ECLI:NL:TGDKG:2021:72 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/687333 / DW RK 20/379

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:72
Datum uitspraak: 17-11-2021
Datum publicatie: 25-11-2021
Zaaknummer(s): C/13/687333 / DW RK 20/379
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Het kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten dat de opdrachtgever verkeerde informatie aan de gerechtsdeurwaarder heeft verstrekt. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder zich niet aan de RIVM maatregelen heeft gehouden. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 17 november 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 7 juli 2020 met zaaknummer C/13/683241 / DW RK 20/192 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/687333 / DW RK 20/379 LV/WdJ ingesteld door:

[  ], h.o.d.n. [  ],

wonende en zaakdoende te [  ],

klaagster,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 30 april 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (medewerkers van het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Klaagster heeft haar klacht aangevuld bij brieven met bijlagen, ingekomen op 13 mei 2020 en 3 juni 2020. Bij verweerschrift, ingekomen op 12 juni 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 7 juli 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 20 juli 2020, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2021 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Klaagster heeft na de zitting alsnog haar nadere toelichting op het verzetschrift per e-mail toegestuurd. Nu klaagster in deze toelichting de verwijten richting de gerechtsdeurwaarder herhaalt, gaat de kamer hier aan voorbij. De uitspraak is bepaald op 17 november 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 2 oktober 2019 van de kantonrechter te Alkmaar is klaagster veroordeeld tot het betalen van proceskosten ad € 240,-.

-           Bij exploot van 7 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 2 oktober 2019 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij e-mail van 8 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klaagster medegedeeld dat de opdrachtgever niet bekend is met een door haar gestelde betalingsregeling van € 5,- per maand en dat de opdrachtgever bereid is een betalingsregeling van € 50,- per maand af te spreken.

-           Op 10 januari 2020 is executoriaal derdenbeslag onder de ING Bank N.V.  gelegd ten laste van klaagster. 

-           Bij e-mail van 13 januari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder relevante bewijsstukken aan klaagster verzocht teneinde de beslagvrije voet te kunnen berekenen.

-           Na ontvangst van stukken van klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder de opdrachtgever geadviseerd om alsnog akkoord te gaan met het betalingsvoorstel van klaagster van betaling van € 5,- per maand.

-           Bij e-mail van 23 januari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat de opdrachtgever wederom niet akkoord is gegaan met haar betalingsvoorstel en dat de opdrachtgever haar heeft verzocht de executiemaatregelen voort te zetten. Hierop heeft klaagster bij e-mail van

24 januari 2020 een betalingsregeling van € 50,- per maand voorgesteld.

-           Bij e-mail van 3 februari 2020 heeft de opdrachtgever de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat gebleken is dat hij wel betalingen van € 5,- van klaagster heeft ontvangen, maar dat hij bij zijn standpunt blijft en geen regeling wil overeenkomen.

-           Bij e-mails van 14, 17 en 19 februari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder

klaagster verzocht tot betaling van het verschuldigde bedrag over te gaan teneinde verdere executiemaatregelen te voorkomen.

-           Op 27 februari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder getracht beslag op de roerende zaken van klaagster te leggen.

-           Bij brief van 9 april 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder een betalingsregeling van € 50,- per maand voor de duur van drie maanden aan klaagster bevestigd.

-           Hierop heeft klaagster bij e-mail van 30 april 2020 met verbazing gereageerd en tevens gesteld dat zij de schuld inmiddels heeft betaald aan de opdrachtgever.

-           Bij e-mail van 6 mei 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster geïnformeerd dat zij nog betekenings- en executiekosten en het nasalaris verschuldigd is.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: bij de hoofdsom geen rekening houdt met haar betaling van € 5,- die zij rechtstreeks bij de tegenpartij heeft voldaan;

b: geen rekening houdt met de beslagvrije voet ad € 116,40;

c: niet voor haar belangen is opgekomen door al haar betalingsvoorstellen af te wijzen;

d: blijft dreigen met executiemaatregelen terwijl zij geen aflossingscapaciteit heeft en de kosten blijven oplopen;

e: op 27 februari 2020 een kennisgeving beslag op haar privéadres heeft achtergelaten, terwijl het een zakelijke schuld betreft;

f: op 9 april 2020 een betalingsregeling van € 50,- heeft geaccepteerd zonder verdere uitleg over de handelswijze;

g: kennelijk solo aan het optreden is, omdat de tegenpartij nergens van op de hoogte is.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat medewerkers van een kantoor geen beklaagden kunnen zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Het dossier van klaagster kan worden aangemerkt als vallende onder haar verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder de stellingen van klaagster dat zij reeds een betaling van € 5,- had voldaan steeds heeft doorgestuurd naar de opdrachtgever. Eerst bij

