ECLI:NL:TGDKG:2021:77 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/684501 / DW RK 20/251

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:77
Datum uitspraak: 10-12-2021
Datum publicatie: 10-12-2021
Zaaknummer(s): C/13/684501 / DW RK 20/251
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager heeft geen belang bij de inhoudelijke beoordeling van het verzet. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 juli 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 12 mei 2021 met zaaknummer C/13/677422 / DW RK 19/679 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/684501 / DW RK 20/251 ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

tegen:

1. [..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

2. [..],

kandidaat gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagden.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 23 december 2019, heeft de raadsman van klager mede namens vier andere klagers een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 2 maart 2020, heeft  gerechtsdeurwaarder sub 1 op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 12 mei 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan de raadsman van klagers is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail van 26 mei 2020, heeft de raadsman van klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. In de periode voorafgaande aan de zitting heeft de raadsman van klager meegedeeld niet meer namens klagers op te treden. Vervolgens hebben de overige vier klagers meegedeeld hun verzet in te trekken. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 31 mei 2021, alwaar niemand is verschenen. De uitspraak is bepaald op 12 juli 2021.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Namens klager is verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 11 oktober 2018 van de kantonrechter te Roermond zijn klagers sub 1, 2 en 3 veroordeeld tot het betalen van proceskosten.

-           Bij arrest van 29 oktober 2019 van het gerechtshof te Den Bosch is het vonnis van 11 oktober 2018 bekrachtigd en zijn klagers sub 1, 2 en 3 veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

-           Bij brief van 18 november 2019 hebben de gerechtsdeurwaarders opdracht gekregen om de grossen van 11 oktober 2018 en 29 oktober 2019 aan klager sub 2 te betekenen en tevens bevel tot betaling te doen.

-           Bij exploot van 20 november 2019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 de beide grossen betekend aan klager sub 2 met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Omdat geen betaling is ontvangen hebben de gerechtsdeurwaarders bij e-mail van 25 november 2019 opdracht gekregen om ten laste van klager sub 2 beslag op de onroerende zaak alsmede loonbeslag te leggen.

-           Bij e-mail van 28 november 2019 heeft de gemachtigde van klagers bezwaar gemaakt tegen de betekening van het vonnis van 11 oktober 2018 en het arrest van 29 oktober 2019 alsmede het bevel tot betaling en heeft hij verzocht geen verdere incassomaatregelen te treffen.

-           Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders contact gezocht met de opdrachtgever alsmede [..] Rechtsbijstand.

-           Op 5 december 2019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 op verzoek van de opdrachtgever beslag op het onverdeelde aandeel van de onroerende zaak van klager sub 2 gelegd.

3. De oorspronkelijke klacht

Klagers beklagen zich er samengevat en voor zover in deze procedure relevant over dat de gerechtsdeurwaarders hun ministerieplicht hadden moeten weigeren.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 De klacht is gericht tegen twee met naam genoemde gerechtsdeurwaarders. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen met naam genoemde gerechtsdeurwaarders te worden afgehandeld als zijnde tegen hen gericht. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom als beklaagden aangemerkt. Het verweerschrift zal worden beschouwd als zijnde afkomstig van beide genoemde gerechtsdeurwaarders. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.3 Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titels te executeren. Tegen de tenuitvoerlegging van de titels kunnen klagers opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders. Executiegeschillen kunnen onder meer aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg. De gerechtsdeurwaarders hebben de bezwaren tegen de voorgenomen executiemaatregelen voorgelegd aan hun opdrachtgever. De opdrachtgever heeft vervolgens opdracht gegeven om executiemaatregelen te treffen. Het is niet aan de gerechtsdeurwaarders noch aan de kamer om inhoudelijk in te gaan op de bezwaren van klagers. Evenmin is het aan de gerechtsdeurwaarders om het beslag zelfstandig op te heffen. Die bevoegdheid komt immers de beslaglegger toe, i.c. de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders.

4.4 De voorzitter stelt vast dat hetgeen klagers verder in de klacht hebben aangevoerd niet het tuchtrecht raakt, maar een civielrechtelijke kwestie betreft. Dat betekent dat de kamer daarover niet kan oordelen, maar dat dat is voorbehouden aan de civiele rechter.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

De gronden van het verzet betreffen de beslaglegging op de woning van [..] en [..]. Daarnaast wordt aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarders onzinnige betalingsverzoeken doen betreffende de veroordeling in de proceskosten.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 In de onderhavige kwestie zijn vonnissen gewezen, te weten in kort geding op 11 oktober 2018, bevestigd door het hof op 29 oktober 2019. In deze vonnissen heeft klager geen rol gespeeld zoals reeds uit de inleidende beslissing blijkt. Niet valt in te zien welk belang klager heeft bij de inhoudelijke beoordeling van de gronden van het verzet, nu dit verzet zich heeft toegespitst op de vorderingen inzake de proceskosten van de gevoerde procedures en de daaruit volgende beslaglegging op de woning van twee van de overige klagers. Geconcludeerd moet daarom worden dat klager geen belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het verzet. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en M.J.C. van Leeuwen, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.