019 aan klager is naast het bevel om het bedrijfspand te ontruimen aangezegd dat de kosten van de ontruiming en de betekening van het vonnis voor rekening van klager komen. Het beslag is gelegd onder de notaris ten laste van klager. De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag noodzakelijk was omdat hij geen gegevens van klager had en dat er bovendien sprake was van een vervelende familiekwestie die zo snel mogelijk beëindigd moest worden. De kamer overweegt dat gelet op de feiten in dit onderhavige geval het leggen van het beslag niet tuchtrechtelijk laakbaar is.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad levert een uitspraak voor zowel de voor als de na de uitspraak gemaakte kosten, een executoriale titel op. Voor het leggen van een beslag moet een vordering bepaalbaar zijn, maar het is niet nodig dat het exacte beloop van die vordering op het moment van beslaglegging al bekend is. Indien over de hoogte van de kosten als hier aan de orde geschil ontstaat dient volgens dezelfde jurisprudentie van de Hoge Raad de (begrotings-)procedure van artikel 237 lid 4 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering te worden gevolgd.
De gerechtsdeurwaarder had echter juist in dat kader wel zo snel mogelijk aan klager kenbaar moeten maken wat de hoogte van de vordering was. Dat dit niet is gebeurd is niet correct, maar niet tuchtrechtelijk laakbaar.  

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c. wordt overwogen dat de gerechtsdeurwaarder zelf reeds had geconstateerd dat de nota niet juist was. De gerechtsdeurwaarder heeft het bedrag gecorrigeerd. Het maken van een enkele fout leidt niet tot de conclusie dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, zeker niet in het geval de gerechtsdeurwaarder de fout zelf heeft opgemerkt en heeft gecorrigeerd.

4.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M.L.S. Kalff en J.M. Wisseborn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.