e-mail van 3 februari 2020 heeft de opdrachtgever aangegeven dat hij inderdaad betalingen van klaagster van € 5,- had ontvangen. Het kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten dat de opdrachtgever tot 3 februari 2020 steeds heeft ontkend dat hij een betaling van klaagster had ontvangen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat de wetgever onder de huidige wetgeving aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet heeft verbonden. Het huidige systeem is dat een beslagvrije voet op grond van de wet alleen geldt bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen. Een bankbeslag valt daar niet onder. Bij een bankbeslag kan immers slechts beslag worden gelegd op het actuele saldo. Onder omstandigheden dient de regeling van artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook op een bankbeslag te worden toegepast. Beslag op een bankrekening mag niet worden misbruikt om de regeling van de beslagvrije voet te omzeilen. Als een gerechtsdeurwaarder weet dat de betreffende bankrekening uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan, kan dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar zijn. Nu dit niet is gebleken en klaagster dit ondanks het verzoek van de gerechtsdeurwaarder ook niet heeft aangetoond, is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c stelt de voorzitter voorop dat een betalingsregeling een gunst is van de opdrachtgever en een regeling die onder voorwaarden kan worden getroffen. Het is geen recht van de schuldenaar. Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder de opdrachtgever heeft getracht te bewegen om akkoord te gaan met een betalingsregeling. Klaagster kan het de gerechtsdeurwaarder niet verwijten dat de opdrachtgever niet akkoord heeft willen gaan met een betalingsregeling.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder op grond van zijn ministerieplicht gehouden is een titel ten uitvoer te leggen indien daarom wordt verzocht. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Dat we thans in een Corona tijdperk leven maakt het niet anders. Uit de overgelegde producties kan worden afgeleid dat de gerechtsdeurwaarder de opdrachtgever heeft geadviseerd om akkoord te gaan met een betalingsregeling, omdat zij gelet op de Corona-uitbraak op dat moment geen uitvoering zal geven aan beslag op roerende zaken. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens ook geen executiemaatregelen meer getroffen.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat klaagster in persoon is veroordeeld. De gerechtsdeurwaarder is dan ook gehouden gerechtelijke exploten te betekenen op het privéadres van klaagster. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder de overeengekomen betalingsregeling bij e-mail van 6 mei 2020 heeft toegelicht, nadat klaagster bij e-mail van 30 april 2020 op de betalingsregeling van 9 april 2020 had gereageerd. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel g overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder de bezwaren van klaagster steeds heeft doorgegeven aan de opdrachtgever en de reacties hierop steeds heeft teruggekoppeld aan klaagster. De stelling van klaagster dat de opdrachtgever nergens van de op hoogte is stuit hierop af.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klaagster ten aanzien van klachtonderdeel a aangevoerd dat mevrouw [  ] bij het aanbieden van de dagvaarding op 7 november 2019 een foto heeft gemaakt van de overschrijving van € 5,- naar de heer [  ]. Tevens heeft klaagster een afschrift van de betaalde € 5,- via de e-mail verstuurd. De opdrachtgever heeft pas op 3 februari 2020 erkend dat er een betaling was gedaan. De gerechtsdeurwaarder had vanaf die tijd de hoofdsom moeten aanpassen, hetgeen niet is gebeurd. Ook niet nadat klaagster hierom bij e-mail van 19 februari 2020 had verzocht.

6.2 Klaagster heeft ten aanzien van klachtonderdeel b aangevoerd dat door het bankbeslag en het door klaagster ingevulde overzicht op 15 januari 2020 is aangetoond dat klaagster weinig of geen inkomsten had en geen andere inkomsten dan die uit haar praktijk. De gerechtsdeurwaarder heeft verder ten onrechte geen rekening gehouden met de brief van [  ], waarin is medegedeeld dat klaagster geen aflossingscapaciteit heeft. Klaagster stelt dat de e-mails van de gerechtsdeurwaarder van 14, 17 en 19 februari 2020 wel degelijk tuchtrechtelijk laakbaar zijn, omdat de gerechtsdeurwaarder op de hoogte was van het minimale inkomen van klaagster waar zij haar vaste lasten mee moest betalen, naast de aflossingen die klaagster boven de beslagvrije voet al betaalde.

6.3 Klaagster heeft ten aanzien van klachtonderdeel c aangevoerd dat zij zich niet kan voorstellen dat de opdrachtgever zich niet aan de beslagvrije voet heeft te houden.

6.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d heeft klaagster aangevoerd dat zij er niet van op de hoogte is gebracht dat er tijdens de Coronatijd geen executiemaatregelen zouden worden genomen. Het had extra stress en spanning gescheeld indien klaagster hierover wel was geïnformeerd. Klaagster acht het tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder haar tijdens de Corona-uitbraak bij e-mails van 9 april 2020 en 29 mei 2020 heeft laten weten dat de schuldeiser nu wel akkoord is gegaan met een betalingsregeling van € 50,-. Er werd hierbij weer geen rekening gehouden met de beslagvrije voet, aldus klaagster.

6.5 Klaagster heeft ten aanzien van klachtonderdeel f aangevoerd dat de e-mail van de gerechtsdeurwaarder van 6 mei 2020 ook ten tijde van de Corona-uitbraak is verzonden en dat de gerechtsdeurwaarder hier terughoudend in had moeten zijn.

6.6 Klaagster heeft verder aangevoerd dat zij nog geen antwoord heeft gekregen op haar vraag of zij de extra kosten van de gerechtsdeurwaarder moet betalen terwijl ze aan het aflossen was. Klaagster heeft ook extra kosten ad € 100,- gemaakt door het bankbeslag. Klaagster is van mening dat het onzinnig is als zij de extra kosten moet betalen, omdat de opdrachtgever zonder een redelijke argumentatie niet akkoord is gegaan met de betalingsvoorstellen van klaagster. De gerechtsdeurwaarder had daar op moeten ingaan naar de opdrachtgever.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten dat de opdrachtgever verkeerde informatie aan de gerechtsdeurwaarder heeft verstrekt. Ten aanzien van de stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder terughoudend had moeten zijn tijdens de Corona-uitbraak overweegt de kamer dat de Corona-uitbraak niet betekent dat gerechtsdeurwaarders geen civiele vorderingen meer mochten incasseren, bijvoorbeeld door het uitbrengen van exploten. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder zich niet aan de RIVM maatregelen heeft gehouden.

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. I.M. Nusselder en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.