ECLI:NL:TGDKG:2021:76 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/684743 / DW RK 20/258
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2021:76 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-07-2021 |
Datum publicatie: | 10-12-2021 |
Zaaknummer(s): | C/13/684743 / DW RK 20/258 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens over het vervallen van een betalingsregeling en het leggen van beslag op de auto van klager en verklaart het verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 12 juli 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 19 mei 2020 met zaaknummer C/13/673275 / DW RK 19/537 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/684743 / DW RK 20/258 ingesteld door:
[..],
wonende te [..],
klager,
tegen:
[..],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [..],
beklaagde,
gemachtigde: [..].
Ontstaan en verloop van de procedure
Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 7 oktober 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 oktober 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 19 mei 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail van 31 mei 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 31 mei 2021. De gerechtsdeurwaarder heeft meegedeeld niet ter zitting te verschijnen. Klager is telefonisch gehoord. De uitspraak is bepaald op 12 juli 2021.
1. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- de gerechtsdeurwaarder heeft negen dwangbevelen op klager in behandeling. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder een dossier in behandeling ten laste van de broer van klager;
- op 24 mei 2017 is de auto door de RDW op naam van klager gezet;
- bij e-mail van 27 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de betalingsregeling voor zes maanden aan klager bevestigd. Hieruit volgt dat de eerste maandelijkse aflossing van € 50,- uiterlijk op 20 juni 2019 op de rekening van de gerechtsdeurwaarder moet staan onder vermelding van de dossiernummers [..], [..], [..], [..];
- op 20 juni 2019 heeft de broer van klager van zijn eigen bankrekening een betaling verricht met kenmerk [..]/[..];
- bij e-mail van 1 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de nieuwe tijdelijke betalingsregeling voor drie maanden aan klager bevestigd. Hieruit volgt dat de eerste maandelijkse aflossing van € 75,- uiterlijk op 20 juli 2019 op de rekening van de gerechtsdeurwaarder moet staan onder vermelding van de dossiernummers [..], [..], [..], [..], [..], [..], [..], [..], [..]. Indien de betalingsregeling niet stipt wordt nageleefd dan komt die te vervallen;
- op 22 juli 2019 heeft de broer van klager van zijn eigen bankrekening een betaling verricht met kenmerk [..]. Dit komt niet overeen met één van de kenmerken die op 1 juli 2019 zijn gecommuniceerd;
- bij e-mail van 25 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klager geïnformeerd dat er geen betaling is ontvangen;
- bij e-mail van 6 september 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder naar aanleiding van diverse telefoongesprekken met klager, hem ter herhaling medegedeeld dat de minimale betalingsregeling € 75,- per week dient te bedragen;
- op 9 september 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag gelegd op diens auto en in gerechtelijke bewaring gegeven. De processen-verbaal van het beslag en de gerechtelijke inbewaringgeving zijn dezelfde dag aan klager betekend;
- bij e-mail van 10 september heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager en diens broer medegedeeld dat is vastgesteld dat de boetes zijn begaan met de beslagen auto. Bij uitblijven van betaling wordt de auto door de gerechtsdeurwaarder verkocht;
- op 20 september 2019 heeft de broer van klager de betaling verricht voor de termijnen augustus en september 2019 onder vermelding van de juiste dossiernummers;
- tussen de periode van 20 september 2019 tot en met 4 oktober 2019 communiceert de gerechtsdeurwaarder met de advocaat van klager;
Uit de e-mail van 3 oktober 2019 van de gerechtsdeurwaarder aan de advocaat blijkt er sprake is van negen dwangbevelen ten laste van [..]. Uit het uittreksel van de RDW blijkt dat de auto op naam van klager staat geregistreerd;
- bij e-mail van 7 oktober 2019 heeft klager zijn klaagschrift met bijlagen naar de gerechtsdeurwaarder toegestuurd;
- bij e-mail van 8 oktober 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager medegedeeld dat de auto is verkocht. Tevens is aan hem medegedeeld dat spullen die in de auto aanwezig waren bij het kantoor opgehaald kunnen worden. Deze spullen zijn door de broer van klager opgehaald.
3. De oorspronkelijke klacht
Klager beklaagt zich –naar de voorzitter begrijpt– er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:
a: onrechtmatig beslag heeft gelegd op de auto omdat klager zich wel zou hebben gehouden aan de betalingsregeling en omdat hij niet eigenaar van de auto zou zijn;
b: de betaling van 22 juli 2019 in het verkeerde dossier heeft verwerkt;
c: klager in de correspondentie heeft bedreigd en heeft gechanteerd;
d: het beslag voor eigen gewin heeft gelegd om meer geld te kunnen innen;
e: het proces-verbaal niet heeft ondertekend en er geen exploot is;
f: heeft aangegeven dat roerende zaken pas na betaling van een geldbedrag uit het voertuig gehaald zouden worden;
g: heeft nagelaten de openbare verkoop aan te kondigen door middel van een aanplakbiljet en heeft nagelaten om een advertentie te plaatsen.
4. De beslissing van de voorzitter
4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij een klacht ingediend tegen een samenwerkingsverband geldt als leidraad het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Daaruit volgt dat de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de klachten betrekking hebben op de ambtshandelingen die door de in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder zijn verricht. Daarnaast heeft deze gerechtsdeurwaarder hoofdzakelijk gecommuniceerd met klager. Derhalve wordt deze gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter als volgt. In het onderhavige geval zijn er dwangbevelen ten laste van klager uitgevaardigd zodat er sprake is van executoriale titels. De gerechtsdeurwaarder is op grond van de executoriale titels gerechtigd tot het treffen van beslagmaatregelen. Klager heeft niet vrijwillig voldaan aan de dwangbevelen en hij heeft de getroffen betalingsregeling van 1 juli 2019 niet correct nageleefd. De betalingen voor de maanden juli en augustus 2019 zijn te laat verricht door de broer van klager waardoor de betalingsregeling is komen te vervallen. Het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager. Anders dan klager stelt, is hijzelf bij brief van 24 mei 2017 bij de RDW geregistreerd als kentekenhouder van de auto en niet zijn broer. Op basis daarvan mag de gerechtsdeurwaarder aannemen dat klager de eigenaar is van de auto. Daarom is er door de gerechtsdeurwaarder rechtmatig beslag gelegd op de auto. Tevens mag de gerechtsdeurwaarder de beslagen auto in gerechtelijke bewaring geven. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter als volgt. Indien een gerechtsdeurwaarder een vergissing begaat, maakt hij zich daarmee niet zonder meer ook schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Uit de overgelegde producties volgt de broer van klager de betaling heeft gedaan vanaf zijn eigen bankrekening waarbij zijn initialen staan vermeld. Daarnaast heeft de broer van klager geen dossiernummer opgenomen die aan de dossiers van klager is te koppelen. Nu de gerechtsdeurwaarder ook een dossier ten laste van de broer in behandeling heeft, is het voldane bedrag abusievelijk daarin verwerkt. Deze vergissing is gecorrigeerd nadat klager zijn klacht met bijlagen op 7 oktober heeft ingediend bij de gerechtsdeurwaarder. Niet is gebleken dat de vergissing het gevolg is van grove onzorgvuldigheden of handelen tegen beter weten in. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake zodat naar het oordeel van de voorzitter ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen c en d overweegt de voorzitter als volgt. De
enkele niet nader door klager onderbouwde stellingen zijn onvoldoende om tuchtrechtelijk
laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klager volstaat met
algemeenheden zonder nadere toelichting of onderbouwing.
4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter als volgt. Anders dan klager stelt, is het proces-verbaal zijnde het exploot wel degelijk ondertekend. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.
4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de voorzitter als volgt. Uit de overgelegde correspondentie blijkt geenszins dat de gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat hij de roerende zaken uit de auto kan halen na betaling van een geldbedrag. Wel is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder klager meermaals heeft verzocht om aan te geven welke roerende zaken zich mogelijk in de auto bevinden. Klager heeft echter nagelaten hieromtrent informatie te verstrekken zodat de gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan de verkoop alle roerende zaken uit de auto heeft gehaald. Bij e-mail van 8 oktober 2019 is aan klager medegedeeld welke zaken uit de auto zijn gehaald. Het verwijt van klager treft derhalve geen doel.
4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel g overweegt de voorzitter als volgt. Uit door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties en het verweerschrift volgt dat het aanplakbiljet op 1 oktober 2019 is aangeslagen aan de plaats van verkoop en dat de advertentie op 4 oktober 2019 in BN De Stem is geplaatst. Daarom is naar het oordeel van de voorzitter dit klachtonderdeel ongegrond.
4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
5. De gronden van het verzet
In verzet heeft klager het volgende -samengevat- aangevoerd.
5.1 Bij het nemen van de beslissing door de voorzitter is het dossier niet voldoende bestudeerd. De beweringen van de gerechtsdeurwaarder worden wel serieus genomen en die van klager niet.
5.2 De beslissing van de voorzitter is een verhaal vol leugens en verdraaiingen.
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter en de mondelinge toelichting van klager leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en M.J.C. van Leeuwen, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.